Preek op 4 december 2011 over 1 Samuël 16 Tweede Advent Inleiding bij de schriftlezing Op zoek naar de koning. Met de kinderen van de kindernevendienst mee, zijn wij op zoek naar de koning. De boeken van de profeet Samuël vertellen ervan dat de God van Israël zelf zijn koning aanwijst. Hij bepaalt wie het zal zijn. De profeet Samuël zalft dan allereerst Saul tot koning. Maar die blijkt het niet waar te maken. En de HEER God verwerpt Saul zo staat het er. Saul wordt afgewezen, verworpen. Nu is er met dat woord wel iets aan de hand. Want in onze traditie heeft dat een enorme betekenis gekregen, die het in de Bijbel niet heeft. Het is akelig misbruikt om te zeggen, dat er bepaalde mensen door God verworpen zijn in alle eeuwigheid. Met bepaalde mensen komt het niet goed, die zijn verworpen. En bepaalde andere mensen (maar veel minder!) zijn uitverkoren, en met hen komt het wel goed. Buitengewoon onbijbelse taal, die veel schade heeft aangericht. Deze beelden hebben zich vastgezet in de hoofden van mensen, en hebben veel angst aangejaagd In de tekst van vandaag horen we wel heel nadrukkelijk die woorden: verwerpen en kiezen. Het gaat om de koning. Er wordt een koning gekozen. En dan is de vraag: wie heeft de God van Israël op het oog? Wie wordt er als koning gekozen, en wie wordt er als koning verworpen? Wie is het wel, en wie is het niet? Dat is de vraag. *** 15:35 Samuël zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood. Maar Samuël treurde om Saul, JHWH had er immers berouw van dat hij Saul koning had gemaakt over Israël. 1 JHWH zei tegen Samuël: Hoe lang zul jíj nog blijven rouwen om Saul terwijl ík hem toch verworpen heb om koning te zijn over Israël? Vul je hoorn met olie en ga! Ik zend je naar Isaï de Betlehemiet, want ik zie onder zijn zonen voor mij een koning. 2 Samuël zei: Hoe zou ik kunnen gaan? Hoort Saul het, dan doodt hij mij! Maar JHWH zei: Neem een kalf mee aan je hand en zeg: Ik ben gekomen om voor JHWH een offer te brengen. 3 Roep dan Isaï bij het offermaal en ik, ik geef je te kennen wat je moet doen: zalf dan voor mij, die ik je zeg. 4 Samuël deed wat JHWH gesproken had. Hij kwam Betlehem binnen. De oudsten van de stad kwamen hem sidderend tegemoet, ze zeiden: Is je komst in vrede? 5 Hij zei: Vrede! Om een offer te brengen voor JHWH ben ik gekomen. Heilig je en kom met mij naar het offermaal. Hij heiligde Isaï en zijn zonen.
en riep hen bij het offermaal. 6 Het gebeurde, toen ze kwamen, dat hij Eliab zag en zei: Ah! Hier staat voor JHWH zijn gezalfde! 7 Maar JHWH zei tegen Samuël: Verkijk je niet op hoe hij eruit ziet en op zijn rijzige gestalte, want hem heb ik verworpen. Nee, het gaat niet om wat de mens ziet. Want de mens ziet naar de ogen, maar JHWH ziet naar het hart. 8 Isaï riep Abinadab en liet hem voorbijgaan voor Samuël. Die zei: Ook deze heeft JHWH níet gekozen. 9 Isaï liet Sjamma voorbijgaan, hij zei: Ook deze heeft JHWH níet gekozen. 10 Zo liet Isaï zijn zeven zonen voorbijgaan voor Samuël. Maar Samuël zei tegen Isaï : Dezen heeft JHWH níet gekozen. 11 Toen zei Samuël tegen Isaï: Zijn dit alle jongens? Hij zei: De kleinste is nog over, die is herder bij de schapen. Samuël zei tegen Isaï: Zend iemand erheen en laat hem halen! Want wij zullen geen kring vormen voordat hij hier gekomen is. 12 Hij zond iemand en liet hem komen. Rossig was hij, met mooie ogen, goed om te zien. JHWH zei: Sta op, zalf hem, want deze is het. 13 Samuël nam de hoorn met olie en hij zalfde hem te midden van zijn broeders. En de geest van JHWH werd effectief over David van die dag af en verder. Samuël stond op en ging naar Rama. 14 Maar van Saul was de geest van JHWH geweken. en hem overweldigde een kwade geest, vanwege JHWH. 15 De knechten van Saul zeiden tegen hem: Zie toch, een kwade geest Gods overweldigt u. 16 Zeg toch, onze heer uw knechten staan hier vóór u, laat ze zoeken naar iemand, een kenner van het harpspel. Het zal gebeuren als de kwade geest Gods over u woedt: speelt hij met zijn hand, dan zal het u goed doen. 17 Saul zei tegen zijn knechten: Zie toch voor mij uit naar een man die goed kan spelen, laat hem bij mij komen. 18 Een van de knechten antwoordde: Ja, ik heb een zoon van Isaï, de Betlehemiet, gezien, een kenner van het harpspel, een krachtige held, een krijgsman, welbespraakt, een man van gestalte: JHWH is met hem.
19 Saul zond boden naar Isaï, hij zei: Zend David, je zoon, naar mij toe, die bij de schapen is. 20 Isaï nam een ezel beladen met een brood en een wijnzak en één geitenbokje en zond die door de hand van David, zijn zoon, naar Saul. 21 David kwam bij Saul en zo stond hij in dienst voor hem. Hij kreeg hem zeer lief, hij werd zijn wapendrager. 22 Saul zond iemand naar Isaï om te zeggen: Laat David toch in dienst voor mij blijven staan, want hij heeft genade gevonden in mijn ogen. 23 En het gebeurde: als een geest Gods in Saul woedde, dan nam David de harp en bespeelde die met zijn hand. Dat gaf Saul verademing van geest, het deed hem goed, dan week de kwade geest van hem. *** Verkiezingen in Betlehem! De profeet Samuël is naar Betlehem gekomen om er één te kiezen. Eén mag het wezen, één zal er koning zijn over het volk. Dus het hele dorp is in rep en roer, natuurlijk. En dan is het Isaï bij wie Samuël op bezoek gaat. Doodnerveus, die arme man. En het hele dorp staat rond zijn huis en gluurt door de ramen en luistert bij de deuren. Want wie zal het zijn? Wie gaat het worden? Eén voor één mag Isaï zijn zonen voorstellen. Eén voor één komen daar die zonen van Isaï voorbij. Het is een wonderlijk gebeuren. Het lijkt wel een beetje een lijsttrekkersdebat. Ze mogen allemaal even hun zegje doen. Even hun punt maken. Of: The Voice of Holland! The Voice of Betlehem. Eén voor één mogen ze anderhalve minuut zingen. En dan maar hopen dat ze in smaak vallen bij het publiek. Bij de jury. Bij Samuël. Nu, daar komt de eerste. Dames en heren, Eliab! Ja hoor, daar komt Eliab. Forse vent, indrukwekkende figuur. En dan is het zo prachtig dat Samuël, de profeet, meteen voor hem valt. De jury is meteen bij de eerste kandidaat al verkocht. Het is zo n heerlijke verzuchting: Ah! Dit is hem! Wat een man, wat een uitstraling, wat een charisma. Bijzonder. Wij zouden er trouwens in Nederland meteen aan toevoegen: Hij is weliswaar heel bijzonder, maar hij is tegelijkertijd ook zo gewóón gebleven! Net Nick en Simon: zo bijzonder, maar ook zo gewóón gebleven! Daar staat Eliab, en Samuël valt als een blok voor hem. Maar dan is daar ineens die Stem, de Stem van de Bevrijdergod van Israël. En die gooit roet in het eten. Het feestje wordt nogal verstoord. Nee. Zo klinkt daar plotseling. Heel eenvoudig, maar wel met een reusachtig machtswoord. Nee. Deze is het niet. Hem heb ik verworpen. Nee En als je dan vervolgens één voor één die zonen van Isaï langs ziet komen, dan gaat het je langzaam dagen. Dan ga je langzaam voelen dat ons een enorme spiegel wordt voorgehouden. Daar staan ze, de zonen van Isaï, één voor één worden ze naar voren gehaald. En één voor één worden ze afgewezen. Steeds is er dat ene zinnetje, als een refrein: Nee Ook deze: niet gekozen. En op een gegeven moment merk je: er wordt ons hier een spiegel voorgehouden. Er wordt ons een vraag gesteld. Namelijk: hoe kijk je? Dat is het wat hier op het spel staat: onze manier van kijken. En
we vallen met z n allen door de mand. Zelfs Samuël valt door de mand, de grote profeet nota bene. Met z n Ah! Dit is hem! Want nee, dit is hem helemaal niet. We vallen door de mand. II Hoe kijken wij? Hoe kijken wij naar mensen? Nu, wij kijken vooral naar de glans. Wij zien de grootheid van mensen. De rijzige gestalte, zoals het in de tekst heet. Je staat in de spotlights als je het gemaakt hebt, als je succesvol bent. Als je glanst. Als je lijkt op hoe het in de glossys staat. Als je voldoet aan de wereld van de reclame. Onze wereld is er één van reclame. In het Betlehem van de Bijbel was er natuurlijk nog niet zoiets als reclame. Maar dit verhaal raakt daaraan, precies daaraan: dat wij leven in een wereld van reclame. Dat alles mooi moet zijn. (Ik moet ook, tussen haakjes, denken aan het beeld dat we met z n allen in ons hoofd hebben van Kerst. Over een paar weken vieren we weer Kerst, nietwaar. En hoe? Nu ja, het liefst zoals het in de Allerhande staat, en in de folder van de V&D: met allemaal lachende mensen, met stralende kinderen, met lichtjes en muziek en lekker eten. En alles is mooi en goed. En we vergeten even met veel lawaai vergeten we dan dat juist de kerstdagen voor sommige mensen, of voor véél mensen, juist ongelofelijk pijnlijke dagen zijn. Vol gemis en eenzaamheid. Zonder licht en zonder lachen.) Wij kijken het liefst naar Eliab. Naar wat groot en hoog en mooi is. Wij kijken het liefst naar de wereld van de Albert Heijn, en van Linda de Mol zeg maar, van lachende politici, die verkondigen dat heus alles goed komt. De wereld van Abinadab en Sjamma. Hoe kijk je? Hoe zien wij mensen? En onszelf? Dat is hier de vraag. En nu gaat het er natuurlijk niet om dat je niet naar Eliab en Abinadab en Sjamma zou mogen kijken! Er is op zich natuurlijk niets mis met ze. Er is niets verkeerd aan de wereld van de televisie, de reclame, en alles wat glanst. Daar mag je best naar kijken. Alleen, verkijk je er niet op. Dat is wat we hier horen. Staar je er niet blind op. Samuël! Verkijk je niet op hoe hij eruit ziet, en op zijn rijzige gestalte. Nee, het gaat niet om wat de mens ziet. Ja, en dan komt het. Ongelofelijk kritisch wat er dan staat. Maar ook een ongelofelijk evangelie: Want de mens ziet naar de ogen, maar JHWH ziet naar het hart. Dat is wel een hard oordeel over hoe wij kijken. De mens kijkt alleen maar naar de ogen, d.w.z. alleen maar naar wat voor ogen is. Maar anderzijds, we moeten ook toegeven: wij kúnnen ook niet verder kijken, zo is dat nu eenmaal. Maar nu is er één, die ziet verder. Die ziet ánders. Er is er één, die prikt door die wereld van de reclame heen. Die ziet verder dan alleen maar de buitenkant. Hoe gaat het met je? Uitstekend hoor! Prima gaat het! Dat zeggen we zo tegen elkaar. En wat is het dan goed om te weten dat er één is, die verder ziet, die anders ziet. Die ziet áchter onze buitenkant. Onze buitenkant, die vaak is als een reclamefolder. Wat is het goed om te weten, dat deze Ene er is. Deze Mensengod, die ogen heeft. Deze Mensengod die werkelijk ziet. Eén en al oog is hij. Eén en al oog voor waar je echt mee bezig bent, je gevoel, je gedachten, je plannen, dat waar je je zorgen over maakt. Al die dingen. Wat is het goed om te weten dat die Ene er is, die ziet. Ja, en wat ziet hij dan? Wie ziet hij dan? Hij ziet kleine mensen. Dat wil zeggen, hij ziet mensen in hun kleinheid. III Ja, daar zijn ze allemaal aan Samuël voorbijgetrokken. Eén voor één, de zonen van Isaï. En telkens klonk daar het oordeel: Deze is het niet. Deze is het niet. En dan zegt Samuël tegen Isaï: zijn dit alle jongens? Zijn we compleet? Isaï staart naar zijn schoenveters, en mompelt dan: De kleinste is nog over. Die is herder bij de schapen. Ja, hij is er niet, die kleinste, omdat hij herder is bij de schapen. Want het herderschap, dat klinkt in onze oren heel idyllisch, gezellig zo met die schapen over de hei wandelen. Wij hebben in ons land
natuurlijk bijna geen herders meer. Maar rond de Middelandse Zee lopen ze nog voldoende rond. En wie zijn dan die herders? Jochies. Jongens van 12, 13, 14 jaar houden die schapen of geiten een beetje bij elkaar. Het stelt niets voor, het heeft geen status, het levert ook niets op. Het is geen baan met groeipotentieel. Je kunt er geen carriere mee maken. Het is gewoon een kwestie van: iemand moet het doen. De kleinste moet het maar het doen. Wie het laatst geboren is, heeft pech. Die krijgt een stok mee, en mag de velden in. Dus we moeten wel goed horen, wat een ongelofelijke provocatie het is als het verhaal vertelt dat nu juist hij het is. Juist hij, juist dat jochie, dat herdertje. De kleinste. Dat is een provocatie, een onbegrijpelijke áfgang voor die hele Isaï, die daar komt aanzetten met zijn zeven mooiste zonen. Maar net die ene, die er niet bij is want die hebben we toch niet nodig die is het! En dan volgt er een prachtige zin. Dan zegt namelijk Samuël tegen Isaï: Laat hem halen. Want wij zullen geen kring vormen zolang hij er niet is. Wij zijn niet compleet zolang de kleinste er niet bij is. Dat klinkt als: wij zijn als samenleving niet compleet zolang de bijstandsmoeders, en de alleenstaanden niet volop meedoen. Wij zijn niet compleet zolang de Alzheimerpatiënten en de psychisch-zieken er niet volop bij horen. Klinkt als: wij zijn als gemeente niet compleet zolang de kinderen niet volop in ons midden hun plek hebben. Want de kleinsten zullen de hoofdrol spelen. De laatsten worden de eersten. Lieve gemeente, dat is waar heel de Bijbel om draait. Die ongekende, wereldschokkende omkering Laat hem halen, zegt Samuël, want wij zullen geen kring vormen zolang hij er niet is. En Samuël neemt de hoorn met olie, en zalft hem (nota bene hém), temidden van zijn broeders. IV Tenslotte gemeente, ik wil alleen nog maar even aanstippen, wat er dan vervolgens gebeurt. Hoe gaat het verhaal verder? Bestijgt dan nu die nieuwe koning de troon? Nee dus. Het volgende is dat David erbij gehaald wordt om harp te spelen. En niet zomaar als vermaak, maar als een bittere noodzaak. Als een manier om een mens in nood te helpen. Koning Saul, de verworpen koning, wordt dus ook niet zomaar aan de kant geschoven. Nee, hij wordt geschilderd als een mens in nood. En er wordt voor hem gezorgd. Door die nieuwe koning. Die koning die een herder is. Die herder die een koning is. Ja, deze koning is een herder. Dat wil zeggen, hij zorgt voor zijn volk, zijn kudde. Hij zorgt ook, en juíst, voor de verloren schapen. Ook, en juist, voor de afgedwaalden, en voor de verworpenen. Deze koning is een absolute vreemdeling onder de koningen. Geen heerser, maar een dienaar. Zijn koningschap is niet van deze wereld. Maar anders. Totaal anders. En gemeente, hém verwachten wij dus, in deze weken van Advent. Hij die gekomen is, en die ook komen zál. Om hem bidden wij. En om hem zingen wij: O kom! Gij wortel Isaï, verlos ons van de tyrannie, van alle goden dezer eeuw, o Herder, sla de boze leeuw. Weest blij, o Israël, Hij is nabij, Immanuël!