ECLI:NL:RBMAA:2011:BT2376

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ9968

ECLI:NL:RBNHO:2017:2863

ECLI:NL:RBZUT:2003:AH9598

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBMAA:2011:BT7627

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4290 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBGEL:2016:5380

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBMAA:2006:AY6572

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBOVE:2016:1622

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7318

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBOBR:2016:4076

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2894

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:RBGEL:2014:2835

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RBLIM:2013:CA0294

ECLI:NL:RBGEL:2016:1041

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegestane wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

ECLI:NL:RBGEL:2013:5798

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBONE:2013:BY9769

ECLI:NL:RBOVE:2016:5187

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX9578

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6694

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369

ECLI:NL:RBALK:2003:AF9638

ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ2928

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

ECLI:NL:RBMAA:2010:BN4824

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ3733

ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:OGEAA:2015:384

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ0462

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

ECLI:NL:RBNNE:2017:2624

ECLI:NL:RBLIM:2016:721

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBROT:2017:6214

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:RBGEL:2014:6552

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:RBMNE:2016:7618

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ2782

ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6660

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

ECLI:NL:RBROT:2016:7670

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBZUT:2008:BD0696

ECLI:NL:RBNHO:2015:7578

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

redelijk vermoeden van schuld uitdrukkelijk onderbouwd verweer met conclusie

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6655

ECLI:NL:OGEAA:2017:430

ECLI:NL:RBOVE:2015:3293

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:GHARL:2014:3064

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

Transcriptie:

ECLI:NL:RBMAA:2011:BT2376 Instantie Rechtbank Maastricht Datum uitspraak 16-08-2011 Datum publicatie 22-09-2011 Zaaknummer 03/700205-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: Verdachte wordt vrijgesproken van het plegen van voorbereidingshandelingen voor productie van harddrugs. Verdachte wist van de aanwezigheid van poeders in de woning alwaar hij enkele dagen verbleef, maar niet kan worden vastgesteld dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die poeders versnijdingsmiddelen waren bestemd voor het plegen van feiten genoemd in de Opiumwet. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK MAASTRICHT Sector strafrecht parketnummer: 03/700205-11 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 augustus 2011 in de strafzaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboortegegevens verdachte], wonende te [adresgegevens verdachte] Raadsvrouw is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 augustus 2011. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren dan wel binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft zich gebaseerd op het aantreffen van de materialen en stoffen in de woning waar verdachte tijdelijk verbleef en de auto waarin verdachte zat en de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Daarnaast heeft verdachte een leugenachtige verklaring afgelegd. 3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte enkel wetenschap had van een pers welke in de auto lag. Mocht de rechtbank ervan uitgaan dat verdachte ook wetenschap had van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen goederen, dan kan niet bewezen worden dat deze goederen zich in zijn machtssfeer bevonden. Verdachte kon ook niet weten dat de goederen bestemd waren voor de productie van harddrugs. 3.3 Het oordeel van de rechtbank Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs. Hij zou daartoe versnijdingsmiddelen en materialen (persen) voorhanden hebben gehad. De rechtbank komt tot de navolgende overwegingen. Op zaterdag 16 april 2011 werden door een opvallende politiepatrouille in Wijlre, ter hoogte van [V.weg], twee personen gezien welke door hun onverzorgd uiterlijk de aandacht van de patrouille trokken. Verder werd gezien dat deze mannen het pand aan de [V.weg] (een te huur staand restaurant) binnen gingen en werd in de nabijheid van het pand een [MERK AUTO] gezien die op naam was gesteld van een persoon die, zo bleek uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie, mogelijk betrokken was bij zaken rond verdovende middelen. Het pand werd onder observatie genomen en gezien werd dat een andere auto achter de eerdergenoemde [MERK AUTO] stopte en dat de bestuurder met een doos het pand aan de [V.weg] binnenging. Omdat er geen verdenking bestond, werd de observatie afgebroken. Op 18 april 2011 werd de [MERK AUTO] weer gezien in de nabijheid van het pand aan de [V.weg] en gezien werd dat uit het pand een man kwam die in de [MERK AUTO] stapte. De man parkeerde de [MERK AUTO] voor het pand, ging terug naar binnen en kwam kort daarna weer naar buiten. Ditmaal met een andere man. Beiden droegen iets en plaatsten dit in de [MERK AUTO]. De [MERK AUTO] werd vervolgens aan een controle onderworpen en daarbij bleek [naam medeverdachte] de bestuurder te zijn en verdachte de bijrijder. In de kofferruimte van de [MERK AUTO] trof de politie een hydraulische krik aan en een pers met daarop resten wit poeder. Op basis van de foto s in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat die pers niet gemonteerd was, en dat het onderdelen waren die samen een pers uitmaakten. Tijdens de daarop volgende doorzoeking in het perceel aan de [V.weg] te Wijlre trof de politie in de boven het restaurant gesitueerde woning in een ruimte naast de woonkamer hoeveelheden wit en bruin poeder aan. Onderzoek wees uit dat de poeders versnijdingsmiddelen waren voor amfetamine, cocaïne, dan wel heroïne. Ook werd er in de ruimte waar de CV-ketel hangt een doos aangetroffen met daarin onderdelen van een pers. Over de persen relateerde verbalisant [D] dat het hem ambtshalve bekend is dat soortgelijke persen

gebruikt worden om hoeveelheden verdovende middelen te comprimeren tot geringe afmetingen en dat hem geen andere toepassingen bekend zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij sinds iets minder dan een week in de woning verbleef. Tijdens zijn verblijf heeft hij onder andere gebruik gemaakt van de computer die in de woonkamer stond. Dat er in de direct naast de computer gesitueerde ruimte poeders lagen, heeft hij naar eigen zeggen niet gezien. De ruimte zou afgeschermd zijn geweest met een gordijn. Hij wist ook niets van de pers die in de andere ruimte is aangetroffen en van de pers die hij samen met [naam medeverdachte] in de kofferruimte van de [MERK AUTO] heeft gelegd, dacht hij dat het een krik was. [naam medeverdachte] heeft eerst bij zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat het zicht op de ruimte waar de poeders lagen afgeschermd was met een gordijn. Dit gordijn had hij echter juist die ochtend weggehaald. Bij de doorzoeking is echter geen gordijn aangetroffen. Hetgeen ook geldt voor (sporen van) bevestigingsmiddelen zoals gordijnrails. Door de raadsvrouwe is, middels foto s die in het pand genomen zijn, gewezen op twee spijkertjes in de deurpost, maar het komt de rechtbank gelet op de plaats van de spijkertjes (één in het midden van het bovenste gedeelte van het deurkozijn en één op de hoek van dat kozijn) voor dat daaraan geen gordijn gehangen kan hebben dat de ruimte volledig aan het oog onttrok. Zo er dus al een gordijn gehangen heeft, dan zal verdachte, gezeten achter de computer, gezien hebben dat er in de ruimte direct naast de computer diverse poeders stonden. Van de aanwezigheid van die poeders heeft hij wetenschap gehad en deze bevonden zich ook, gedurende zijn verblijf van enkele dagen in de woning, in zijn machtssfeer waardoor ook geconcludeerd moet worden dat hij deze voorhanden heeft gehad. Dat verdachte wist van de aanwezigheid van een verdovende-middelenpers in de woning, acht de rechtbank onvoldoende vast zijn komen te staan. De pers is aangetroffen in een ruimte waarvan verdachte beweerd heeft daar niet geweest te zijn en er is onvoldoende bewijs voorhanden om dit te logenstraffen. De pers die in de kofferbak van de auto werd aangetroffen, heeft verdachte wel voorhanden gehad. Hij heeft deze immers met zijn medeverdachte naar de auto gedragen. Gegeven echter de omstandigheid dat deze pers niet gemonteerd was (en het dus losse onderdelen waren) twijfelt de rechtbank eraan of verdachte weet moet hebben gehad wat hij nu eigenlijk voorhanden had en waartoe deze onderdelen, indien gemonteerd, gebruikt zouden kunnen worden. Het mag dan weliswaar ambtshalve bekend zijn aan de verbalisant, maar dat verdachte zulks ook moet hebben geweten kan daaruit niet afgeleid worden. Een en ander maakt het dat verdachte niet veroordeeld kan worden voor het bij wijze van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet voorhanden hebben van persen. Hetgeen dan resteert zijn de versnijdingsmiddelen. Voor het voorhanden hebben daarvan kan verdachte alleen veroordeeld worden indien hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die versnijdingsmiddelen bestemd waren voor het plegen van feiten genoemd in de Opiumwet. De rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat zulks het geval is geweest. Niet is gebleken dat verdachte bekend was met (de handel in) verdovende middelen en evenmin dat hij wist dat de anderen in dit dossier zich met de productie van harddrugs bezighielden of bezig zouden kunnen houden. Onder deze omstandigheden hoefde verdachte bij het zien van de witte en bruine poeders (versnijdingsmiddelen) ook niet te vermoeden dat deze goederen voor de productie van harddrugs werden gebruikt. De rechtbank laat daarbij nog meewegen dat andere goederen die doorgaans plegen te duiden op handelingen in het kader van de Opiumwet, zoals weegschalen, gripzakjes, mengmachines, (vervuilde) mengkommen, niet aangetroffen zijn.

Dat verdachte verklaard heeft de poeders in het geheel niet gezien te hebben, waar dat zeer waarschijnlijk wel het geval geweest moet zijn, doet de wenkbrauwen fronsen, maar is onvoldoende om te komen tot het aanmerken van de verklaring van verdachte als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen en langs die weg voor het bewijs te bezigen. De rechtbank is dan ook al met al van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. 4 Het beslag Van de in de beslissing genoemde inbeslaggenomen goederen is niet gebleken dat zij op enige wijze gebruikt zijn bij het plegen van strafbare feiten. Ook betreffen het geen goederen die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd zou zijn met de wet of het algemeen belang. De inbeslaggenomen goederen dienen dan ook te worden teruggegeven aan de rechthebbenden. 5 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde; Beslag - gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen: nr. 3: 1 Computer, [merknaam] (goednummer 1920250); nr. 4: Papier, diverse bescheiden (goednummer 1920257) nr. 5: 4 GSM s, 2 x [merknaam] en 2 x [merknaam] (goednummer 1920259); nr. 6: Randapparatuur, safety mark power adapter (goednummer 1920261); nr. 8: 1 Koptelefoon, [merknaam], oortelefoon (goednummer 1920265); nr. 9: Sleutelbos met tien sleutels (goednummer 1920266); nr. 10: Navigator, [merknaam] (goednummer 1920273), aan de rechthebbenden. Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. E.B.A. Ferwerda en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 augustus 2011. Buiten staat Mr. R.P.J. Quaedackers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 18 april 2011 te Wijlre, in de gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of N-ethyl MDA (=MDEA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of N-ethyl MDA (=MDEA), zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of N-ethyl MDA (=MDEA) (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een hydraulische pers en/of (onderdelen van) een verdovende middelen pers en/of een hoeveelheid versnijdingsmiddellen en/of een fles inhoudende aceton en/of een fles inhoudende ether, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).