Zelfstandige naamwoorden = onderwerp = meewerkend voorwerp = lijdend voorwerp = bijwoordelijke bepaling = bijvoeglijke bepaling De woorden uit de derde groep met een meervoud op -a n altijd ondig. De woorden uit de derde groep met een meervoud op -es n mannelijk of vrouwelijk, nooit ondig. Het geslacht moet je opzoeken in de woordenlijst. De uitgang genitivus is -um. Van een aantal zelfst. Naamw. Is de genitivus echter -ium. (bijv. bij navis) Groep 1 Groep 2 Groep 3 serv-a serv-am serv-a serv-us serv-i serv-o serv-um serv-o puer puer-i puer-o puer-um puer-o bell-um bell-i bell-o bell-um bell-o nav-is nav-is nav-i nav-em nav-e pater patr-is patr-i patr-em patr-e mater matr-is matr-i matr-em matr-e nomen nomin-is nomin-i nomen nomin-e serv-arum serv-as serv-i serv-orum serv-os puer-i puer-orum puer-is puer-os puer-is bell-a bell-orum bell-is bell-a bell-is nav-es nav-ium nav-ibus nav-es nav-ibus patr-es patr-um patr-ibus patr-es patr-ibus matr-es matr-um matr-ibus matr-es matr-ibus nomin-a nomin-um nomin-ibus nomin-a nomin-ibus slavin slaaf jongen oorlog schip vader moeder naam Vocativus De naaal vocativus wordt gebrut als men iemand aanspreekt. Alleen bij de woorden op -us uit groep 2 heeft de vocativus een andere uitgang (-e). In alle andere gallen is hij gelijk aan de nominativus. Persoonlijke voornaamwoorden De dativus vertaal je met aan of voor. De ablativus vertaal je met met of door. De genitivus vertaal je met van. 1e persoon ego = mihi = mij me = mij me = mij 2e persoon tu = tibi = jou te = jou te = jou is = hij eius = hem ei = hem eum = hem eo = hem 3e persoon ea = eius = haar ei = haar eam = haar ea = haar id = het eius = het ei = het id = het eo = het Persoonlijke voornaamwoorden kunnen ook wederkerend gebrut worden. Dat nos = vos = ei = eae = ea = betekent dat degene waarop de handeling gericht eorum = hen earum = hen eorum = hen is ook het onderwerp van de zin is. nobis = ons vobis = eis = hen eis = hen eis = hen Bij de eerste persoon wordt me (mezelf) nos = ons vos = eos = hen eas = hen ea = hen gebrut, bij de tweede persoon te (jezelf), nobis = ons vobis = eis = hen eis = hen eis = hen bij de derde persoon wordt bij de dativus sibi (zich) gebrut en bij de accusativus en de ablativus se (zich) gebrut. In een A.c.I. wordt se vertaald met hij of (/). Bezittelijke voornaamwoorden Het bezittelijke voornaamwoord staat in dezelfde naaal, getal en geslacht als het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort. (congruentie) Als het Latijn de bezitter van de 3e persoon (n, haar, hun) wil aanduiden, wordt gebru gemaakt van de genitivus van het pers. voornaamwoord (eius, eorum, earum) meus tuus noster vester suus mea tua nostra vestra sua meum tuum nostrum vestrum suum mijn jouw ons/onze n/haar/hun Suus wordt gebrut als wederkerend bezittelijk voornaamwoord van de derde persoon. Het cogrueert met het zelfstandig naamwoord waar het bijhoord. me-us rum s e e m e rum s mijn rum
Bijvoegelijk naamwoord Het bijvoegelijk naamwoord staat in dezelfde naaal, getal en geslacht als het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort. (congruentie) Er n enkele bijv. naamw. op -er met in de een aparte vorm voor mannelijk, vrouwelijk en ondig. Deze worden verbogen als fortis. (woordenlijst: acer, acris, acre) magn-us e e m pulcher e e m rum s e rum s rum rum s e rum s rum groot mooi s s fort-em s s fort-em fort-e s fort-e s ingent-em s ingent-em s um um a um a um bus bus um bus bus a um bus a bus groot reusachtig Bijwoord Bijwoorden worden gormd van bijvoeglijke naamwoorden. Als de bijw. gormd worden van de bijv. naamw. op -us of -er krijgen ze de uitgang -e. (magne, pulchre) Als bijw. gormd worden van de bijv. naamw. op -is of -ns krijgen ze de uitgang -ter. (fortiter, ingentiter) Een bijwoord heeft altijd dezelfde vorm! Er n ook woorden die alleen maar bijwoord kunnen n, bijv. Iterum (weer) of iam (reeds). Aanzende voornaamwoorden hic hunc hanc hac ille us illum illo us m illud us illud illo iste us istum isto us m istud us istud isto hi horum hos hae harum has horum illorum illos e rum s illorum istorum istos e rum s istorum deze, dit die, dat (daar bij hem) deze, dit (daar bij jou)
Betrekkelijk voornaamwoord (relativum) Een relativum verst naar een woord in het voorafgaande dat dezelfde geslacht en getal heeft als het relativum. De naaal hoeft niet met elkaar overeen te komen. De naaal wordt bepaald door de functie die het relativum in de bijzin heeft. Een relativum vertaal je in de naaallen nominativus en accusativus met die of dat. Gebru bij de naaallen genitivus, dativus en ablativus de hulpwoorden die bij deze naaallen horen: van, aan/voor of met/door s quam qua quarum quas d d Vragend voornaamwoord Je kunt in het Latijn op verschillende manieren vragen formuleren. 1. Door middel van een vraagwoord. 2. Door middel van het signaalwoordje -ne. Je kunt -ne niet vertalen. 3. Door middel van een vragend voornaamwoord s s d d Het vragend voornaamwoord kan zelfstandig en bijvoeglijk gebrut worden. Een zelfstandig vragend voornaamwoord wil zeggen dat er geen ander zelfstandig naamwoord met dezelfde naaal, getal en geslacht naast staat. Het vragend voornaamwoord vertaal je dan met wie? of wat?, wie? gebru je bij het mannelijk en het vrouwelijk, wat? bij ondig. s s Als het zelfstandig naamwoord bijvoeglijk is gebrut wil dat zeggen dat er een zelfstandig naamwoord met dezelfde naaal, getal en geslacht bijhoort. Het vragend voornaamwoord vertaal je dan met welke?. A.c.I accusativus cum infinitivo Als woorden in een zin letterlijk worden aangehaald spreken we van een directe rede. Voorbeeld: Mrouw Ziengs zegt: dit is een goed grammaticablad. Als woorden in een zin niet letterlijk worden aangehaald spreken we van een indirecte rede. Voorbeeld: Mrouw Ziengs zegt dat dit een goed grammaticablad is. Een A.c.I. komt in het Latijn erg veel voor. Je kunt haar verwachten achter veel werkwoorden waar je in het Nederlands het verbindingswoordje dat achter kunt zetten. Als je in een zin zo n werkwoord tegenkomt en er staat een accusativus met een infinitivus achter heb je te maken met een A.c.I. Vertaling A.c.I.: 1. Vertaal het vervoegde werkwoord en zet er het woord dat achter. 2. Vertaal de accusativus alsof het een nominativus is. 3. Vertaal de infinitivus alsof het een vervoegd werkwoord bij het onderwerp is. 4. Vertaal de rest van de zin. Let op: 1. Als er meerdere accusativi in een zin staan, vertaal dan altijd de eerste accusativus die je tegenkomt als nominativus. 2. Als het vervoegde werkwoord in de verleden tijd staat, dan wordt de hele zin verleden tijd. a. Laocoön dicit Graecos dolum parare. Laocoön zegt dat de Grieken een list voorbereiden. b. Laocoön dixit Graecos dolum parare. Laocoön zei dat de Grieken een list voorbereidden. c. Laocoön dicit Graecos dolum paravisse. Laocoön zegt dat de Grieken een list voorbereid hebben. d. Laocoön dixit Graecos dolum paravisse. Laocoön zei dat de Grieken een list voorbereid hadden.
Congruentie van het naamwoordelijk deel van het gezegde In het Latijn congrueert het naamwoorelijk deel van het gezegde in geslacht, naaal en getal met het onderwerp van de zin. Dit kan ook met het lijdend voorwerp van de zin, maar dan alleen bij een A.c.I. Predicatie bepaling Een predicatie bepaling is enerds met een naamwoord verbonden als bijvoegelijke bepaling, anderds heeft het de functie als bijwoordelijke bepaling bij het gezegde. Een predicatie bepaling die uit een zelfstandig naamwoord bestaat, wordt met als vertaald. Een bijvoegelijk naamwoord kan op twee manieren vertaald worden: 1. Gewoon als bijvoegelijk naamwoord 2. Predicatief (vertalen met als) Vorming Tegenwoordig deelwoord (participium praesentis activi / p.p.a) Voorbeelden van tegenwoordige deelwoorden in het Nederlands n gillend, lachend, pratend, enz. Een tegenwoordig deelwoord is in het Nederlands te herkennen aan de kenmerkende letters nd. m m Een p.p.a is in het Latijn een werkwoordsvorm met naaallen. Een p.p.a. wordt gormd door achter de stam van een werkwoord uitgangen te plaatsen. Een p.p.a past zich aan in getal/geslacht/naaal aan het woord waar het bij hoort, net zoals een bijvoeglijk naamwoord dit doet. Het congrueert dus vaak (maar niet altijd) met een naamwoord. um um a um a Vertaling p.p.a De zin canes latrantes non mordent kun je op vier verschillende manieren vertalen: a. Blaffende honden bijten niet. b. Honden, die blaffen, bijten niet. c. Blaffend bijten honden niet. d. Honden bijten niet, hoewel/omdat/terl/wanneer blaffen. Het Latijn maakt het meest gebru van de vertalingsmogelijkheden c en d. De context én het eigen taalgoel maakt echter duidelijk welke vertaling binnen de context van een verhaal de meest gewenste is. Let op: 1. Indien een p.p.a niet met een naamwoord overeen komt in naaal/getal/geslacht, maak je altijd gebru van vertalingsmogelijkheid 1 en zet je voor het p.p.a. een lidwoord. 2. Vertaal een p.p.a. nooit als het hoofdwerkwoord van een zin!
Vervoeging van het latijnse werkwoord Actief Als een werkwoord actief word gebrut verricht je de handeling zelf. Praesens T.T. Imperfectum Nooit vertalen met hebben. vb. Ik schreeuwde Perfectum Vertalen met hebben of zonder hebben. vb. Ik schreeuwde vb. Ik heb gescheeuwd Plusquamperfectum V.V.T. Altijd vertalen met hadden. vb. Ik had gescheeuwd Imperativus a-stam e-stam i-stam mk-stam clam-o clama-s clama-t clama-mus clama-tis clama-nt clama-bam clama-bas clama-bat clama-bamus clama-batis clama-bant clamav-i clamav- clamav-it clamav-imus clamav- clamav-erunt clamav-eram clamav-eras clamav-erat clamav-eramus clamav-eratis clamav-erant clama clama-te ti time-s time-t time-mus time-tis time-nt time-bam time-bas time-bat time-bamus time-batis time-bant timu-i timu- timu-it timu-imus timu- timu-erunt timu-eram timu-eras timu-erat timu-eramus timu-eratis timu-erant time time-te audi-o audi-s audi-t audi-mus audi-tis audi-u-nt audi-e-bam audi-e-bas audi-e-bat audi-e-bamus audi-e-batis audi-e-bant audiv-i audiv- audiv-it audiv-imus audiv- audiv-erunt audiv-eram audiv-eras audiv-erat audiv-eramus audiv-eratis audiv-erant audi audi-te reg-o reg-i-s reg-i-t reg-i-mus reg-i-tis reg-u-nt reg-e-bam reg-e-bas reg-e-bat reg-e-bamus reg-e-batis reg-e-bant rex-i rex- rex-it rex-imus rex- rex-erunt rex-eram rex-eras rex-erat rex-eramus rex-eratis rex-erant reg-e reg-i-te Infinitivus clama-re time-re audi-re reg-e-re t.t. schreeuwen vrezen horen regeren hij//het hij//het hij//het hij//het Vervoeging esse en posse De vormen van posse n samengesteld uit pot- /posplus de vormen van het werkwoord esse. Praesens T.T. sum es est sumus estis sunt possum potes potest possumus potestis possunt hij//het Imperfectum Nooit vertalen met hebben. eram eras erat eramus eratis erant poteram poteras poterat poteramus poteratis poterant hij//het Perfectum Vertalen met hebben of zonder hebben. fui fu fuit fuimus fu fuerunt potui potu potuit potuimus potu potuerunt hij//het Plusquamperfectum V.V.T. Altijd vertalen met hadden. fueram fueras fuerat fueramus fueratis fuerant potueram potueras potuerat potueramus potueratis potuerant hij//het n kunnen Imperativus es este potes poteste Infinitivus esse posse t.t. n kunnen