ECLI:NL:RBARN:2010:BO1350

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

ECLI:NL:RBDHA:2015:766

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOVE:2015:1985

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBGEL:2014:2835

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:RBGEL:2014:6552

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBGEL:2015:7710

ECLI:NL:RBONE:2013:BY9769

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBNHO:2017:2863

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:RBOVE:2015:3293

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:RBGEL:2016:1041

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:OGEAA:2017:140

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RBNHO:2015:7578

ECLI:NL:RBMNE:2016:7618

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHARL:2014:3064

ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

ECLI:NL:RBOVE:2016:5187

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBUTR:2010:BL4830

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:RBOVE:2016:1622

ECLI:NL:RBDHA:2017:1714

LJN: BX2217, Rechtbank Almelo, 08/ Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

ECLI:NL:RBARN:2012:BY7009

ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8371

ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7412

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2008:BD7407

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ0462

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

ECLI:NL:RBZUT:2008:BG8054

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2157

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBALK:2003:AF9638

ECLI:NL:RBZUT:2011:BT8884

ECLI:NL:RBZUT:2008:BD0696

Transcriptie:

ECLI:NL:RBARN:2010:BO1350 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 22-10-2010 Datum publicatie 22-10-2010 Zaaknummer 05/505494-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste aanleg - meervoudig Vrijspraak seksueel binnendringen / ontucht met aan zorg toevertrouwd kind De Arnhemse rechtbank heeft vandaag, 22 oktober 2010, een 40-jarige man uit Heteren vrijgesproken van het seksueel binnendringen van een meisje jonger dan 12 jaren en van het plegen van ontucht met misbruik van gezag. De rechtbank gaat, nu het meisje zelf heeft bekend te hebben gelogen in de door haar afgelegde verklaring, uit van de verklaring van de man dat hij niet met zijn vinger(s) in de vagina van de dochter van zijn partner is binnengedrongen en dat hij voor het schoon maken van haar vagina de hem verweten handelingen heeft gepleegd. Hij had met het schoonmaken geen ontuchtige (seksuele) bedoelingen. Het was hem er om te doen dat de dochter van zijn partner geen last meer zou hebben van een (teruggekeerde) schimmelinfectie aan haar vagina. Volgens de rechtbank bevinden zich in het dossier geen zodanige bewijsmiddelen dat verdachte niet geloofd moet worden in zijn verklaring. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht PROMIS II Parketnummer : 05/505494-09 Datum zitting : 4 juni 2010 en 8 oktober 2010 Datum uitspraak : 22 oktober 2010 In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman : mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2008 tot en met 17 december 2008 te Heteren, in ieder geval in Nederland, (ontuchtige) handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op 10 juni 1997, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, die handeling (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door - zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen te duwen/brengen en/of - met een doekje/tissue tussen de schaamlippen te wrijven, terwijl die [slachtoffer] aan de zorg van verdachte was toevertrouwd (te weten als inwonende partner van de moeder van die [slachtoffer]). (art 244 Wetboek van Strafrecht, artikel 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht) 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 4 juni 2010 en op 8 oktober 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem. De officier van justitie, mr. W. Gerretschen, heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en voert daartoe het volgende aan. [slachtoffer] verklaart in eerste instantie tegen haar moeder, de artsen en de politie consistent en

gedetailleerd over het vermeende seksueel misbruik door verdachte, de partner van haar moeder. Als frappant detail benoemt hij dat [slachtoffer] in haar eerste verhoor aangeeft dat zij het beenhaar van verdachte heeft opgemerkt. Immers, indien zij daadwerkelijk alles gelogen zou hebben, is het zeer onwaarschijnlijk dat zij zich zo n detail kon herinneren. De officier van justitie geeft tevens aan dat deze beschrijving opvallend is, gezien de overeenkomst met de verklaring van verdachte. Echter op een goed moment, na een bezoek bij de psycholoog en tijdens een gesprekje met haar moeder over het mogelijk moeten verschijnen bij de rechter, heeft [slachtoffer] aangegeven dat alles gelogen is, zelfs vanaf het moment vanuit het bed tillen s morgens vroeg. Terwijl dit laatste aspect door verdachte gewoon is toegegeven. Naar de mening van de officier van justitie kan het niet anders dan dat het [slachtoffer] allemaal te veel is geworden. Zij wil het verhaal niet (nog een keer) vertellen tegen een rechter. Daarnaast hadden meerdere mensen in haar naaste omgeving, zoals haar eigen vader en moeder, twijfels bij haar verhaal. En intussen heeft er een verzoening met verdachte plaatsgevonden. Kortom, door haar verhaal in te trekken, zo is de officier van justitie van mening, voldoet zij aan de wensen van haar omgeving en is de zaak voor haar afgedaan. De officier van justitie acht deze intrekking daarom ongeloofwaardig. Door verdachte en de moeder van [slachtoffer] wordt aangegeven dat het opmerkelijk is dat [slachtoffer], indien zij daadwerkelijk zou zijn misbruikt, zich tijdens de kerstdagen, vlak na het doen van aangifte door de moeder van [slachtoffer], verzoent met verdachte door zelf naar verdachte te gaan en hem te bedanken. Echter de officier van justitie geeft aan dat juist in dit soort zaken de slachtoffers zich verzoenen met de dader dan wel de aangifte intrekken. Het kan namelijk heel goed zijn dat [slachtoffer] de verdachte, buiten deze zaak om, een heel aardige man vindt. De verdachte heeft misbruik gemaakt van deze liefde en vertrouwensband en juist dat maakt de zaak zo ernstig. Vervolgens is de vraag volgens de officier van justitie hoe de handelingen van verdachte te duiden zijn: medisch gericht of ontuchtig? Naar de mening van de officier van justitie zijn deze ontuchtig waarbij hij wijst op de volgende aspecten in het handelen van verdachte. Verdachte is met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] gegaan. Het bewijs daarvoor haalt de officier van justitie uit het aanvullende Y-chromosomaal DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waaruit naar voren komt dat in de bemonstering van de vagina diep" van [slachtoffer] het Y-chromosomale DNA profiel overeenkomt met het Y-chromosomale DNA profiel van verdachte of een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man. Volgens de officier van justitie blijkt niet uit het dossier dat één van de mannelijke familieleden van verdachte iets gedaan zou hebben met [slachtoffer]. Concluderend geeft hij aan dat het niemand anders kan zijn geweest dan verdachte en deze handeling is zonder meer ontuchtig. Daarnaast stelt verdachte zich zeer vreemd op. Verdachte blijft in 2008, twintig keer of vaker, [slachtoffer] controleren op een schimmelinfectie, terwijl hij deze nooit aantreft en daar nooit actie op heeft ondernomen zoals dit bespreken met de moeder van [slachtoffer] of contact opnemen met de huisarts. Volgens de officier van justitie doet iemand daarvan direct melding indien hij dergelijke controles uitvoert op een medische grond. Er is sprake van stilzwijgen indien er een ontuchtige reden achter deze handelingen schuilt. Verder heeft verdachte [slachtoffer] om 6 uur in de ochtend uit haar slaap gehaald en de ogen van [slachtoffer] bedekt bij dit soort handelingen. Dit doet iemand volgens de officier van justitie wanneer dit soort handelingen het daglicht niet kunnen verdragen. Over het bedekken van de ogen verklaart de moeder dat [slachtoffer] meestal de andere kant uit keek en [slachtoffer] zelf verklaart dat zij niet weet waarom haar ogen werden bedekt. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] het prettig vond als haar ogen werden bedekt wordt dus niet ondersteund, aldus de officier van justitie. Daarnaast is hij van mening dat verdachte de doekjes heeft gebruikt om de indruk te wekken dat hij wel verzorgend bezig was.

De officier van justitie acht het gehele ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en is van mening dat verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van [slachtoffer]. Aanhouding van de zaak om nader onderzoek te plegen naar hoe de bemonstering van vagina diep van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden acht de officier van justitie niet nodig nu ook zonder dit bewijsmateriaal het feit te bewijzen valt en overigens niet getwijfeld hoeft te worden aan de uitvoering van de bemonstering door een forensisch arts. Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte voert aan dat het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en verzoekt de rechtbank verdachte daarvan vrij te spreken. Subsidiair verzoekt de raadsman de zaak aan te houden om na te gaan hoe de bemonstering van vagina diep van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. De raadsman wijst hierbij op het volgende. [slachtoffer] wordt vanaf het begin perfect opgevangen. Ze wordt serieus genomen door haar moeder die direct met haar naar de huisarts, het ziekenhuis en de politie gaat zodat [slachtoffer] haar verhaal kan doen. Daarna is [slachtoffer] bij haar biologische vader gaan wonen en heeft zij over het algemeen geen contact meer met verdachte. Wat de moeder van [slachtoffer] dan opvalt is haar positieve gedrag richting verdachte rond Kerstmis. Tegen de tijd dat de zitting gaat spelen trekt [slachtoffer] spontaan haar verklaring in en geeft zelf aan dat zij alles heeft gelogen. Er is totaal geen druk uitgeoefend door haar moeder of door haar directe omgeving Het kan verdachte niet verweten worden dat hij blij is met deze verklaring, aldus de raadsman. Concluderend geeft de raadsman aan dat er geen sprake is van een opbouwende druk richting [slachtoffer] waardoor zij haar verklaring intrekt. Hetgeen daarover naar voren wordt gebracht door de officier van justitie wordt niet onderbouwd in het dossier. De raadsman erkent dat het Y-chromosomale DNA profiel is aangetroffen in de vagina van [slachtoffer] dat mogelijk afkomstig kan zijn geweest van verdachte of een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man. Door verdachte is echter naar voren gebracht dat hij enkel de randen van de vagina schoonmaakte en niet binnen in de vagina kwam met zijn vingers. Door de deskundige van het NFI die het onderzoek heeft uitgevoerd is ter terechtzitting verklaard dat indien de zedenkit is afgenomen door een opgeleid forensisch arts er geen materiaal naar binnen in de vagina kan zijn gebracht tijdens het onderzoek. De raadsman van verdachte benadrukt echter dat niet uit het dossier blijkt hoe het onderzoek is uitgevoerd. Ten aanzien van het onderzoek door verdachte naar een schimmelinfectie bij [slachtoffer] wijst de raadsman er op dat dit logisch was gelet op de zorgen daarover. Ook de moeder van [slachtoffer] bevestigt dat. Immers, ook zij heeft gezien dat [slachtoffer] irritatie zou kunnen hebben aan haar vagina. Dat verdachte ervoor heeft gekozen, zonder overleg, [slachtoffer] op deze irritatie te controleren en te verzorgen is wellicht fout geweest van verdachte, maar dat kan volgens de raadsman niet leiden tot bewezenverklaring van ontuchtige handelingen. De omstandigheden waaronder de verdachte deze verzorgende taken uitvoerde zijn te verklaren. Immers, verdachte is rond 6 uur uit bed aangezien hij moet werken en beneden had hij geen last van de jongere huisgenoten die dit konden bekijken. Daarnaast vond [slachtoffer] het prettig om iets over haar ogen te hebben tijdens de behandeling. Dit blijkt, volgens de raadsman van verdachte, uit de verklaring van [slachtoffer] en haar moeder. Concluderend geeft hij aan dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het wettige en overtuigende bewijs blijkt niet uit het dossier, gebaseerd op de tweede afgelegde verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

De vaststaande feiten Naar het oordeel van de rechtbank staat het volgende vast in deze zaak. [slachtoffer] is de dochter van de partner van verdachte. Zij woonde ten tijde van de tenlastegelegde periode in huis bij haar moeder en verdachte samen met haar broertje en stiefzusje en is dan 10 respectievelijk 11 jaar. In 2006 heeft [slachtoffer] een schimmelinfectie bij haar vagina gehad. Daarvoor had de huisarts zalf voorgeschreven en zowel verdachte als de moeder van [slachtoffer] hebben [slachtoffer] daarmee ingesmeerd om de infectie te bestrijden. In begin 2008 is de infectie teruggekomen, maar toen is er na overleg met de huisarts een zalf gebruikt die de moeder van [slachtoffer] nog had. Verdachte is naar zijn zeggen tot en met 17 december 2008 doorgegaan met het controleren en schoon maken van de vagina van [slachtoffer] zonder dat de moeder van [slachtoffer] dit wist. De moeder van [slachtoffer] geeft aan dat zij niet wist van het doorgaan van het controleren door verdachte. De moeder van [slachtoffer] doet op 22 december 2008 aangifte bij de politie tegen verdachte omdat hij [slachtoffer] seksueel misbruikt zou hebben. [slachtoffer] heeft dit namelijk op 17 december 2008 aan haar verteld waarna zij direct die dag met haar dochter naar de huisarts is gegaan en vervolgens naar het ziekenhuis waar [slachtoffer] door een kinderarts-kindernefroloog is onderzocht. Een zogenaamde zedenkit is toen afgenomen en voor onderzoek naar het NFI gezonden. [slachtoffer] is vanaf dat moment bij haar biologische vader en diens vrouw gaan wonen. Op 23 december 2008 wordt [slachtoffer] in een zogenaamde kindvriendelijke studio verhoord door een daarvoor speciaal opgeleide rechercheur. Zij geeft dan aan dat verdachte op 17 december 2008 met zijn piemel in haar vagina was geweest en de avond daarvoor met zijn vingers. Het is begonnen rond haar 9e of 10e jaar. Ook heeft verdachte haar doos zoals zij haar vagina noemt vaker gecontroleerd op schimmelinfectie. Hij had die ochtend haar vagina met scherp wc-papier afgeveegd. [slachtoffer] heeft in 2008 op school verteld dat haar biologische vader was overleden terwijl dat niet gebeurd was. Haar moeder komt daar achter als ze op school hiermee gecondoleerd wordt. Het deskundigenrapport van het NFI met het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek wordt op 24 juni 2009 op het parket van de officier van justitie ontvangen. Uit het DNA-onderzoek komt naar voren dat zich een mengprofiel van [slachtoffer] en verdachte in de onderbroek van [slachtoffer] bevindt. En uit het aanvullende Y-chromosonaal DNA-onderzoek komt naar voren, dat in de bemonstering vagina diep een aanwijzing is verkregen voor een relatief (zeer) geringe hoeveelheid Y-chromosomaal DNA. Daaruit zijn Y-chromosonale DNA-profielen verkregen en deze Y- chromosonale DNA-profielen matchen met het Y-chromosonale DNA-profiel van verdachte. Op 11 mei 2010 wordt een brief van de moeder van [slachtoffer] op het parket van de officier van justitie ontvangen waarin zij aangeeft dat [slachtoffer] het verhaal heeft verzonnen. Ze was toen erg boos op verdachte omdat ze vond dat hij te streng voor haar was aldus haar moeder. Op 28 mei 2010 wordt een brief van [slachtoffer] ontvangen op het parket van de officier van justitie waarin zij dit bevestigt en aangeeft dat ze geen idee had wat de consequenties waren van haar beschuldiging. Op 4 juni 2010 vindt de eerste zitting in deze zaak plaats. Op 23 september 2010 wordt [slachtoffer] onder leiding van de rechter-commissaris opnieuw in een kindvriendelijke studio gehoord door een daarvoor gespecialiseerde (andere) rechercheur. Zij verklaart dan dat alles van het eerdere verhaal is gelogen. Ook haar moeder wordt op 23 september 2010 gehoord door de rechter-commissaris waarin zij aangeeft wanneer en hoe [slachtoffer] haar vertelde dat het eerste verhaal niet klopte. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij voor het schoon maken van

de vagina van [slachtoffer] de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd, behalve het met de vinger(s) binnen dringen in de vagina. Hij had met het schoonmaken absoluut geen seksuele bedoelingen. Het was hem er om te doen dat [slachtoffer] geen last meer zou hebben van de infectie. Achteraf geeft hij aan dat het erg dom van hem geweest is dat hij dit niet heeft besproken met de moeder van [slachtoffer]. Gelet op het voorgaande zijn aan de orde de vragen: van welke verklaring van [slachtoffer] moet worden uitgegaan en hoe moeten de handelingen van verdachte geduid worden in het licht van de tenlastelegging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De verklaringen van [slachtoffer] Zowel de moeder van [slachtoffer] als haar biologische vader geven direct in hun verklaringen aan dat zij twijfelen aan het verhaal van [slachtoffer] over verdachte. De kinderarts in het ziekenhuis noteert dat ook over de moeder van [slachtoffer] in het verslag van onderzoek van [slachtoffer]. En dat is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk omdat zij al eerder echt een grote leugen op school had verteld: het overlijden van haar biologische vader. Kennelijk heeft [slachtoffer] niet in de gaten wat zij teweeg brengt met zo n verhaal. En vervolgens constateren zowel haar moeder als de vrouw van de biologische vader van verdachte dat tijdens de kerst, die kort op het doen van de aangifte door de moeder van [slachtoffer] en haar studio-verhoor volgt, dat [slachtoffer] erg lief naar verdachte reageert hetgeen beiden niet vonden passen bij hetgeen net door [slachtoffer] over verdachte was aangegeven. Ook dat komt naar het oordeel van de rechtbank niet vreemd over. En [slachtoffer] komt dan later van een zoveelste gesprek met de psycholoog af, zit in de auto bij haar moeder die over de aanstaande zitting begint, en begint spontaan te huilen waarbij ze aangeeft dat ze niet de waarheid heeft gesproken. Ook dat kan in het licht van het voorgaande heel wel mogelijk zijn, dat ze vond dat de waarheid een keer naar boven moest komen, zoals zij zelf aangeeft bij het tweede verhoor in de studio. Ze was daarbij heel erg bang geweest dat ze straf zou krijgen omdat ze de waarheid niet had verteld en dat komt voor een kind authentiek over. En dat ze dan bij dat tweede verhoor verklaart dat alles was gelogen de eerste keer, terwijl ook verdachte aangeeft dat hij die ochtend haar vroeg uit bed had gehaald om haar weer te verschonen aan haar vagina, vindt de rechtbank niet vreemd. [slachtoffer] wilde heel duidelijk aangeven dat het verhaal over het seks hebben met haar niet klopte waarbij zij niet de juridische gevolgen kan overzien als zij aangeeft dat alles gelogen is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dus wel degelijk waarde worden toegekend aan het tweede verhoor van [slachtoffer]. Dit betekent ook dat de eerste verklaring van haar van kracht blijft met dien verstande dat het seksueel binnendringen met de piemel en de vingers bij [slachtoffer] kennelijk gelogen is. Vast staat op grond van de verklaringen van verdachte dat hij s avonds [slachtoffer] heeft gecontroleerd en de volgende ochtend op 17 december 2008 haar heeft schoongemaakt. Het handelen van verdachte De rechtbank oordeelt over het handelen van verdachte bij [slachtoffer] als volgt. Weliswaar is het uitermate vreemd, naïef en dom van verdachte dat hij over het controleren en schoon maken van de vagina van [slachtoffer] in 2008 niet duidelijk gecommuniceerd heeft met de moeder van [slachtoffer], maar dat maakt niet dat het verhaal van verdachte niet aannemelijk is gelet op hetgeen verder in het dossier hierover naar voren komt. [slachtoffer] had eerder een schimmelinfectie gehad en ook haar moeder geeft aan dat dit was teruggekomen bij [slachtoffer]. En ook haar moeder verklaart in haar aanvullende proces-verbaal van 15 januari 2010 over de manier waarop [slachtoffer] het insmeren met zalf onderging. [slachtoffer] vond het eng want ze wilde het niet zien. Haar moeder gaf haar in 2006 een kussen of knuffelbeer wat zij voor haar ogen hield en ook later in 2008 legde ze iets over haar ogen heen zodat ze het niet kon zien. Dit past dus bij de verklaring van verdachte dat hij iets over de ogen van [slachtoffer] legde. Dat het in 2008 door verdachte s morgens vroeg gebeurde na zijn opstaan om vroeg naar zijn werk te gaan vindt de rechtbank ook verklaarbaar, doordat verdachte aangeeft dat de twee andere kinderen intussen ouder waren geworden en dat hij de controles niet in hun bijzijn wilde uitvoeren. En op dat tijdstip was hij er zeker van dat de andere twee kinderen niet

opeens beneden kwamen. Verder vindt de rechtbank in het voordeel van verdachte pleiten dat hij direct na confrontatie door de moeder van [slachtoffer] op 17 december 2008 met hetgeen [slachtoffer] had aangegeven naar de moeder van [slachtoffer] een sms-bericht stuurt met de woorden: ga zeker naar de dokter ik heb misschien iets gedaan wat niet normaal is maar zeker niet met de verkeerde bedoeling. Als verdachte iets te verbergen had zou dat toch niet een te verwachten reactie van verdachte zijn. Uit het onderzoek door de deskundige van het NFI naar aanleiding van de zedenkit die bij [slachtoffer] is afgenomen komt uit het DNA-onderzoek naar voren dat zich een mengprofiel van [slachtoffer] en verdachte in de onderbroek van [slachtoffer] bevond, maar dit is verklaarbaar aldus de deskundige ter terechtzitting omdat zowel [slachtoffer] als verdachte aan de onderbroek hebben gezeten. Uit het aanvullende Y-chromosonaal DNA-onderzoek komt naar voren, dat in de bemonstering vagina diep een aanwijzing is verkregen voor een relatief (zeer) geringe hoeveelheid Y-chromosomaal DNA. Daaruit zijn Y-chromosonale DNA-profielen verkregen en deze Y-chromosonale DNA-profielen matchen met het Y-chromosonale DNA-profiel van verdachte. Dit betekent aldus de deskundige, dat een deel van het celmateriaal in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man. Op de vraag aan de deskundige ter zitting hoe dit materiaal daar is gekomen gaf zij aan dat ze dat niet kan afleiden uit het onderzoek, maar dat het aantreffen van deze zeer geringe hoeveelheid waarschijnlijker is wanneer er inwendig contact is geweest dan wanneer deze concentratie is overgedragen. Bij de afname voor de zedenkit zal een forensisch arts er voor zorgen dat er geen materiaal van buiten naar binnen wordt verplaatst. Dit betekent dat er weliswaar wettig bewijs voorhanden is, maar op basis van dit onderzoek gaat het de rechtbank te ver om dezelfde conclusie te trekken als de officier van justitie namelijk dat verdachte dus met zijn vinger in de vagina van het slachtoffer moet hebben gezeten en het materiaal door ontuchtig handelen van verdachte daar is terechtgekomen. De rechtbank is van oordeel dat de overige handelingen van verdachte slechts schoonmaak handelingen hebben betroffen, en dat deze handelingen niet als ontuchtig dienen te worden aangemerkt. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Aldus gewezen door: mrs. W. Bruins (voorzitter), A.M. van Gorp en H.T. Wagenaar, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Dijk en mr. L. Ruessink, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2010, zijnde mrs. Van Gorp en Wagenaar buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.