Datum van inontvangstne ming : 01/05/2012

Vergelijkbare documenten
Noot: - Roepnaam: Öfab/Frank Koot Brondocumenten: Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie (Vijfde Kamer),

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 04/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Date de réception : 07/02/2012

Datum van inontvangstneming : 26/04/2016

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 29 november 2007 *

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 11 oktober 2007 *

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Hof van Cassatie van België

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Vertaling C-279/13-1. Zaak C-279/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 30/07/2014

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 2007 *

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 3 mei 2007*

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 september 1988*

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 02/02/2015

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 18/11/2014

Date de réception : 18/10/2011

Date de réception : 24/02/2012

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

Datum van inontvangstne ming : 01/05/2012

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 april 2005*

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 11/06/2015

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 april 2001 *

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 17 oktober 2013 *

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 30/10/2017

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

Datum van inontvangstneming : 06/04/2017

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Vertaling C-23/14-1. Zaak C-23/14

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 12/08/2016

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstne ming : 23/03/2012

Datum van inontvangstneming : 27/03/2017

Date de réception : 10/01/2012

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Datum van inontvangstneming : 23/10/2015

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Transcriptie:

Datum van inontvangstne ming : 01/05/2012

Vertaling C-147/12-1 Zaak C-147/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 26 maart 2012 Verwijzende rechter: Hovrätten för Nedre Norrland Datum van de verwijzingsbeslissing: 23 maart 2012 Verzoekende partij: ÖFAB, Östergötlands Fastigheter AB Verwerende partijen: Frank Koot Evergreen Investments BV HOVRÄTTEN FÖR NEDRE NORRLAND VERZOEKSTER (zaken Ö 556-11en Ö 557-11) ÖFAB, Östergötlands Fastigheter AB Norrköping VERWEERDER (zaak Ö 556-11) Frank Koot Nederlands staatsburger NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23 MAART 2012 ZAAK C-147/12 Haarlem [Nederland] VERWEERDER (zaak Ö 557-11) Evergreen Investments BV Nederland VOORWERP Afgewezen beroep, thans voorwerp van prejudiciële verwijzing BESTREDEN BESLISSING Uitspraak van het Östersunds tingsrätt van 26 april 2011 in de zaken T 2025-10 en T 2026-10 Verzoek om een prejudiciële beslissing 1 Hovrätten heeft besloten, het Hof van Justitie krachtens artikel 267 VWEU te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: Vragen 2 Moeten de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat daarin voor alle schadevorderingen een uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 is neergelegd? 3 Moet het begrip verbintenissen uit onrechtmatige daad in artikel 5, punt 3, van de verordening aldus worden uitgelegd dat deze bepaling toepasselijk is op een vordering van een schuldeiser tegen een bestuurslid van een onderneming, indien de vordering ertoe strekt het bestuurslid aansprakelijk te stellen voor de schulden van de onderneming, in een situatie waarin het bestuurslid niet de formele maatregelen heeft getroffen om toezicht te houden op de financiële situatie van de onderneming, maar juist de werkzaamheid van de onderneming heeft voortgezet en deze met verdere schulden heeft belast? 2

ÖFAB 4 Moet het begrip verbintenissen uit onrechtmatige daad in artikel 5, punt 3, van de verordening aldus worden uitgelegd dat deze bepaling toepasselijk is op een vordering van een schuldeiser tegen een eigenaar van een onderneming, indien de vordering ertoe strekt de eigenaar aansprakelijk te stellen voor de schulden van de onderneming, in een situatie waarin de aandeelhouder de werkzaamheid van de onderneming voortzet ook al is deze ondergekapitaliseerd en verplicht in vereffening te gaan? 5 Moet het begrip verbintenissen uit onrechtmatige daad in artikel 5, punt 3, van de verordening aldus worden uitgelegd dat deze bepaling toepasselijk is op een vordering van een schuldeiser tegen de eigenaar van een onderneming die zich ertoe heeft verbonden de schulden van de onderneming te betalen? 6 In geval van een bevestigend antwoord op de derde vraag, moet eventuele schade worden geacht te zijn ingetreden in Nederland of in Zweden, wanneer het bestuurslid in Nederland woont en de door het bestuur niet nagekomen verplichtingen een Zweedse onderneming betreffen? 7 In geval van een bevestigend antwoord op de vierde en de vijfde vraag, moet eventuele schade worden geacht te zijn ingetreden in Nederland of in Zweden, wanneer het bestuurslid in Nederland woont en de het een Zweedse onderneming betreft? 8 Indien artikel 5, punt 1, of 5, punt 3, van de verordening in een van bovenvermelde situaties van toepassing is, is het voor de toepassing van deze bepalingen relevant of een vorderingsrecht door de oorspronkelijke schuldeiser aan een andere persoon is overgedragen? Achtergrond 9 Frank Koot, wonend in Nederland, was bestuurslid van de Zweedse onderneming Copperhill Mountain Lodge AB (hierna: Copperhill ) van 9 september 2007 tot en met 5 september 2009. Vervolgens was hij tot 22 januari 2010 vervangend bestuurslid van de onderneming. De Nederlandse onderneming Evergreen Investments BV (hierna: Evergreen ) had tot 2007 40 % van de aandelen in Copperhill in handen en verwierf op 11 september 2007 nog eens 50 % van de aandelen in Copperhill. Copperhill had tussen 10 oktober 2007 en 2 december 2009 haar zetel te Åre (een gemeente vallend onder het rechtsgebied van het Östersunds tingsrätt). Copperhill verrichtte haar activiteiten te Åre en bouwde daar in de jaren 2007-2009 een hotel. Copperhill droeg graafwerkzaamheden op aan Toréns Entreprenad i Östersund AB (hierna: Toréns ). Toréns factureerde Copperhill voor die werkzaamheden een totaalbedrag van SEK 6 591 170. Copperhill plaatste ook [bepaalde opdrachten] bij Kakelmässan Norr Handelsbolag (hierna: Kakelmässan ), die Copperhill voor de werkzaamheden een totaalbedrag van SEK 1 333 505 in rekening bracht. Copperhill betaalde die rekeningen niet en op 23 maart 2009 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23 MAART 2012 ZAAK C-147/12 gelastte het Östersunds tingsrätt sanering van Copperhill. Bij die sanering kreeg Toréns SEK 1 783 265 uitgekeerd en Kakelmässan SEK 363 696. De nog openstaande vorderingen werden door die beide ondernemingen overgedragen aan Cleverstate AB, die ze op haar beurt overdroeg aan Invest i Årefjällcn i Stockholm AB (hierna: Invest ). Beroep voor het tingsrätt 10 Invest heeft op 10 augustus 2010 bij het Östersunds tingsrätt beroep ingesteld tegen Frank Koot en Evergreen, wonend respectievelijk gevestigd in Nederland. 11 Invest vorderde van Frank Koot en Evergreen betaling van SEK 4 802 905 respectievelijk SEK 4 807 905, vermeerderd met rente. Invest baseerde haar vordering op Frank Koot op de schadevergoedingsplicht van deze laatste tegenover de onderneming, op grond van hoofdstuk 25, 18, van Aktiebolagslagen (Zweedse vennootschapswet). Haar vordering op Evergreen baseerde zij op beginsel van doorbraak van aansprakelijkheid en op het feit dat Evergreen zich ertoe had verbonden Toréns en Kakelmässan te betalen of dat Evergreen een betaling zou doen aan Copperhill zodat Copperhill beide leveranciers kon betalen. 12 Ten betoge dat het Östersunds tingsrätt bevoegd was voerde Invest aan dat de schadeveroorzakende handelingen waren verricht te Åre en dat de schade daar was ingetreden, zodat het Östersunds tingsrätt bevoegd was op grond van hoofdstuk 10, 4 en 8, van het Zweedse wetboek van burgerlijke rechtsvordering en de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001. 13 Frank Koot en Evergreen concludeerden tot afwijzing van de vordering van Invest daar zij in Nederland woonden respectievelijk gevestigd waren en artikel 5, punt 1, noch artikel 5, punt 3, toepasselijk was. De toepasselijke bepaling was volgens hen artikel 2, lid 1, van die verordening, zodat het Östersunds tingsrätt geen bevoegdheid had. 14 Östersunds tingsrätt heeft de vordering van Invest tegen Frank Koot en Evergreen op 26 april 2011 afgewezen omdat het niet bevoegd was. Als reden voor die beslissing voerde het tingsrätt het volgende aan. Volgens de hoofdregel van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001 worden, onverminderd andersluidende bepalingen van deze verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. De zaak heeft geen betrekking op verplichtingen die Frank Koot of Evergreen vrijwillig tegenover Invest op zich hebben genomen, zodat de vordering niet kan worden geacht op een overeenkomst tussen partijen te berusten. Evenmin kan een vordering wegens doorbraak van aansprakelijkheid of een schadevordering op grond van de vennootschapswet een schadevordering wegens onrechtmatige daad zijn in de zin van artikel 5, punt 3, van de verordening. Mede gelet op de 4

ÖFAB grondregel dat het Unierecht voorrang heeft boven nationaal recht, en aangezien de uitzonderingsbepalingen van de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, niet van toepassing zijn, constateert Östersunds tingsrätt dat het onbevoegd is en dat de vordering moet worden afgewezen. Beroep voor het Hovrätt 15 Invest heeft de beslissing van het tingsrätt aangevochten bij het Hovrätt en gevraagd om prejudiciële verwijzing naar het Hof, en heeft vervolgens de vorderingen overgedragen aan de onderneming ÖFAB, Östergötlands Fastigheter AB (hierna: ÖFAB ). Frank Koot en Evergreen hebben verweer gevoerd. Argumenten van partijen over de uitlegging van de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, van de verordening ÖFAB 16 De uitspraak van het tingsrätt is in strijd met de rechtspraak van het Hof. In het arrest van 27 september 1988 (C-189/87, Kalfelis) heeft het Hof verklaard dat het begrip verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5, sub 3, Executieverdrag moet worden beschouwd als een autonoom begrip, waaronder elke rechtsvordering valt die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, sub 1. 17 De Zweedse Högsta domstolen heeft in [de beslissing van 31 augustus 2009 in zaak Ö1900-08] NJA 2009, blz. 519, het verdrag van Lugano toegepast, waarvan artikel 5, punt 3, identiek is aan het thans aan de orde zijnde bepaling in de Brussel I-verordening. In die beslissing oordeelde Högsta domstolen onder meer dat het arrest Kalfedis niet meebracht dat de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, voor alle schadevorderingen gelden. Volgens ÖFAB berust deze beslissing op een onjuiste uitlegging van het arrest Kalfedis. Volgens het Verdrag van Lugano kan Högsta domstolen het Hof niet om een prejudiciële beslissing verzoeken. 18 ÖFAB heeft zich beroepen op een rechtskundig advies van Michael Bogdan, hoogleraar internationaal en vergelijkend recht aan de universiteit van Lund. Volgens Bogdan voldoet het onderhavige geding niet aan de criteria van artikel 5, punt 1, aangezien de aan de orde zijnde verplichting niet op een vrijwillige verbintenis berust. De Zweedse rechter kan naar zijn oordeel zijn bevoegdheid niet op dit artikel baseren. 19 Aangaande artikel 5, punt 3, heeft Bogdan uiteengezet dat het arrest van het Hof in de zaak Kalfedis in de rechtsleer aldus wordt opgevat dat het betekent dat de uitlegging van de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, zodanig moet worden gecoördineerd dat er geen leemten noch overlappingen zijn tussen de twee 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23 MAART 2012 ZAAK C-147/12 bepalingen. Volgens Bogdan is er reden om aan te nemen dat het Hof van Justitie in deze zaak tot een andere conclusie zal komen dan de Zweedse rechters. Deze zienswijze vindt volgens hem steun in het arrest van het Hof van 17 september 2002 (C-334/00, Tacconi), waarin aansprakelijkheid voor culpa in contrahendo (aansprakelijkheid voor kwade trouw van een der partijen in de precontractuele betrekkingen) door het Hof als vallend onder artikel 5, punt 3, is aangemerkt daar zij niet viel onder artikel 5, punt 1. Voorts moet artikel 5, punt 3, in de eerste plaats worden uitgelegd tegen de achtergrond van het doel ervan. Op dit laatste punt heeft het Hof in het arrest van 10 juni 2004 (C-168/02, Kronhofer) verklaard dat volgens vaste rechtspraak de in artikel 5, punt 3, Executieverdrag neergelegde regel [berust] op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen het geschil en het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat de bevoegdheid van dit gerecht wordt gerechtvaardigd door de eisen van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting. In de thans aan de orde zijnde gevallen moeten vragen betreffende bij voorbeeld de aansprakelijkheid van bestuursleden van een Zweedse onderneming en de doorbraak van aansprakelijkheid voor schulden van de onderneming naar alle waarschijnlijkheid worden beslist naar Zweeds vennootschapsrecht, ongeacht of de Zweedse of de Nederlandse rechter beslist, en de bewijzen zullen zich waarschijnlijk ook grotendeels in Zweden bevinden. 20 Bogdan concludeert dat de Zweedse rechter op grond van artikel 5, punt 3, van de verordening bevoegd is in de onderhavige zaken. Frank Koot en Evergreen 21 Aangaande de vraag betreffende het verband tussen artikel 5, punt 1, en artikel 5, punt 3, is het juist dat het Hof in het arrest Kalfedis heeft verklaard dat onder artikel 5, punt 3, elke rechtsvordering valt die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, sub 1 ( all actions which seek to establish the liability of a defendent and which are not related to a contract within the meaning of article 5.1 ). ÖFAB geeft echter een onjuiste uitlegging aan deze uitspraak. In de eerste plaats heeft het Hof in hetzelfde arrest verklaard dat artikel 5, punt 3, moet worden gezien als een restrictief uit te leggen uitzondering op de in artikel 2 neergelegde hoofdregel. Hiermee valt moeilijk te verenigen het standpunt van ÖFAB dat de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, alle schadevorderingen dekken. In dat geval zou er geen ruimte zijn voor toepassing van de hoofdregel van artikel 2, zoals Högsta domstolen ook opmerkt in zaak NJA 2009, blz. 519 ( de opvatting dat de punten 1 en 3 alle schadevorderingen dekken valt bovendien moeilijk te verenigen met de herhaalde uitspraken van het Hof van justitie van de EU dat deze punten, als uitzonderingen, restrictief moeten worden uitgelegd, hetgeen moet worden geacht te impliceren dat de hoofdregel in artikel 2 van toepassing blijft ). 6

ÖFAB 22 Het Hof heeft in het arrest Kalfadis verklaard dat artikel 5, punt 3, moet worden gezien als een streng afgebakende uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 en dus restrictief moet worden uitgelegd. Ook is een autonome uitlegging geboden. Dit betekent dat het toepassingsgebied van de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, moet worden afgebakend met autonome begrippen, die in de eerste plaats moeten worden bepaald gelet op de systematiek en de doelstellingen van de verordening. Ook dit vindt bevestiging in het arrest Kalfedis, waarin wordt verklaard dat aan artikel 5, punt 3, alleen bevoegdheid kan worden ontleend voor vorderingen uit onrechtmatige daad in de zin van de bepaling. De bepaling geldt dus enkel voor een bepaald, beperkt soort geschillen, en voor toepassing ervan volstaat het niet dat de vordering niet onder artikel 5, punt 1, valt. Gelet op een en ander valt moeilijk in te zien dat de uitspraak indruist tegen vaste rechtspraak van het Hof. 23 De betaling die ÖFAB vordert op basis van de schadevergoedingsplicht in de zin van hoofdstuk 25, 18, van de vennootschapswet en de doorbraak van aansprakelijkheid kan volgens Frank Koot en Evergreen niet worden gezien als een schadevordering in de zin van artikel 5, punt 3, van de verordening. De vordering van ÖFAB tegen Frank Koot in diens hoedanigheid van voormalig bestuurslid van Copperhill en tegen Evergreen in haar hoedanigheid van aandeelhouder in de onderneming is gebaseerd op vorderingen van meerdere leveranciers die verband houden met de levering van goederen en de verrichting van diensten ten behoeve van Copperhill. ÖFAB heeft de vorderingen indirect, na meerdere cessies, van de leveranciers verkregen. Voordat ÖFAB de vorderingen verkreeg waren deze als gevolg van een akkoord met de schuldeisers volledig teniet gegaan. Eventuele aansprakelijkheid van een voormalig bestuurslid en een voormalige aandeelhouder op grond van de vennootschapswet kopers van goederen en ontvangers van diensten vormt geen aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad in de zin van de verordening (artikel 5, punt 3). Anders zou deze laatste bepaling een ruimere strekking krijgen dan de wetgever voor ogen heeft gehad. Relevante bepalingen van Unierecht Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken Artikel 2, lid 1: Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Artikel 5: 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23 MAART 2012 ZAAK C-147/12 Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen: 1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; [...] 3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen; [...] Relevante bepalingen van Zweeds recht Aansprakelijkheid van een bestuurslid 24 Een bestuurslid van een Zweedse naamloze vennootschap kan onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk worden gesteld voor de vorderingen tegen de onderneming. Dit is het geval wanneer het bestuurslid heeft verzuimd, bepaalde formele maatregelen te treffen in het verband met het toezicht op de financiële situatie van de onderneming. Een schadevergoedingsplicht ontstaat vooral wanneer de onderneming wordt voortgezet en schulden blijft aangaan ofschoon zij financieel niet meer levensvatbaar is. Een bestuurslid dat zich in een dergelijke situatie passief opstelt kan onder bepaalde voorwaarden worden aangesproken tot schadevergoeding. De Zweedse wettelijke regeling is neergelegd in hoofdstuk 25, 18, van de vennootschapswet (2005:551). Deze bepaling luidt als volgt: Indien het bestuur heeft verzuimd 1. overeenkomstig 13 een balansrekening in de zin van 14 op te stellen en aan de accountant van de onderneming voor te leggen, 2. overeenkomstig 15 een eerste algemene vergadering bijeen te roepen, of 3. overeenkomstig 17 bij het tingsrätt een verzoek om vereffening in te dienen, 8 zijn de bestuursleden hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die op de onderneming komen te rusten vanaf het intreden van het verzuim. Een ieder die met wetenschap van het verzuim van het bestuur namens de onderneming handelt, is met de bestuursleden hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die daardoor op de onderneming komen te rusten.

ÖFAB De onder punt 1 en 2 bedoelde aansprakelijkheid geldt niet voor een ieder die aantoont dat hij niet nalatig is geweest. In de in 13, lid 1, bedoelde gevallen ontstaat de in de eerste alinea, sub 1, bedoelde aansprakelijkheid enkel indien het overeenkomstig 14 berekende eigen kapitaal van de onderneming minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal bedroeg op het moment waarop het bestuur de balansrekening had moeten opmaken. De aansprakelijkheid ontstaat niet indien het eigen kapitaal van de onderneming boven die grens lag na bedoeld tijdstip, maar vóór de uiterste datum waarop de balansrekening had moeten worden opgemaakt. Beginsel van doorbraak van aansprakelijkheid 25 Het grondbeginsel van de Zweedse wetgeving voor naamloze vennootschappen is dat de eigenaar van een naamloze vennootschap niet aansprakelijk is voor de verplichtingen van de onderneming, en de Zweedse wetgeving bevat geen bepaling die de persoonlijke aansprakelijkheid van de aandeelhouder voor verplichtingen van de onderneming regelt. Het Zweedse recht heeft echter ook bronnen als bij voorbeeld de rechtspraak van Högsta domstolen en de rechtsleer. Volgens enkele uitspraken van Högsta domstolen en ook volgens sommige auteurs kunnen echter ook de aandeelhouders tot schadevergoeding worden aangesproken voor schulden van de onderneming, maar de toepassing is zeer restrictief. Er zijn geen duidelijke regels, in welke situaties een aandeelhouder kan worden aangesproken voor schulden van de onderneming. Relevante factoren kunnen zijn het feit dat de onderneming geen commercieel doel heeft, dat de onderneming ondergekapitaliseerd is geweest en dat de aandeelhouders niet loyaal of onbehoorlijk hebben gehandeld. Noodzaak van een prejudiciële beslissing 26 In beide zaken staat vast dat de verweerders in Nederland wonen respectievelijk gevestigd zijn en dat verordening nr. 44/2001 bepalend is voor de vraag welke rechter bevoegd is. 27 Volgens de hoofdregel van artikel 2 wordt de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. In de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, zijn uitzonderingen op die hoofdregel neergelegd voor verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit onrechtmatige daad. 28 Om te kunnen beslissen of de Zweedse rechter, in casu het Östersunds tingsrätt, in de onderhavige zaken bevoegd is moet het Hovrätt bepalen hoe de artikelen 5, punt 1, en 5, punt 3, van de verordening moeten worden uitgelegd. Vormen deze bepalingen een uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 voor alle schadevorderingen in die zin dat wanneer artikel 5, punt 1, niet toepasselijk is, artikel 5, punt 3, toepassing moet vinden? 9

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23 MAART 2012 ZAAK C-147/12 29 Het Hof van justitie heeft in het arrest Kalfedis (punten 17 en 18) verklaard dat het begrip verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5, punt 3, moet worden geacht elke rechtsvordering te omvatten die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1. 30 Högsta domstolen heeft in zaak NJA 2009, 519, artikel 5, punt 3, aldus uitgelegd dat het enkel geldt voor een bepaald soort geschillen en niet reeds toepasselijk is wanneer artikel 5, punt 1, niet van toepassing is. Högsta domstolen kon het Hof van Justitie echter niet verzoeken om een prejudiciële beslissing. Nu moet worden betwijfeld of de door Högsta domstolen gegeven uitlegging van de aan de orde zijnde bepalingen strookt met de uitlegging door het Hof in bovenvermeld arrest, bestaat er volgens het Hovrätt onduidelijkheid over de aan het recht van de Unie te geven uitlegging. Volgens het Hovrätt is deze vraag ook van algemeen unierechtelijk belang, zodat verduidelijking door het Hof van Justitie zou bijdragen tot een meer uniforme uitlegging van het Unierecht door de gerechten van de lidstaten. 31 Voorts is voor de door het Hovrätt te geven beslissing van cruciaal belang te vernemen of het begrip onrechtmatige daad in artikel 5, punt 3, aldus moet uitgelegd dat daaronder mede kan vallen de aansprakelijkheid van bestuursleden op grond van hoofdstuk 25, 18, van de vennootschapswet (2005:551) of de aansprakelijkheid van de eigenaar op grond van het beginsel van doorbraak van aansprakelijkheid. Deze vraag is, voor zover het Hovrätt bekend, door het Hof van Justitie of Högsta domstolen nog niet eerder beantwoord. 32 Gelet op het voorgaande is het Hovrätt van oordeel dat het Hof van Justitie moet worden verzocht om een prejudiciële beslissing over de in de aanhef geformuleerde vragen. 10