Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 31/01/2014

Datum van inontvangstneming : 26/04/2016

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 09/02/2015

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Datum van inontvangstneming : 22/02/2016

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 03/10/2013

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 03/07/2015

Datum van inontvangstneming : 06/04/2017

Datum van inontvangstneming : 29/04/2016

Datum van inontvangstneming : 08/11/2016

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 06/07/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 19/03/2019

Datum van inontvangstneming : 14/12/2017

Datum van inontvangstneming : 23/09/2013

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 september 2017 *

Datum van inontvangstneming : 15/01/2019

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 28/07/2015

Datum van inontvangstneming : 28/01/2016

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 11/01/2019

Datum van inontvangstneming : 30/08/2017

Datum van inontvangstneming : 06/08/2012

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 07/10/2013

Datum van inontvangstneming : 21/11/2018

Datum van inontvangstneming : 07/10/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

HET HOF VAN JUSTITIE EN DE RECHTEN VAN VLIEGTUIGPASSAGIERS

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0280

Datum van inontvangstneming : 15/05/2015

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 4 juli 2018 *

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 27/06/2016

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 20/02/2019

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 11/08/2017

Datum van inontvangstneming : 22/09/2017

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 11/05/2016

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 06/07/2017

Datum van inontvangstneming : 27/02/2017

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 13/07/2012

Datum van inontvangstneming : 27/03/2017

Datum van inontvangstneming : 13/10/2015

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 18/10/2018

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 oktober 2011 *

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 12/12/2013

ECLI:NL:RBNHO:2013:5999 Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 103 E/225

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 27/07/2015

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 08/12/2015

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Vertaling C-346/13-1. Zaak C-346/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Vertaling C-537/17-1 Zaak C-537/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 12 september 2017 Verwijzende rechter: Landgericht Berlin (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 5 september 2017 Verzoekster en appellante: Verweerster en geïntimeerde: Royal Air Maroc SA Landgericht Berlin Beslissing [OMISSIS] 5 september 2017 [OMISSIS] In het geding tussen [OMISSIS] Potsdam, verzoekster en appellante, [OMISSIS] NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 5. 9. 2017 ZAAK C-537/17 en Royal Air Maroc s.a., vertegenwoordiging voor Duitsland en Oostenrijk, [OMISSIS] Frankfurt am Main, verweerster en geïntimeerde, [OMISSIS] heeft de Achtentachtigste civiele kamer van het Landgericht Berlin (rechter in tweede aanleg Berlijn, Duitsland) op 5 september 2017 [OMISSIS] het volgende besloten: [Or. 2] 1. De behandeling van de zaak wordt geschorst. 2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt overeenkomstig artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende [vraag] betreffende de uitlegging van het Unierecht: Valt een vlucht onder artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, wanneer zich bij het vervoer door een luchtvaartmaatschappij geplande onderbrekingen (tussenlandingen) buiten het grondgebied van de Europese [Unie] voordoen waarbij van vliegtuig wordt veranderd? Motivering Verzoekster beschikte over een bevestigde boeking voor luchtvervoer door verweerster, een niet-europese luchtvaartmaatschappij, op 5 augustus 2015 van Berlijn-Tegel naar Casablanca en vandaar naar Agadir. Gepland was dat vlucht AT 817 in Berlijn-Tegel zou aanvangen om 18.25 uur en dat het vliegtuig in Casablanca zou landen om 21.30 uur. Vlucht AT 431 zou volgens plan om 22.30 uur aanvangen in Casablanca, en het vliegtuig zou om 23.30 uur landen in Agadir. Vlucht AT 817 begon in Berlijn met vertraging. In Casablanca is verzoekster niet toegelaten tot vlucht AT 431 met als opgave van reden dat de zitplaats aan iemand anders was toegewezen. Verzoekster bereikte Agadir pas om 3.30 uur. 2

Verzoekster vordert van verweerster compensatie wegens een grote aankomstvertraging. Verweerster is van mening dat de vertraging van vlucht AT 817 niet van invloed is geweest op de instapweigering met betrekking tot vlucht AT 431, en dat deze instapweigering geen recht geeft op compensatie krachtens de verordening. De beslissing over de vordering tot schadevergoeding hangt af van de uitlegging van verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: verordening nr. 261/2004 ). [Or. 3] Volgens de verwijzende rechter was de vertraging van vlucht AT 817 er niet de oorzaak van dat verzoekster niet is toegelaten tot vlucht AT 431. Verzoekster heeft naar eigen zeggen de aansluitende vlucht gehaald, maar is tot deze vlucht niet toegelaten omdat de gereserveerde zitplaats aan een andere persoon was toegewezen. Verzoeksters betoog levert geen toereikende aanwijzingen op dat deze instapweigering was te wijten aan de vertraging van vlucht AT 817. Derhalve rijst de uitleggingsvraag of verordening nr. 261/2004 ook van toepassing is op vlucht AT 431. Verweerster is geen communautaire luchtvaartmaatschappij in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004. Aangezien Casablanca evenmin een op het grondgebied van een lidstaat van de Gemeenschap gelegen luchthaven in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 261/2004 is, hangt de toepasselijkheid van deze verordening af van de vraag of de door verzoekster geboekte vervoersdiensten van Berlijn-Tegel naar Casablanca en van Casablanca naar Agadir kunnen worden aangemerkt als een vlucht in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van die verordening. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof ) heeft in zijn arrest van 10 juli 2008, Emirates Airlines (C-173/07, EU:C:2008:400), vastgesteld dat de heenvlucht en de retourvlucht twee zelfstandige vluchten zijn. Ter motivering van dit oordeel zet het Hof met name uiteen dat het in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 261/2004 gehanteerde begrip eindbestemming in artikel 2, onder h), van deze verordening wordt gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten als de bestemming van de laatste vlucht, en dat de eindbestemming in de zin van artikel 8, lid 1, onder a), van die verordening moet verschillen van het eerste vertrekpunt (zie arrest Hof van 10 juli 2008, Emirates Airlines, C-173/07, EU:C:2008:400, punt 34 [OMISSIS]). Tot nog toe heeft het Hof zich niet uitgesproken over de vraag of bij een als één geheel geboekte vlucht met tussenlandingen elke vervoersverrichting op zichzelf als een vlucht in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 261/2004 dient te worden aangemerkt, dan wel of de gezamenlijke vervoersverrichtingen als één vlucht moeten worden beschouwd. Volgens de verwijzende rechter kan evenmin uit de woordkeuze van het Hof in het arrest van 4 oktober 2012, 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 5. 9. 2017 ZAAK C-537/17 en (C-321/11, EU:C:2012:609, [OMISSIS]) worden geconcludeerd dat het Hof met de in dat arrest gehanteerde begrippen eerste vlucht en tweede vlucht ook in geval van een geplande tussenlanding uitgaat van twee vluchten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 261/2004. Zo heeft het Hof in zijn arrest van 10 juli 2008, Emirates Airlines (C-173/07, EU:C:2008:400, [OMISSIS]), zowel de heenvlucht als de retourvlucht als een vlucht op zich aangemerkt, ook al vond bij elk van deze vluchten een geplande tussenlanding in Dubai plaats. Het Bundesgerichtshof heeft het begrip vlucht in de zin van [artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 261/2004] in het licht van het arrest van het Hof van 10 juli 2008, Emirates Airlines (C-173/07, EU:C:2008:400, [OMISSIS]) aldus uitgelegd dat sprake is van zelfstandige luchtvervoersverrichtingen wanneer een eindbestemming met geplande [Or. 4] tussenlandingen wordt bereikt op grond van een tussen een luchtvaartmaatschappij en een passagier gesloten vervoersovereenkomst, zodat elke vervoersverrichting op zich als een afzonderlijke vlucht dient te worden aangemerkt [OMISSIS]. Daarbij heeft het Bundesgerichtshof zich voornamelijk gebaseerd op de argumentatie van het Hof in zijn arrest van 10 juli 2008, Emirates Airlines (C-173/07, EU:C:2008:400, [OMISSIS]) [OMISSIS]. Het is evenwel onzeker of de argumentatie van het Hof in het bovengenoemde arrest zonder meer ook kan worden toegepast op het geval van een als één geheel geboekte vlucht met tussenlandingen. Het Hof heeft namelijk in zijn arrest van 10 juli 2008 [OMISSIS] zowel de heenvlucht als de retourvlucht als een zelfstandige vlucht in de zin van verordening nr. 261/2004 aangemerkt, maar elk van deze vluchten bestond zoals hierboven is uiteengezet uit twee luchtvervoersverrichtingen met een tussenlanding. Voor zover het Hof van oordeel was dat elke luchtvervoersverrichting op zich als een vlucht in de zin van die verordening moest worden aangemerkt, had het van vier vluchten moeten uitgaan. Bovendien heeft het Hof zoals hierboven is uiteengezet onder meer geargumenteerd dat er volgens de formulering van artikel 8, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 261/2004 een onderscheid moet worden gemaakt tussen het eerste vertrekpunt en de eindbestemming, wat volgens het Hof evenwel niet mogelijk is indien de heenvlucht en de retourvlucht als één vlucht worden beschouwd. Ten slotte achtte het Hof het met het oog op het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de te vervoeren personen nodig de heenvlucht en de retourvlucht niet als één vlucht aan te merken, teneinde te voorkomen dat de passagier slechts eenmaal de bij verordening nr. 261/2004 toegekende rechten zou kunnen doen gelden wanneer bij zowel de heenvlucht als de retourvlucht dezelfde storing zou optreden. Deze argumenten kunnen niet worden toegepast op een luchtvervoersverrichting met een geplande tussenlanding. Volgens de verwijzende rechter is dan ook sprake van een rechtsvraag waarop het antwoord niet zo evident en duidelijk is dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan en het dus overbodig zou zijn de zaak aan het Hof voor te leggen. 4

[OMISSIS] 5