ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL :00-11:15

Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:146, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:3462. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04874

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT

ECLI:NL:HR:2016:24. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/03918

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:2338, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:GHARN:2012:BY3780

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:416, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:752, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:HR:2016:65. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05661

ECLI:NL:HR:2016:2884. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2016:2885. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004, Gevolgd

JURISPRUDENTIE PERSONEN- EN FAMILIERECHT UITSPRAKEN HOGE RAAD

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4387

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:HR:2010:BL7407

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:HR:2016:2614. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00551

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/ Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:HR:2016:2356. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00920

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:HR:2017:59. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1115, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:HR:2012:BW6728

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:506, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:188, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:HR:2019:28. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 18/00112

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2005:AS5953

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:57, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:5348, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:114, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:2007, Bekrachtiging/bevestiging

Hoge Raad , ECLI:NL:HR:2015:3011

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1325, Contrair

ECLI:NL:HR:2003:AF2831

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1324, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:4034, Bekrachtiging/bevestiging

JURISPRUDENTIE BURGERLIJK PROCESRECHT

IN NAAM DER KONINGIN

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

Uw situatie Hoe werkt het recht Uitspraken en nieuws Registers Organisatie en contact

RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHSHE:2011:BP5797

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:HR:2009:BH2624

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:HR:2018:2305. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 18/01202

ECLI:NL:HR:2000:AA4941

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:HR:2014:3351. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04422 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1744, Gevolgd

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9637

ECLI:NL:HR:2010:BM4301

ECLI:NL:HR:2005:AR8876

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd Personen- en familierecht Cassatie Personen- en familierecht. Huwelijksgoederenrecht. Verdeling eenvoudige gemeenschap; vernietigbaarheid wegens dwaling (art. 3:196 BW), vereisten. Toepasselijkheid art. 6:288-230 BW? Art. 3:199 BW (HR 7 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1697, NJ 1996/499). Vergoedingsrecht bij vermogensverschuivingen, art. 1:87 BW. Wetsverwijzingen Burgerlijk Wetboek Boek 1 Burgerlijk Wetboek Boek 1 87 Burgerlijk Wetboek Boek 1 135 Burgerlijk Wetboek Boek 3 Burgerlijk Wetboek Boek 3 196 Burgerlijk Wetboek Boek 3 199 Burgerlijk Wetboek Boek 6 Burgerlijk Wetboek Boek 6 228 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl PFR-Updates.nl 2015-0246 met annotatie van J.J. Smeenge JWB 2015/278 NJB 2015/1415 RvdW 2015/859 RFR 2015/121 NJ 2015/481 JPF 2017/79 met annotatie van prof. mr. B.E. Reinhartz 10 juli 2015 Eerste Kamer 14/04610 RM/TT Hoge Raad der Nederlanden Beschikking

in de zaak van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, advocaat: mr. N.C. van Steijn, t e g e n [de man], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, advocaat: mr. H.J.W. Alt. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man. 1 Het geding in feitelijke instanties Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken: a. de beschikking in de zaak FA RK 13-169 van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013; b. de beschikkingen in de zaak 200.137.614/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 juni 2014 en 6 augustus 2014. De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht. 2 Het geding in cassatie Tegen beide beschikkingen van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft in het principaal beroep geconcludeerd tot referte voor wat betreft de klacht ten aanzien van het ten onrechte toepassen van art. 6:228 BW en voor het overige tot verwerping van het beroep. De man heeft voorts voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt in het principale beroep tot nietontvankelijkverklaring van de vrouw voor zover haar beroep is gericht tegen de beschikking van 6 augustus 2014, alsmede tot vernietiging van de beschikking van 18 juni 2014 en tot verwijzing van het geding, en in het incidentele beroep tot verwerping. De advocaat van de man heeft bij brief van 22 mei 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie 3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 1.3 vermelde feiten. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer. (i) Partijen zijn op 12 juli 2007 gehuwd op huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding. (ii) In verband met de gezamenlijke aankoop van de echtelijke woning, waarbij de vrouw ten laste van haar vermogen 110.000,-- meer heeft voldaan dan de man, hebben partijen op 1 april 2008 een akte ondertekend, waarin is bepaald (kort gezegd) dat de vrouw bij einde huwelijk recht heeft op teruggave van het (geïndexeerde) bedrag van 110.000,--, waarna de waarde van de woning, verminderd met de daarop rustende schulden, aan ieder van hen voor de helft toekomt. (iii) Partijen hebben op 20 december 2012 een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin zij onder meer het volgende zijn overeengekomen: Overbedelingsvergoeding ex artikel 4 huwelijkse voorwaarden en de aanvullende akte van 1 april 2008 3.4.6 Bij akte van 1 april 2008 zijn partijen een aanvulling op artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen inhoudende dat bij vervreemding van de woning aan [astraat] te [plaats] en bij einde van het huwelijk de vrouw recht heeft op teruggave van 110.000,--, welk bedrag (na indexering) eerst aan de vrouw zal toekomen en waarna de waarde van de woning (verminderd met de daarop rustende schulden, welke zijn aangegaan ter verkrijging en gezamenlijk zijn ieder voor de helft), aan ieder van hen voor de helft toekomt. Voornoemd bedrag ad 110.000,-- wordt geïndexeerd op de wijze zoals omschreven in de akte van 1 april 2008. (iv) Bij beschikking van 22 augustus 2013 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken. 3.2.1 Voor zover in cassatie nog van belang, heeft de man in dit geding verzocht het echtscheidingsconvenant, in het bijzonder art. 3 daarvan, te vernietigen, onder meer op de grond dat hij over de waarde van de te verdelen en verrekenen boedelbestanddelen heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld (art. 3:196 BW). De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. 3.2.2 Het hof heeft art. 3.4.6 van het echtscheidingsconvenant vernietigd en bepaald dat de vrouw uit hoofde van het echtscheidingsconvenant een bedrag van 20.358,20 aan de man dient te betalen. Het hof heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen. Het beroep van de man op art. 3:196 BW slaagt niet. Partijen zijn het eens over de waarde van de bezittingen en schulden van de eenvoudige gemeenschap, zodat van een onjuiste waardering geen sprake is. De akte van 1 april 2008 is een niet in de vorm van huwelijkse voorwaarden gesloten overeenkomst tussen partijen ter zake van het vergoedingsrecht van de vrouw. (rov. 8) Per saldo heeft de vrouw met haar inbreng van 110.000,-- destijds zowel haar aandeel in de verkrijging ( 55.000,--) als het aandeel van de man daarin ( 55.000,--) betaald. Uit dien hoofde heeft de vrouw een vergoedingsvordering jegens de man ter hoogte van haar investering in het aandeel van de man ( 55.000,--). Nu het echtscheidingsconvenant, in navolging van de akte van 1 april 2008, echter bepaalt dat de man 110.000,-- aan de vrouw verschuldigd is, hebben beide partijen gedwaald in de zin van art. 6:228 BW. (rov. 9) Het echtscheidingsconvenant dient voor wat betreft art. 3.4.6 te worden vernietigd en kan voor het overige in stand blijven (rov. 10).

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep 4.1 Het beroep is mede gericht tegen (rov. 5 van) de beschikking van het hof van 6 augustus 2014, waarin het hof het verzoek van de man tot verbetering van de beschikking van 18 juni 2014 heeft afgewezen. Nu op grond van art. 31 lid 4 Rv geen hogere voorziening tegen de beschikking van 6 augustus 2014 openstaat en in het cassatieverzoekschrift geen doorbrekingsgrond is aangevoerd, zal de vrouw in haar cassatieberoep tegen de beschikking van 6 augustus 2014 niet-ontvankelijk worden verklaard. 4.2.1 Onderdeel 1 komt op tegen het toepassen door het hof van art. 6:228 (dan wel art. 6:229) BW. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat deze bepalingen krachtens art. 3:199 BW niet op een verdeling van toepassing zijn en zo het hof van een verrekening is uitgegaan op grond van art. 1:135 lid 2 BW ook niet op een verrekening. 4.2.2 Het onderdeel is gegrond. Het hof is kennelijk ervan uitgegaan dat het echtscheidingsconvenant betrekking heeft op de verdeling van de (eenvoudige) gemeenschap tussen partijen, en niet op verrekening ingevolge het bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekenbeding. Ingevolge art. 3:199 BW is de algemene dwalingsregeling van de art. 6:228-230 BW niet van toepassing op een verdeling. De vernietigbaarheid van een verdeling wegens dwaling wordt uitsluitend beheerst door art. 3:196 BW. Het hof heeft derhalve, nadat het in rov. 8 het beroep van de man op art. 3:196 BW had verworpen, in rov. 9 en 10 ten onrechte de algemene dwalingsregeling toegepast. 4.2.3 Mocht het oordeel in rov. 5 van de beschikking van 6 augustus 2014 dat art. 3:199 BW niet van toepassing is op een overeenkomst tot verdeling zoals in casu ook ten grondslag liggen aan de beschikking van 18 juni 2014, dan heeft het hof ook in zoverre van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven. Het hiervoor in 4.2.2 overwogene geldt niet alleen voor de overeenkomst die een verdeling inhoudt, maar ook voor de overeenkomst waarbij de deelgenoten zich tot een bepaalde, concreet aangegeven verdeling verplichten (vgl. HR 7 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1697, NJ 1996/499). 4.3.1 Onderdeel 5 bestrijdt het oordeel van het hof in de rov. 8 en 9 dat de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man heeft. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat de door de vrouw gepretendeerde aanspraak op het bedrag van 110.000,-- niet gebaseerd is op een vergoedingsrecht maar op een overeenkomst tussen partijen, en dat van een vergoedingsrecht pas sprake kan zijn bij gebreke van een overeenkomst tussen partijen. 4.3.2 In art. 1:87 BW is een regeling opgenomen voor vergoedingsrechten ter zake van vermogensverschuivingen tussen de privévermogens van echtgenoten bij de verkrijging van een privégoed of de voldoening van een privéschuld. Deze regeling leent zich ook voor toepassing in geval van een vermogensverschuiving bij de verkrijging door echtgenoten van een gemeenschappelijk goed, gefinancierd uit hun privévermogens. Voor zover het hof met zijn oordeel dat de vrouw jegens de man geen recht heeft op terugbetaling van het bedrag van 110.000,-- heeft beoogd bij de wettelijke regeling aan te sluiten, heeft het echter miskend dat de echtgenoten ingevolge art. 1:87 lid 4 BW bij overeenkomst kunnen afwijken van de in de leden 1 3 opgenomen regeling. Niet in geschil is immers dat partijen met betrekking tot de investering van de vrouw van 110.000,-- op 1 april 2008 zijn overeengekomen dat de man bij het einde van het huwelijk dit bedrag weer aan de vrouw zal teruggeven. Deze afspraak waarvoor het vormvereiste van art. 1:115 lid 1 BW niet geldt prevaleert boven de wettelijke regeling van vergoedingsrechten. Daaruit volgt dat het onderdeel slaagt. 4.4 Gezien het slagen van de onderdelen 1 en 5 kan de beschikking van het hof niet in stand blijven. De klachten van de overige onderdelen behoeven geen behandeling.

5 Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep 5.1 Het middel is ingesteld onder de voorwaarde dat in het principale cassatieberoep een of meerdere klachten zouden slagen. Die voorwaarde is vervuld. 5.2.1 Onderdeel 2 (onderdeel 1 bevat geen klacht) komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 8 dat partijen het eens zijn over de waarden van de bezittingen en schulden van de eenvoudige gemeenschap zodat van een onjuiste waardering geen sprake is en het beroep op art. 3:196 BW niet opgaat. Volgens de klacht is dat oordeel onjuist dan wel onvoldoende begrijpelijk, omdat de man de hoogte en de verschuldigdheid van de schuld van 110.000,-- aan de vrouw heeft betwist. Een dwaling over de verschuldigdheid of hoogte van de schulden aan de vrouw moet worden beschouwd als een dwaling als bedoeld in art. 3:196 lid 1 BW, aldus het onderdeel. 5.2.2 De door de man in het kader van zijn beroep op art. 3:196 BW ingenomen stellingen, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5, komen erop neer dat de man stelt te hebben gedwaald over de wijze waarop het door de vrouw geïnvesteerde bedrag van 110.000,-- in de verdeling moet worden betrokken. Dat levert evenwel geen dwaling op omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden als bedoeld in art. 3:196 lid 1 BW. Daargelaten of en in hoeverre een andersoortige dwaling dan die omtrent de waarde van de desbetreffende goederen of schulden in het kader van de algemene dwalingsregeling van de art. 6:228-230 BW in aanmerking kan worden genomen, die regeling is ook in zoverre ingevolge art. 3:199 BW niet van toepassing op de verdeling van een gemeenschap (vgl. HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3103, NJ 2012/422). Nu de man niet heeft gesteld dat hij heeft gedwaald over de waarde van de (gemeenschaps)schuld aan de vrouw (namelijk ten bedrage van 110.000,--), is het oordeel van het hof juist. Het onderdeel faalt. 5.3 Onderdeel 2.3, dat een op het voorgaande onderdeel voortbouwende klacht bevat, deelt hetzelfde lot. 6 Beslissing De Hoge Raad: in het principale beroep: verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 6 augustus 2014; vernietigt de beschikking van dat gerechtshof van 18 juni 2014; verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing; in het incidentele beroep: verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 juli 2015.