ECLI:NL:RBOVE:2016:649

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

ECLI:NL:RBOVE:2015:5761

ECLI:NL:RBOVE:2015:5815

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

ECLI:NL:RBOVE:2013:856

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:RBZWB:2016:7795

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBAMS:2014:8276

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

ECLI:NL:RBDHA:2017:6614

Raad voor de Kinderbescherming, Midden-Nederland, locatie Utrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Utrecht.

ECLI:NL:RBDHA:2015:2826

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

ECLI:NL:RBALK:2009:BH5268

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:RBOVE:2016:1478

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

ECLI:NL:RBZWB:2016:6374

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak RFR 2017/71 GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:RBNHO:2016:6062

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

ECLI:NL:RBOVE:2015:3739

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBDHA:2013:13810

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01


ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBZWO:2003:AI0668

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

ECLI:NL:RBAMS:2017:2967

ECLI:NL:CRVB:2006:AY4086

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Transcriptie:

ECLI:NL:RBOVE:2016:649 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 12-01-2016 Datum publicatie 26-02-2016 Zaaknummer C/08/171558 / FA RK 15-1110 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en familierecht Eerste aanleg - enkelvoudig De rechtbank ziet geen reden om een nieuw DNA onderzoek te gelasten, nu DNA-afname heeft plaatsgevonden bij een collega-laboratorium volgens de instructies van het CWZ aangaande legitimatie, identificatie en registratie van materialen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK OVERIJSSEL Team Familierecht en Jeugdrecht Zittingsplaats Almelo zaaknummer: C/08/171558 / FA RK 15-1110 datum beschikking: 12 januari 2016 (MHL) Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: [verzoeker], verder ook de man te noemen, wonende te [woonplaats 1], [adres 1], verzoeker, advocaat: voorheen mr. R.E. Schepers te Enschede thans: mr. K.H.P. Selcraig te Zwolle, tegen

[belanghebbende], verder ook de dochter te noemen, wonende te [woonplaats 2], [adres 2], advocaat: mr. L.J. Speijdel, belanghebbende. Het procesverloop Bij op 12 mei 2015 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de man verzocht de ontkenning van het vaderschap over de dochter gegrond te verklaren. Op 5 november 2015 is een F9-formulier van de dochter ingekomen, waarin zij stelt dat op basis van een uitgevoerd DNA-onderzoek het verzoek van de man moet worden afgewezen en waarop namens de man is gereageerd bij brief van 11 november 2015. Bij op 15 november 2015 ingekomen brief d.d. 14 november 2015 heeft de man zijn verzoek vermeerderd in die zin dat de rechtbank op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de dochter het uitgevoerde DNA-onderzoek met de heer [C] in het geding brengt. De zaak is behandeld ter zitting van 17 december 2015. Ter zitting zijn verschenen: de man, bijgestaan door mr. K.H.P. Selcraig en de dochter, bijgestaan door mr. L.J. Speijdel. De standpunten van partijen zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De beschikking is bepaald op heden. De vaststaande feiten De man is op [datum 1] gehuwd met [A]. Op [datum 2] is uit dit huwelijk de dochter geboren. Vervolgens zijn nadien uit dit huwelijk geboren [B] op [datum 3] en [verzoeker] op [datum 4]. In 1999 is de echtscheiding tussen de man en zijn echtgenote uitgesproken. [A] is op [datum 5] overleden. De standpunten van partijen De man is in 2007 in contact gekomen met de heer [C]. Deze heeft zich bij de man gemeld omdat hij zicht afvraagt, na suggestie hieromtrent door de zus van de man, of de man zijn vader zou kunnen zijn. De man heeft ontkend dat hiervan sprake zou kunnen zijn en de heer [C] heeft de man geloofd op zijn woord en er heeft geen DNA-onderzoek plaatsgevonden. In augustus 2014 is er opnieuw contact geweest tussen de heer [C] en de man. De heer [C] deelde de man mee dat uit inmiddels

uitgevoerd DNA-onderzoek bleek dat er een verwantschapsscore van 96,4% tussen de heer [C] en de dochter bestaat. Aangezien de heer [C] eveneens meedeelde dat middels DNA-onderzoek was komen vast te staan dat zijn ouders ook zijn biologische ouders zijn, ontstonden hierdoor twijfels bij de man omtrent het vaderschap van de dochter. De man en zijn huidige echtgenote beschikken niet over het uitgevoerde DNA-onderzoek doch wensen duidelijkheid over het vaderschap van de man ten aanzien van de dochter, mede vanwege het feit dat de dochter een boek over haar leven aan het schrijven is. De man is bereid om zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek en is van mening dat de dochter die medewerking ook dient te verlenen. De man verzoekt de ontkenning van het vaderschap over de dochter gegrond te verklaren. Gedurende de procedure is een DNA-onderzoek uitgevoerd, met medewerking van de man en de dochter. De dochter stelt dat het verzoek van de man moet worden afgewezen, nu uit het DNAonderzoek blijkt dat de man haar vader is. Ter zitting heeft de man zich op het standpunt gesteld dat er een hernieuwd DNA-onderzoek dient plaats te vinden, aangezien hij twijfelt aan de juistheid van de uitgevoerde procedure en daarmee aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van deze test. De dochter verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de procedure correct is uitgevoerd en er geen enkele reden is om te twijfelen aan de uitkomst. De dochter heeft ook geen motief om deze uitkomst te hebben willen beïnvloeden, nu zij liever had gezien dat uit het onderzoek was gebleken dat er geen verwantschap tussen haar en de man bestaat. De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing Het verzoek is ingediend binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn, zodat de man in het verzoek kan worden ontvangen. Op de eerste plaats zal het verzoek van de man ex artikel 843a Rv besproken worden. De man heeft verzocht te bepalen dat de dochter de resultaten van het verwantschapsonderzoek dat tussen haar en de heer [C] is uitgevoerd in het geding brengt. De dochter heeft zich hiertegen verzet en gesteld dat dit rapport niet van belang is in de onderhavige procedure en bovendien gegevens bevat over de heer [C], zodat hij in zijn privacy geraakt zou worden wanneer deze gegevens aan de man zouden worden verstrekt. De rechtbank overweegt dat artikel 843a Rv een partij de mogelijkheid biedt om kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. De verzoeker moet een gerechtvaardigd belang hebben en het verzoek moet betrekking hebben op bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan deze beide vereisten niet voldaan. Niet gebleken is dat de man een direct en concreet belang heeft bij afschrift van de resultaten van het verwantschapsonderzoek tussen de dochter en de heer [C]. De man lijdt geen onredelijk nadeel, noch geniet de dochter een onredelijk voordeel doordat dit stuk niet in de procedure wordt betrokken. Hoezeer de man ook twijfelt over het vaderschap op basis van door de heer [C] gedane uitlatingen, de enige wijze waarop zekerheid kan worden verkregen over de biologische band tussen de man en de dochter is het uitvoeren van een verwantschapsonderzoek tussen hen beiden. Daarnaast geldt dat de man geen partij is in de rechtsbetrekking tussen de dochter en de heer [C], zodat hij ook op deze grond geen aanspraak kan maken op een afschrift van het bedoelde rapport. Het incidentele verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

Vervolgens heeft de man verzocht te bepalen dat een contra-expertise dient plaats te vinden, omdat hij twijfelt aan de wijze waarop het DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden. De dochter heeft gesteld dat het onderzoek correct is uitgevoerd, conform de daartoe geldende richtlijnen, zodat er geen enkele reden is dit onderzoek opnieuw uit te voeren. Mocht de rechtbank dit noodzakelijk vinden, dan kan het bloedmonster dat van haar is afgenomen en in het ziekenhuis in Nijmegen is bewaard opnieuw worden gebruikt. De man voert hier tegenin dat dit niet aan zijn bezwaren tegemoet komt, aangezien hij nu juist twijfelt aan de gevolgde identificatieprocedure. Met andere woorden: mogelijk is het niet de dochter zelf geweest die bloed heeft afgegeven, maar is iemand anders in haar plaats gegaan. De rechtbank wijst dit verzoek van de man af. Naar aanleiding van onderhavige procedure heeft de dochter medewerking verleend aan DNA-onderzoek. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden bij het Canisius-Wilhelmina-Ziekenhuis (CWZ) in Nijmegen. In de brief van 28 augustus 2015, waarin de resultaten van het onderzoek staan vermeld, valt te lezen dat de DNAafname heeft plaatsgevonden bij een collega-laboratorium volgens de instructies van het CWZ aangaande legitimatie, identificatie en registratie van de materialen. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid hiervan. Dit geldt eens te meer nu uit het onderzoek een verwantschap blijkt. Immers, wanneer de stelling van de man dat de dochter zou hebben gesjoemeld met de bloedafname zou worden gevolgd, impliceert dit dat in plaats van de dochter bloed zou zijn afgenomen van iemand die een vergelijkbare verwantschap met de man vertoont. De man heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt hoe en door wie dat gedaan zou kunnen zijn. Daarnaast heeft de dochter duidelijk gesteld dat zij liever een andere uitslag zou hebben gezien. In dat geval zou de dochter veel eenvoudiger hebben kunnen sjoemelen, aangezien een veel grotere groep mensen geen verwantschap met de man vertoont. De rechtbank acht het uitermate onwaarschijnlijk, zo dit al mogelijk zou zijn, dat de dochter een zodanige fraude zou plegen dat hierdoor een door haar niet gewenste uitslag wordt gerealiseerd. Al met al acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht omtrent het biologisch vaderschap van de man over de dochter, zodat de rechtbank een nieuw DNA-onderzoek niet nodig acht. Artikel 1:200 lid 1 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het vaderschap over een kind kan worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind. Nu vast is komen te staan dat de man wel de biologische vader van de dochter is, wordt niet voldaan aan de grondslag voor ontkenning van het vaderschap, zodat het verzoek van de man om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren, wordt afgewezen. Gezien de familierechtelijke betrekking tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. De beslissing De rechtbank: Wijst af de verzoeken van de man. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.H. van der Lecq, in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016. Tegen deze beschikking kan uitsluitend door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.