ECLI:NL:RBROT:2012:BV7739

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2015:14419

ECLI:NL:RBDHA:2013:BY8769

ECLI:NL:RBDHA:2017:4043

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

» Samenvatting. » Uitspraak

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

ECLI:NL:RBDHA:2017:1797

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:RBDHA:2015:2826

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:GHDHA:2013:667

ECLI:NL:RBDHA:2016:13341

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

ECLI:NL:RBDHA:2017:6614

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

ECLI:NL:RBDHA:2017:5150

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:RBAMS:2014:8276

Internationale kinderontvoering, Daadwerkelijke uitoefening. Gezag

[Haags Kinderontvoeringsverdrag - 3; 13; Brussel II-bis - 2 lid 11; 10; 11 lid 7]

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBSGR:2009:BL0577

ECLI:NL:RBDHA:2014:13130

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

ECLI:NL:RBALK:2009:BH5268

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2013:7717

ECLI:NL:GHSHE:2006:AV4210

Bevoegdheid Nederlandse rechter vordering afgifte minderjarige na overbrenging buitenland

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:RBBRE:2007:BB3319

ECLI:NL:RBDHA:2013:8822

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:GHSHE:2014:4990

ECLI:NL:GHDHA:2015:3637

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

ECLI:NL:RBDHA:2013:13810

» Samenvatting. » Uitspraak. Procedure

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Het verloop van het geding

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9770

ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3762

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9616

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHAMS:2017:1855 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

ECLI:NL:RBAMS:2017:2967

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHAMS:2015:3435 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

» Samenvatting. Ongeoorloofde achterhouding minderjarigen, Gewone verblijfplaats, Teruggeleiding naar ander land, Family life

ECLI:NL:RBMNE:2017:2134

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBALK:2010:BR3795

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:RBOVE:2015:3739

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7336

ECLI:NL:RBDHA:2014:9323

Transcriptie:

ECLI:NL:RBROT:2012:BV7739 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 27-02-2012 Datum publicatie 05-03-2012 Zaaknummer 410379 FA RK 12-4 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en familierecht Eerste aanleg - meervoudig Internationale Kinderontvoering De ouders hebben voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure in juli 2011 in Dom. Republiek een akte van afspraken en bepalingen laten opmaken bij een advocaat-notaris. In deze akte is de dagelijkse zorg en toezicht van het kind toegekend aan de moeder. Daarnasst is een door de vader aan de moeder te betalen kinderbijdrage bepaald. Vervolgens is op 22-09-2011 de echtscheiding uitgesproken, waarbij de dagelijkse zorg en toezicht aan de moeder is toegekend en een alimentatiebedrag is vastgesteld. Het kind, geboren in 2002, heeft altijd bij de moeder in de Dom. Republiek gewoond. De vader heeft altijd in Nederland gewoond. Van augustus 2007 en augustus 2008 en van 15 oktober 2010 tot 29 juni 2011 heeft het kind bij de vader in Nederland verbleven. De ouders hebben gezamenlijk gezag. De vader heeft het kind -zonder toestemming van de moeder op 10 augustus 2011 mee naar Nederland- genomen. In geschil is de gewone verblijfplaats van de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst tussen de ouders en dat met de ondertekening van de overeenkomst de verblijfplaats van het kind is gewijzigd, zo dat de Dom. Republiek de gewone verblijfplaats van het kind is geworden. Het beroep van de vader op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub a HKOV (berusting) slaagt niet; na de ondertekening van de overeenkomst had de moeder niet de intentie om het kind aan de zorg van de vader in Nederland over te laten, en bovendien heeft zij meteen na de overbrening op 10 augustus 2011 naar Nederland bij de Dominicaanse autoriteiten een verzoek tot teruggeleiding ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen risico dat de minderjarige bij terugkeer naar de Dom. Republiek wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar. De obesitas en de voedselallergie van het kind kan ook in de Dom. Republiek behandeld worden, nog daargelaten of dit door de vader aangedragen risico voldoende is voor een beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b HKOV. Het kind is gehoord door de rechtbank. Niet gebleken is van verzet tegen terugkeer naar de Dom. Republiek. Nog daargelaten de vraag of het kind een keeftijd en mate van rijpheid heeft beriekt die maken dat met zijn mening rekening gehouden moet worden heeft het kind heeft geen voorkeur uitgesproken voor een verblijf in Nederland of de Dom. Republiek.

De rechtbank concludeert vervolgens dat de terugkeer van het kind naar Dom. Republiek dient te worden bevolen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK ROTTERDAM Nevenzittingsplaats 's-gravenhage Sector familie- en jeugdrecht Meervoudige Kamer Rekestnummer: FA RK 12-4 Zaaknummer: 410379 Datum beschikking: 27 februari 2012 Internationale kinderontvoering Beschikking op het op 29 december 2011 ingekomen verzoek van: de directie Control, Bedrijfsvoering en Juridische Zaken van het directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139), gevestigd te 's-gravenhage, verder te noemen: de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens: [de moeder], de moeder, wonende te [adres en woonplaats moeder], Dominicaanse Republiek. Als belanghebbende wordt aangemerkt: [de vader], de vader, wonende te [woonplaats vader], advocaat: mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam. Procedure Van de zijde van de moeder is op 11 augustus 2011 bij de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige:

- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Dominicaanse Republiek, naar de Dominicaanse Republiek. Bij beschikking d.d. 29 december 2011 heeft de rechtbank Rotterdam zich bevoegd geacht van de zaak kennis te nemen en op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en het Aanwijzingsbesluit 's-gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen d.d. 4 februari 2009 van de Raad voor de Rechtspraak bepaald dat de behandeling van de zaak plaatsvindt in de nevenzittingsplaats 's-gravenhage. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder: - het verzoekschrift; - een brief d.d. 23 januari 2012, met bijlage, van de Centrale Autoriteit; - het verweerschrift. Op 30 januari 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. M. Wildekamp, de moeder met een tolk in de Spaanse taal en de vader met zijn advocaat. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. R.G. de Lange-Tegelaar. Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 3 februari 2012 heeft het Mediation Bureau de rechtbank meegedeeld dat de mediation heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst, maar dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de gewone verblijfplaats van de minderjarige, alsmede dat het teruggeleidingsverzoek gehandhaafd blijft. De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen: - een faxbericht d.d. 1 februari 2012 van de zijde van de vader, bij de rechtbank ingekomen op 8 februari 2012; - een brief d.d. 8 februari 2012, met bijlagen, van de Centrale Autoriteit; - een faxbericht d.d. 10 februari 2012 van de zijde van de Centrale Autoriteit. Op 13 februari 2012 heeft de behandeling ter terechtzitting van de Meervoudige Kamer plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. M. Wildekamp, de moeder met een tolk in de Spaanse taal en de vader met zijn advocaat. De Centrale Autoriteit heeft ter zitting pleitaantekeningen en een Nederlandse vertaling van de reeds eerder in het geding gebrachte verklaring ingevolge artikel 15 HKOV overgelegd. De minderjarige [de minderjarige], heeft - in aanwezigheid van een tolk in de Spaanse taal - in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt. Feiten De ouders zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] in de Dominicaanse Republiek. Uit voormeld huwelijk is geboren de minderjarige [de minderjarige], op

[geboortedatum] te [geboorteplaats], Dominicaanse Republiek, welk kind betrokken is in de onderhavige procedure. Op [geboortedatum] is -eveneens in de Dominicaanse Republiek -uit het huwelijk van de ouders een tweede kind geboren, [naam tweede kind] De ouders hebben nooit samen en/of samen met hun kinderen in gezinsverband geleefd. De moeder heeft altijd gewoond in de Dominicaanse Republiek, terwijl de vader in Nederland woonplaats had en heeft. Wel verblijft de vader in verband met zijn werk regelmatig in de Dominicaanse Republiek. De minderjarige heeft vanaf zijn geboorte tot augustus 2007 onafgebroken verbleven bij de moeder in de Dominicaanse Republiek. In de periode tussen augustus 2007 en augustus 2008 heeft de minderjarige bij de vader in Nederland verbleven. Tussen augustus 2008 en 15 oktober 2010 heeft de minderjarige weer bij de moeder in de Dominicaanse Republiek verbleven. Van 15 oktober 2010 tot 29 juni 2011 heeft de minderjarige bij de vader in Nederland verbleven. De vader en de minderjarige zijn op 29 juni 2011 naar de Dominicaanse Republiek gereisd. Op 21 juli 2011 hebben de ouders - met het oog op hun wens tot echtscheiding in onderling overleg - bij een advocaat-notaris in de Dominicaanse Republiek een akte van afspraken en bepalingen [aktenummer] laten opmaken. In deze akte is (voor zover thans van belang) opgenomen dat de dagelijkse zorg en toezicht betreffende de beide minderjarige kinderen van partijen wordt toegekend aan de moeder. Daarnaast is bepaald dat de vader aan de moeder bij wijze van alimentatievergoeding voor de twee kinderen een bedrag van RD$ 8.000,00 per maand zal betalen. Op 10 augustus 2011 heeft de vader de minderjarige weer meegenomen naar Nederland. Op 22 september 2011 is in de Dominicaanse Republiek door de rechtbank te Distrito Nacional op grond van een verzoek tot echtscheiding in onderling overleg de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Tevens is voor zover relevant de dagelijkse zorg en toezicht betreffende de kinderen aan de moeder toegekend en is een alimentatiebedrag vastgesteld ten behoeve van beide kinderen conform hetgeen is overeengekomen in eerder genoemde akte van afspraken en bepalingen d.d. 21 juli 2011. De echtscheiding is op 16 november 2011 in het daartoe bestemde register in de Dominicaanse Republiek geregistreerd. De moeder heeft de Dominicaanse nationaliteit; de vader en de minderjarige hebben zowel de Dominicaanse als de Nederlandse nationaliteit. Verzoek en verweer De Centrale Autoriteit heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de hierboven genoemde Wet van 2 mei 1990, Stb. 202 (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans te bevelen dat de terugkeer van de minderjarige voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de vader de minderjarige dient terug te brengen naar de Dominicaanse Republiek, danwel, indien hij nalaat de minderjarige terug te brengen, dat de rechtbank zal bepalen op welke datum de vader de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven, opdat de moeder de minderjarige mee terug kan nemen naar de Dominicaanse Republiek. De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

Beoordeling Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan. Het verzoek van de Centrale Autoriteit is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en de Dominicaanse Republiek zijn beiden partij bij het Verdrag. Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag). Ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Verdrag In geschil tussen de ouders is de gewone verblijfplaats van de minderjarige. De moeder stelt dat deze vanaf de geboorte van de minderjarige steeds in de Dominicaanse Republiek is geweest terwijl de vader stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen. De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt in deze procedure is dat partijen het gezamenlijk gezag hebben over de minderjarige. Bij die stand van zaken staat het hen - indien zij dat wensen - vrij afspraken te maken over de gewone verblijfplaats van de minderjarige. In een dergelijk geval wordt de gewone verblijfplaats van de minderjarige in beginsel direct gewijzigd. Partijen hebben op 21 juli 2011 in de Dominicaanse Republiek een akte van afspraken en bepalingen laten opmaken, zulks in het kader van hun wens hun huwelijk te laten ontbinden door middel van een echtscheiding in onderling overleg. In deze akte is - zoals hiervóór vermeld - opgenomen dat de dagelijkse zorg en toezicht betreffende de beide minderjarige kinderen van partijen wordt toegekend aan de (in de Dominicaanse Republiek woonachtige) moeder en dat de vader aan de moeder bij wijze van alimentatievergoeding voor de twee kinderen een bedrag van RD$ 8.000,00 per maand zal betalen. Deze akte is overigens later (nadat de man de minderjarige op 10 augustus 2011 naar Nederland meenam) in het echtscheidingsvonnis opgenomen, dat in de registers van de burgerlijke stand in de Dominicaanse Republiek is ingeschreven. Nagegaan moet worden of sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst, waarin is beslist over de gewone verblijfplaats van de minderjarige vanaf dat moment. Als dat het geval is, kan immers in het midden blijven wat de gewone verblijfplaats was van de minderjarige voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van de overeenkomst van 21 juli 2011 geen wijziging kan zijn gekomen in de gewone verblijfplaats van de minderjarige, nu hij

de strekking van deze overeenkomst niet heeft begrepen. Hiertoe heeft de vader gesteld dat hij de Spaanse taal goed spreekt en begrijpt, maar dat hij het Spaans minder goed kan lezen. De vader heeft bovendien verklaard dat de overeenkomst reeds gereed was toen hij voor het eerst bij de advocaat-notaris kwam, en dat hij noch met de moeder, noch met de advocaat-notaris over de inhoud van de overeenkomst heeft gesproken. De overeenkomst is zijns inziens voorts in strijd met de openbare orde. De moeder heeft erkend dat aan de totstandkoming van de overeenkomst geen gezamenlijk gesprek vooraf is gegaan, maar heeft de stelling van de vader dat hij de inhoud daarvan niet heeft begrepen weersproken. Zij meent dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst. Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat op 21 juli 2011 een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank acht van belang dat de vader ter terechtzitting heeft verklaard dat voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst tussen partijen discussie heeft bestaan over de hoogte van de door hem verschuldigde kinderalimentatie. De moeder had aanvankelijk een hoger bedrag gevraagd dan hetgeen in de overeenkomst is bepaald. Deze verklaring kan niet anders worden begrepen dan dat de vader zich bij ondertekening realiseerde welke verplichtingen hij op zich nam. De vader heeft bovendien verklaard dat hij bij de ondertekening wist dat daarmee de dagelijkse zorg over de minderjarige werd toegekend aan de moeder. Weliswaar heeft de vader tevens ter terechtzitting verklaard dat hij ervan uitging dat die bepaling uit de overeenkomst niet zou worden uitgevoerd en hij de minderjarige weer mee terug naar Nederland zou kunnen en mogen nemen, maar niet is gebleken dat aan die veronderstelling van de vader een afspraak tussen partijen ten grondslag lag. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de vader dat hij zich weliswaar realiseerde dat hij tekende voor zijn alimentatieverplichting ten opzichte van zijn beide kinderen, maar dat hij ervan uitging dat hij voor de minderjarige aan de moeder geen onderhoudsbijdrage verschuldigd zou zijn. De rechtbank concludeert uit de stellingen van de vader dat hij bij de ondertekening van de overeenkomst heeft begrepen dat aan de moeder de dagelijkse zorg en toezicht over de minderjarige werd toegekend en daarmee dat de minderjarige voortaan weer bij de moeder zou wonen. In ieder geval heeft de moeder er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de vader dit heeft begrepen. Gelet hierop en nu de vader onvoldoende heeft aangevoerd, althans niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst vatbaar is voor vernietiging of anderszins rechtens aantastbaar, meer specifiek is geen sprake van strijd met de openbare orde, moet worden geconcludeerd dat de vader aan de afspraken zoals neergelegd in de akte is gebonden. Partijen zijn - gezien het voorgaande - met het ondertekenen van de overeenkomst op 21 juli 2011 overeengekomen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige (in ieder geval vanaf dat moment) in de Dominicaanse Republiek zou zijn. De moeder oefende ten tijde van de overbrenging van de minderjarige haar gezagsrecht uit. In dit verband geldt dat de minderjarige tijdens zijn verblijf in de Dominicaanse Republiek bij haar verbleef, en dat zij kort voor de overbrenging met de vader in het kader van hun echtscheiding de genoemde afspraken heeft gemaakt over de minderjarigen. De vader had dan ook voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland de toestemming van de moeder nodig. Vast staat dat de moeder de vader voorafgaand aan zijn vertrek op 10 augustus 2011 geen toestemming heeft gegeven om met de minderjarige af te reizen naar Nederland. Ook als juist zou zijn de stelling van de vader dat het de bedoeling van partijen was dat de minderjarige slechts voor een vakantie naar de Dominicaanse Republiek zou komen (welke stelling door de moeder is bestreden), is deze overeenstemming immers gewijzigd met de ondertekening van de overeenkomst op 21 juli 2011. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder, en derhalve ongeoor-loofd is als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag.

Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Haagse Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag. De vader heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt. Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag Indien en voor zover de vader zich op het standpunt heeft gesteld dat de moeder heeft berust in het verblijf van de minderjarige in Nederland, faalt dit betoog. Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 2010 (NJ 2010/528, LJN BN6126) moeten bij de beoordeling van de vraag of de achterblijvende ouder heeft berust in het verblijf van zijn kind in een ander land, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen worden. Daarbij dient te worden gekeken naar de gedragingen van de achtergebleven ouder zelf, zowel in actieve als in passieve zin. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stellingen van de vader niet worden afgeleid dat de moeder na de ondertekening van de overeenkomst op 21 juli 2011 de intentie had om de feitelijke verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vader in Nederland over te laten. Evenmin is gebleken dat de moeder na de overbrenging van de minderjarige naar Nederland heeft aanvaard dat het hoofdverblijf van de minderjarige voortaan in Nederland zou zijn. Integendeel: na de overbrenging op 10 augustus 2011 heeft de moeder reeds op 11 augustus 2011 bij de Dominicaanse autoriteiten een verzoek tot teruggeleiding ingediend. Van berusting van de zijde van de moeder is dus niet gebleken. Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Haagse Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd. De aangezochte rechter mag de door deze bepaling gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten, louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst van het kind minder goed is gediend dan in het land van de aangezochte rechter. De vader heeft aangevoerd dat de minderjarige bij zijn terugkeer naar de Dominicaanse Republiek wordt blootgesteld aan lichamelijk gevaar. Hij heeft daartoe gesteld dat de minderjarige lijdt aan obesitas en een voedselallergie die ontstaat door meel dat in de Dominicaanse Republiek wordt gebruikt. Het beroep van de vader op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag treft geen doel. In dit verband overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten de vraag of het door de vader aangevoerde voldoende is voor een gegrond beroep op deze weigeringsgrond, de vader zijn stelling dat de minderjarige lijdt aan obesitas en een soort allergie die samenhangt met het meel dat wordt gebruikt in de Dominicaanse Republiek, tegenover op de gemotiveerde betwisting door de moeder, onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien heeft de moeder ter terechtzitting verklaard dat in de Dominicaanse Republiek medische hulp beschikbaar is voor het geval de minderjarige kampt met medische problemen. Ten slotte heeft de moeder verklaard dat eventueel overgewicht van de minderjarige kan worden bestreden door hem ook in de Dominicaanse Republiek sporten te laten

beoefenen. Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag Tot slot moet beoordeeld worden of de minderjarige zich tegen een eventuele terugkeer naar de Dominicaanse Republiek verzet. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het gerechtvaardigd is om met de mening van kinderen rekening te houden indien zij oud en rijp genoeg zijn om de gevolgen van hun wensen op korte en lange termijn te overzien. De rechtbank heeft de minderjarige in raadkamer gehoord en hiervan ter terechtzitting verslag gedaan. Tijdens dit verhoor heeft de minderjarige - kort samengevat - verklaard dat hij het zowel bij de vader in Nederland als bij de moeder in de Dominicaanse Republiek naar zijn zin heeft. In de Dominicaanse Republiek had hij veel vriendjes waar hij mee speelde, terwijl hij in Nederland veel sport. Ongeacht de vraag of de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigen dat met zijn mening rekening wordt gehouden, heeft de minderjarige geen voorkeur uitgesproken voor een verblijf in Nederland of in de Dominicaanse Republiek. Om die reden is geen sprake van verzet als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Het beroep van de vader op deze weigerings-grond strandt derhalve. Conclusie Nu er geen sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag en ook niet gebleken is van andere weigeringsgronden (waarop de vader overigens ook geen beroep heeft gedaan), terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen. De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarige een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten. De rechtbank zal daarom de terugkeer gelasten op uiterlijk 9 april 2012 en voor het geval de vader weigert de minderjarige terug te brengen naar de Dominicaanse Republiek de afgifte van de minderjarigen met een geldig reisdocument aan de moeder op 9 april 2012 bevelen, zodat de moeder de minderjarige mee terug kan nemen naar de Dominicaanse Republiek. Op grond van artikel 13, lid 5, van de Uitvoeringswet Verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen is de onderhavige beslissing van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. Beslissing De rechtbank: gelast de terugkeer van de minderjarige: [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Dominicaanse Republiek, naar de Dominicaanse Republiek op uiterlijk 9 april 2012, en, indien de vader weigert de minderjarige terug te brengen naar de Dominicaanse Republiek, de afgifte van de minderjarige met een geldig reisdocument aan de moeder op 9 april 2012, zodat de moeder de minderjarige mee terug kan nemen naar de Dominicaanse Republiek. Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, M.J. Alt-van Endt en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door

V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2012. In verband met afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door mr. M.J. Alt-van Endt.