ECLI:NL:HR:2016:2614. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00551

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHAMS:2013:2570 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 OK

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:2338, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:GHAMS:2016:3792 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2005:AS5953

ECLI:NL:HR:2016:24. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/03918

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL :00-11:15

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:HR:2016:2356. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00920

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2016:2020, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:175, Gedeeltelijk contrair

ECLI:NL:HR:2016:2885. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004, Gevolgd

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:416, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:752, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

JURISPRUDENTIE BURGERLIJK PROCESRECHT

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

ECLI:NL:HR:2018:2305. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 18/01202

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT

ECLI:NL:HR:2014:3351. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04422 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1744, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

1 Het geding in feitelijke instanties

IN NAAM DER KONINGIN

ECLI:NL:HR:2019:28. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 18/00112

Verder denken Scherper zijn CPO. Centrum voor Postacademisch Juridisch Onderwijs

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:HR:2016:2884. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003, Gevolgd

ECLI:NL:GHAMS:2017:1238 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECLI:NL:HR:2017:59. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1115, Gevolgd

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/ Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9690 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:HR:2003:AF2831

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:HR:2016:2222. Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2016:844

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:506, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:188, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:57, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:5348, Bekrachtiging/bevestiging

I n z a k e: T e g e n:

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:146, Gevolgd

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2013:1173. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1169, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2010:BL7407

ECLI:NL:HR:2014:3462. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04874

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHDHA:2016:3002

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9263 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2017:2839

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:HR:2016:65. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05661

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1325, Contrair

ECLI:NL:HR:2010:BN1414

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:HR:2009:BH2624

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2016:2614 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-11-2016 Datum publicatie 18-11-2016 Zaaknummer 16/00551 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:4454, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:856 Civiel recht Cassatie Ondernemingsrecht. Enquêteprocedure Meavita-concern. Beschikking niet uitgesproken door het in de wet bepaalde aantal rechters (art. 5 RO). Verhaal van onderzoekskosten op commissarissen (art. 2:354 BW): ook door vakbond? Verwijtbaarheid commissaris vereist? Samenhang met zaak 16/00545. Vindplaatsen Rechtspraak.nl AR-Updates.nl 2016-1323 OR-Updates.nl 2016-0301 AR 2016/3390 RvdW 2016/1184 JWB 2016/416 RO 2017/15 ARO 2016/185 Uitspraak 18 november 2016 Eerste Kamer 16/00551 LZ/TT Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1. [verzoeker 1],

2. [verzoeker 2], 3. [verzoeker 3], 4. [verzoeker 4], 5. [verzoeker 5], 6. [verzoekster 6], 7. [verzoekster 7], 8. [verzoekster 8], VERZOEKERS tot cassatie, advocaat: mr. D. Rijpma, t e g e n 1. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid ABVAKABO FNV, gevestigd te ZOETERMEER, 2. mr. Hendrik PASMAN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Meavita Nederland, 3. mr. Willem Adriaan ENTZINGER, en 4. mr. Pieter Johannis FOUSERT, verweerders sub 3 en 4 elk in hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Thuiszorg Groningen en Thuishulp Nederland.nl Thuiszorg Groningen B.V., 5. mr. Caroline Ada DE WEERDT, en 6. mr. Franciscus Josef Hubert SOMERS, elk in hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Meavitagroep, Stichting Meavita Thuiszorg, Stichting Meavita Woonzorg, Stichting Meavita Flexwerk, Stichting Meavita Dienstencentrum, Stichting Meavita Vastgoed, Meavita Hulp B.V., Evita Particuliere Zorg B.V. en Meavita Support Services B.V.,

VERWEERDERS in cassatie, niet verschenen. Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als de commissarissen en verweerders als AAF, de curatoren en de Stichtingen en gezamenlijk als AAF c.s. 1 Het geding in feitelijke instantie Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaken 200.135.666/01 OK en 200.135.666/02 OK van de ondernemingskamer in het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2015. De beschikking van de ondernemingskamer is aan deze de beschikking gehecht. 2 Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de ondernemingskamer hebben de commissarissen beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. AAF c.s. hebben geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging en verwijzing. 3 Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.27. Zeer kort weergegeven betreft de onderhavige procedure de gang van zaken voorafgaande aan surseance gevolgd door faillissement van sommige onderdelen, en verzelfstandiging van andere onderdelen, van het zogenoemde Meavitaconcern, een groep rechtspersonen waartoe onder meer behoorden Stichting Meavitagroep en Stichting Meavita Nederland. De Commissarissen hebben binnen dit concern toezichtfuncties vervuld. De rechtspersonen die deel uitmaakten van het concern hielden zich bezig met de verlening van zorg en thuiszorg ingevolge de AWBZ en, vanaf 2007, de WMO. 3.2.1 In de onderhavige procedure heeft de ondernemingskamer bij beschikking van 30 mei 2011 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van een groot aantal rechtspersonen die tot het Meavitaconcern hebben behoord, waaronder de beide hiervoor in 3.1 genoemde stichtingen, over de periode vanaf 1 januari 2006 tot aan de datum van de surseances respectievelijk de verzelfstandiging van deze rechtspersonen. 3.2.2 Nadat onderzoekers verslag hadden uitgebracht, heeft de ondernemingskamer in de in cassatie bestreden beschikking onder meer geoordeeld dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid in de periode van 2006 tot en met 2008 aan de zijde van Stichting Meavitagroep en Stichting Meavita Nederland (tot en met 2006 genaamd Stichting Sensire & Thuiszorg Groningen, hierna: S&TZG), en dat de leden van de toezichthoudende organen en van de raden van bestuur van deze rechtspersonen voor een aanzienlijk aantal onderzochte onderdelen: onder meer dan wel in het bijzonder de Commissarissen verantwoordelijk zijn voor dit wanbeleid.

3.2.3 De ondernemingskamer heeft de door AAF en de curatoren gedane verzoeken tot verhaal van de kosten van het onderzoek toegewezen en die kosten evenredig over de toezichthoudende organen en de raden van bestuur van Meavitagroep, S&TZG en Meavita Nederland verdeeld en vervolgens onderverdeeld over de bestuurders en commissarissen, onder wie de Commissarissen. Aldus is kostenverhaal mogelijk gemaakt op respectievelijk [verzoeker 1] (tot een bedrag van 155.000,--), [verzoeker 2] (tot een bedrag van 12.800,--), [verzoeker 3] (tot een bedrag van 41.600,--), [verzoeker 4] (tot een bedrag van 36.800,--), [verzoeker 5] (tot een bedrag van 8.000,--), [verzoekster 6] (tot een bedrag van 8.000,--), [verzoekster 7] (tot en bedrag van 32.000,--) en [verzoekster 8] (tot een bedrag van 8.000,--). 3.2.4 Ten aanzien van de vraag aan wie het kostenverhaal toekomt heeft de ondernemingskamer in rov. 15.4 als volgt overwogen: Zoals AAF in haar verzoekschrift ( ) en curatoren in hun nadere schriftelijke toelichting ( ) hebben uiteengezet, heeft AAF een bedrag van 50.000 en heeft de curator van Meavita Nederland een bedrag van 950.000 van de onderzoekskosten voldaan. Curatoren kunnen het verzoek op de voet van artikel 2:354 BW ten behoeve van de boedel doen. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer brengt verder een redelijke wetstoepassing mee, dat AAF, die belang had bij het voldoen van een deel van de onderzoekskosten, het door haar betaalde op de voet van artikel 2:354 BW kan verhalen. 3.2.5 Aan de voet van de beschikking van de ondernemingskamer is vermeld: Deze beschikking is op 6 juni 2014 gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. A.C. Faber en mr. G.C. Makkink, raadsheren, en drs. P.G. Boumeester en prof. drs. E. Eeftink RA, raden ( ), en in het openbaar uitgesproken door mr. Faber op 2 november 2015. 3.3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de beschikking niet kan zijn vastgesteld op 6 juni 2014 en dat de beschikking niet is gegeven door het wettelijk vereiste aantal rechters. Het onderdeel wijst erop dat de beschikking kennelijk is vastgesteld betrekkelijk kort voor de datum van de uitspraak en dus na 1 mei 2015, de datum dat mr. P. Ingelse, volgens een op rechtspraak.nl geplaatst bericht (bijlage 1 bij het cassatierekest), is gedefungeerd. 3.3.2 Op grond van art. 5 leden 2 en 3 RO in verbinding met art. 66 lid 2 RO dient een beschikking van de ondernemingskamer, op straffe van nietigheid, te worden gewezen door drie rechters en twee deskundige leden. Een beschikking wordt gewezen wanneer alle rechters en, in het geval van de ondernemingskamer, deskundige leden die over de zaak oordelen de tekst van de uit te spreken beschikking hebben vastgesteld. Nadat een rechter is gedefungeerd, kan hij niet meer als rechter in de zin van deze voorschriften worden aangemerkt. 3.3.3 Uit rov. 1.17 van de bestreden beschikking blijkt dat mondelinge behandelingen in deze zaak hebben plaatsgevonden op 4 en 5 juni 2014. Uitgesloten moet worden geacht dat de rechters en deskundige leden zich reeds op 6 juni 2014, de datum die in de voet van de beschikking is vermeld als de datum waarop die beschikking is gegeven, hebben ingestemd met de vaststelling van de volledige tekst van de 191 pagina s tellende beschikking. Deze vermelding kan derhalve niet juist zijn. Voorts blijkt uit de stukken dat de ondernemingskamer bij brieven van 22 december 2014, 13 februari 2015, 27 mei 2015 en 24 september 2015 telkens aan partijen heeft bericht dat binnen de eerder aangekondigde uitspraaktermijn geen uitspraak kon worden gedaan. Nu uit de motivering van de beschikking niet anders blijkt, moet uit deze berichten worden afgeleid dat vaststelling van de volledige tekst van de beschikking pas heeft plaatsgevonden na 24 september 2015. De omstandigheid dat mr. Ingelse per 1 mei 2015 is gedefungeerd waarmee de Hoge Raad ambtshalve bekend is brengt dan mee dat hij niet als rechter deel kan hebben deelgenomen aan de vaststelling van de volledige tekst. Derhalve moet ervan

worden uitgegaan dat de beschikking niet is gewezen door het in de wet bepaalde aantal rechters. Onderdeel 1 slaagt derhalve. 3.3.4 Naar aanleiding van het voorgaande verdient nog opmerking dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen voor een geval als het onderhavige meebrengt dat nietigheid van de beschikking uitsluitend kan worden ingeroepen in het kader van een daartegen openstaand rechtsmiddel. 3.4 Gegrondbevinding van onderdeel 1 brengt mee dat de zaak volledig opnieuw moet worden beoordeeld. Niettemin ziet de Hoge Raad aanleiding ten overvloede nog het volgende te overwegen ten aanzien van de andere onderdelen van het middel. 3.5.1 Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof de Commissarissen ten onrechte heeft veroordeeld in (een aandeel in) de onderzoekskosten die AAF voor haar rekening heeft genomen. Voor een dergelijk verhaal op de voet van art. 2:354 BW is volgens het onderdeel slechts ruimte als die onderzoekskosten overeenkomstig art. 2:350 lid 3 BW door de (boedel van de) rechtspersonen zijn betaald. 3.5.2 De wet gaat ervan uit dat de kosten van een enquête steeds door de rechtspersoon worden betaald (art. 2:350 lid 3 BW). Hiervan uitgaande, ligt het voor de hand dat art. 2:354 BW alleen de rechtspersoon aanwijst als degene die een verzoek tot verhaal van deze kosten kan doen. Daarbij is echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de rechtspersoon niet zelf de (volledige) kosten van het onderzoek kan opbrengen, en degenen die de enquête hebben verzocht (een deel van) die kosten voor hun rekening nemen, bijvoorbeeld omdat zij een eigen belang hebben bij de enquête. Een zodanig geval kan zich voordoen bij faillissement van de rechtspersoon (vgl. de situatie die aan de orde was in HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD5516, NJ 2011/210 (KPNQwest)). Mede tegen deze achtergrond brengt een redelijke uitleg van art. 2:354 BW mee dat ook de verzoekers van de enquête kunnen verzoeken de door hen betaalde kosten van het onderzoek op de voet van deze bepaling te kunnen verhalen. Het onderdeel gaat uit van een andere rechtsopvatting en faalt daarom. 3.6.1 Onderdeel 2.2.2 klaagt onder meer dat de ondernemingskamer van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven door de Commissarissen te veroordelen tot vergoeding van een aandeel in de onderzoekskosten zonder daartoe het functioneren van elke commissaris afzonderlijk te hebben beoordeeld. Althans had de ondernemingskamer haar beslissing beter dienen te motiveren, aldus het onderdeel. 3.6.2 Bij de beslissing of de kosten van het onderzoek geheel of ten dele kunnen worden verhaald op een individuele bestuurder, een commissaris of een ander die in dienst van de rechtspersoon is, dient de ondernemingskamer alle omstandigheden van het geval te betrekken. Uit haar overwegingen moet ten aanzien van de desbetreffende functionaris individueel en concreet blijken dat hij verantwoordelijk is voor het onjuiste beleid of de onbevredigende gang van zaken van de rechtspersoon (vgl. HR 19 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AD3051, NJ 1999/658). Dit houdt niet alleen in dat de desbetreffende functionaris formele verantwoordelijkheid droeg, maar tevens dat hem persoonlijk van de onjuistheid van dat beleid of van de onbevredigende gang van zaken een verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 4 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7240, NJ 1997/671, onder 4.1.1-4.1.3 en 4.16.1). Uit de overwegingen van de ondernemingskamer blijkt onvoldoende in hoeverre zij (ook) die verwijtbaarheid heeft betrokken in haar beslissingen over het kostenverhaal op de Commissarissen. In zoverre slaagt het onderdeel. 3.7 Uit het bovenstaande vloeit tevens voort dat onderdeel 2.2.1 terecht betoogt dat de ondernemingskamer de Commissarissen niet had mogen veroordelen tot vergoeding van onderzoekskosten aan de curatoren van de Stichting Thuiszorg Groningen en

ThuishulpNederland.nl Thuiszorg Groningen B.V. voor zover de ondernemingskamer niet heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een onjuist beleid of een onbevredigende gang van zaken ten aanzien van deze rechtspersonen. 3.8 Nu de beschikking van de ondernemingskamer wordt vernietigd op een grond die geen verband houdt met de proceshouding van AAF c.s., zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd. 4 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de beschikking van de ondernemingskamer van 2 november 2015; wijst het geding terug naar de ondernemingskamer; reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak; begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van de Commissarissen op 383,49 aan verschotten en 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van AAF c.s. op nihil. Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 18 november 2016.