ECLI:NL:RBNHO:2016:7557

Vergelijkbare documenten
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

ECLI:NL:RBNHO:2017:2863

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6694

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2894

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:RBNHO:2015:7578

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX9578

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:RBHAA:2011:BU4938

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBHAA:2011:BP8672

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3897

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RBNHO:2013:8062

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNHO:2013:11567

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:RBGEL:2014:6552

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBHAA:2006:AV2053

ECLI:NL:OGEAA:2017:430

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ3733

ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ9968

ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6460

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

ECLI:NL:RBGEL:2016:5380

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

ECLI:NL:RBSHE:2010:BL6745

ECLI:NL:GHAMS:2015:3559 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2010:BO7685

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegestane wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:RBMAA:2006:AY6572

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

ECLI:NL:GHAMS:2016:1483 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117

ECLI:NL:RBNHO:2015:1315

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK9817

ECLI:NL:RBLIM:2017:3848

redelijk vermoeden van schuld uitdrukkelijk onderbouwd verweer met conclusie

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNHO:2016:7557 Instantie Datum uitspraak 08-09-2016 Datum publicatie 08-09-2016 Rechtbank Noord-Holland Zaaknummer 15/720112-14 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste aanleg - meervoudig Promis; bewezenverklaring; ontslag van alle rechtsvervolging; feit niet strafbaar; Ayahuasca-thee toegestaan bij kerkgenootschap in verband met vrijheid van godsdienst. Wetsverwijzingen Vindplaatsen Opiumwet Opiumwet 2 Opiumwet 3a Opiumwet 10 Rechtspraak.nl JB 2016/200 met annotatie van mr. J.L.W. Broeksteeg Uitspraak RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/720112-14 (P) Uitspraakdatum: 8 september 2016 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2016 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A.C. Kooper- Gerritsen en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. 1 Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: zij op of omstreeks 17 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 21.883,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT (dimethyltryptamine), zijnde DMT (dimethyltryptamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2 Voorvragen Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging 2.1. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel. In dat verband acht de raadsvrouw samengevat het volgende van belang. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft het cassatieberoep ingetrokken tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 februari 2012, waarbij het Gerechtshof heeft bevestigd dat het verbod op het invoeren van ayahuasca binnen Nederland een ongeoorloofde inbreuk is op artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Ook heeft het OM geen hoger beroep ingesteld tegen de gelijkluidende uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2001. Het OM heeft tevens afgezien van cassatieberoep tegen de beslissingen van deze rechtbank waarbij de opheffing van de beslagen op ayahuasca werd bevolen in de zaken van onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Bovendien is in 2006 de in Rotterdam inbeslaggenomen ayahuasca door het OM teruggegeven aan de Santo Daime kerk. Van het OM mag worden verwacht dat het gerechtelijke uitspraken respecteert. Door deze gedragingen is bij verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij niet zal worden vervolgd voor de invoer van de bij haar aangetroffen ayahuasca-thee, aldus de raadsvrouw. 2.2. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat nimmer het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat niet tot vervolging zou worden overgegaan, zodat het OM ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen cassatieberoep ingesteld tegen de beslissing tot teruggave van de ayahuasca-thee vanwege de wens om de drie onderhavige zaken gelijktijdig aan te brengen. Verder bieden de arresten van de Hoge Raad van 9 januari 2007 en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 6 mei 2014 aanleiding om de aangetroffen ayahuasca in beslag te nemen en tot vervolging over te gaan. Het enkele feit dat in lagere rechtspraak anders

is geoordeeld, levert geen gerechtvaardigd vertrouwen op. 2.3. Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt bij de beoordeling van het niet-ontvankelijkheidsverweer voorop dat de beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109). Van een dergelijk uitzonderlijk geval is onder meer sprake indien de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. (vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7). De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat door of namens het OM uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaraan een gerechtvaardigd vertrouwen kon worden ontleend dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven. Het enkele feit dat het OM wat de reden daarvan ook zij (meermalen) niet in (cassatie)beroep is gegaan tegen de door de raadsvrouw genoemde uitspraken dan wel beslissingen kan niet op één lijn worden gesteld met een door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlating of gedraging als hiervoor beschreven. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in 2006 inbeslaggenomen ayahuasca zou zijn teruggegeven door het OM. De rechtbank concludeert derhalve dat van schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake is, zodat het OM ontvankelijk is in de vervolging. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3 Bewijs 3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. 3.2. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. 3.3. Redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten: - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 17 november 2014 (dossierpagina s 4 en 5); - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de Koninklijke Marechaussee d.d. 17 november 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina s 6-10);

- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 november 2014 met fotobijlage (dossierpagina s 21-23); - een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport gehaltebepaling DMT d.d. 22 december 2014, zaaknummer 2014.11.20.083, opgesteld door ing. [deskundige] (los opgenomen). 3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 17 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 21.883,7 gram van een materiaal bevattende DMT (dimethyltryptamine). Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4 Strafbaarheid van het feit Verdachte heeft vanuit Brazilië ruim 21 kilogram ayahuasca-thee meegenomen en binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De ayahuasca-thee, een in Brazilië ritueel bereide drank, was bestemd voor de Santo Daime kerk in Amsterdam en was bedoeld om te consumeren tijdens de ceremonies van de kerk, waaraan verdachte ook zelf deelneemt. De werkzame stof in ayahuasca thee betreft dimethylthryptamine (DMT), welk middel staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De invoer daarvan is verboden krachtens artikel 2, onder A, van de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 10 van die wet. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zoals door de raadsvrouw is betoogd een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op het recht van verdachte op godsdienstvrijheid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het EVRM indien voornoemde bepalingen uit de Opiumwet van toepassing worden geacht op het handelen van verdachte. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. De in het schriftelijk requisitoir onderscheidenlijk de schriftelijke pleitnota vervatte argumenten, zullen voor zover van belang hierna nader worden besproken. In navolging van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 februari 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6888) overweegt de rechtbank te dien aanzien het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen hetgeen van de kant van het OM ook niet is bestreden dat de oorspronkelijk in Brazilië gestichte Santo Daime kerk een officieel kerkgenootschap is waarin de op Santo Daime geïnspireerde godsdienst wordt beleden, dat de consumptie van ayahuasca-thee behoort tot het essentiële, heilige sacrament van de erediensten van die godsdienst, zonder welke consumptie de godsdienst niet daadwerkelijk kan worden beleden, dat de ayahuasca-thee alleen in Brazilië overeenkomstig de daarvoor geldende procedure en rituelen kan worden bereid en dat door de kerk controle wordt uitgeoefend op de invoer van de ayahuascathee in Nederland. Op grond van deze godsdienstbelijdenis, inclusief de consumptie van ayahuasca-thee, komt de verdachte de bescherming toe van artikel 9, eerste lid, EVRM, waarin onder andere het recht op

vrijheid van godsdienst is gewaarborgd; daaronder is begrepen het belijden van de godsdienst in erediensten. Het in de Opiumwet neergelegde verbod op de invoer van DMT maakt naar het oordeel van de rechtbank inbreuk op de in artikel 9 EVRM neergelegde vrijheid van godsdienst, nu zonder die invoer de in Brazilië bereide ayahuasca-thee niet zou kunnen worden genuttigd tijdens de ceremonies van de Santo Daime kerk. Inbreuken op het recht op godsdienstvrijheid kunnen alleen gerechtvaardigd zijn indien zij voldoen aan de in het tweede lid van artikel 9 EVRM gestelde eisen, welk artikellid als volgt luidt: De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De onderhavige inbreuk op het recht op vrijheid van godsdienst is bij formele wet voorzien, nu het invoeren van DMT strafbaar is gesteld in artikel 10 juncto artikel 2 van de Opiumwet. Buiten discussie staat voorts dat de plaatsing van DMT op lijst I van de Opiumwet, waarmee het onder het bereik van de op lijst I toepasselijke strafbepalingen is gebracht, heeft plaatsgevonden ter bescherming van de volksgezondheid. Daarmee resteert de vraag of deze inbreuk op het recht op vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving noodzakelijk moet worden geacht. Door de officier van justitie is deze vraag bevestigend beantwoord. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar de beslissing van het EHRM van 6 mei 2014 1. Hierin werd geoordeeld dat de Nederlandse autoriteiten redelijkerwijs konden beslissen dat het verbod op het bezit van ayahuasca noodzakelijk was in een democratische samenleving ter bescherming van de volksgezondheid en de inbreuk op artikel 9 EVRM derhalve gerechtvaardigd was. In de optiek van de officier van justitie is er geen indicatie dat het EHRM in de onderhavige zaak anders zou oordelen dan in voornoemde zaak is geschied. De officier van justitie acht in dat verband samengevat redengevend dat: 1. het EHRM bekend was met de nuancering, dat mevrouw Fränklin-Beentjes (klaagster in die zaak) enkel heeft bedoeld dat zij haar innerlijke geloofsovertuiging niet verliest op het moment dat zij geen ayahuasca-thee kan drinken, maar dat dit wel degelijk een essentieel onderdeel is van haar geloofsbelijdenis; 2. het EHRM oordeelde dat het verbod op ayahuasca een inbreuk maakt op het recht op godsdienstvrijheid als bedoeld in artikel 9 EVRM en geen vraagtekens plaatste bij het standpunt dat het drinken van dit heilige sacrament een essentieel onderdeel van haar geloofsbelijdenis was; 3. de toetsing van het EHRM niet zo abstract is als het lijkt, aangezien het EHRM de relevante gezondheidsrisico s van het gebruik van ayahuasca, zoals dat ook door klaagsters wordt geconsumeerd, feitelijk concreet heeft getoetst. Het EHRM geeft namelijk in 7 een beschrijving van de werking van DMT die beperkt is tot precies dat gebruik dat door verdachte van de stof gemaakt wordt. De raadsvrouw heeft het standpunt van de officier van justitie gemotiveerd betwist. Hiertoe heeft zij onder meer het volgende aangevoerd. Bij de vraag of het verbod van ayahuasca daadwerkelijk nodig is in een democratische samenleving dient een concrete afweging in het specifieke geval plaats te vinden. Deze afweging heeft het Gerechtshof Amsterdam in 2012 zorgvuldig gemaakt voor de Santo Daime kerk. In deze afweging ligt één van de essentiële verschillen tussen de onderhavige zaak en de zaak van het EHRM uit 2014. De specifieke omstandigheden en waarborgen in de onderhavige zaak maken dat de afweging hier anders zal moeten uitvallen.

De rechtbank heeft ter beantwoording van de vraag of de beperking van de godsdienstvrijheid noodzakelijk is in een democratische samenleving, acht geslagen op de diverse overgelegde (deskundigen)rapporten, waaronder een ten behoeve van een eerdere strafzaak opgemaakt rapport van 24 april 2000 van dr. [deskundige 2], klinisch chemicus en toxicoloog te Amsterdam. Dit rapport behelst in het bijzonder de resultaten van een onderzoek naar de effecten op de gezondheid van het gebruik van ayahuasca-thee in het kader van de erediensten van de Santo Daime kerk. Blijkens de bevindingen van [deskundige 2] heeft DMT een hallucinogene werking en bij inname daarvan zijn misselijkheid en braken geen ongebruikelijke bijverschijnselen. Maar de doses DMT die deelnemers aan Santo Daime diensten tot zich nemen zijn in zijn opvatting relatief laag-effectief. De conclusies van [deskundige 2] houden in (blz. 9 van het rapport): 1. dat het gebruik van ayahuasca in individuele gevallen risico's voor de gezondheid met zich mee kan brengen, 2. dat de voorlichting die de Santo Daime-kerk over deze risico's verstrekt aan deelnemers van hun bijeenkomsten in het algemeen correct en adequaat is, 3. dat de beperkte beschikbaarheid van ayahuasca en de strikt gereguleerde omstandigheden waaronder het gebruik daarvan plaatsvindt een bescherming vormen tegen misbruik door de congreganten, en 4. dat het, gelet op de punten 1-3 alsmede op de beperkte omvang van de Santo Daime kerk, volgens de huidige stand van wetenschap niet aannemelijk is dat ayahuasca-gebruik een gevaar voor de volksgezondheid met zich brengt. De overige door de verdediging overgelegde rapporten, alsmede de rapporten waarnaar door de officier van justitie in haar requisitoir is verwezen, geven geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van [deskundige 2]. De rechtbank sluit zich aan bij de overweging van het Gerechtshof Amsterdam dat niet is gebleken van nieuwe ontwikkelingen of nieuwe inzichten die zouden nopen tot het oordeel dat die bevindingen en conclusies thans niet meer valide kunnen worden geacht. Het NFI heeft in de onderhavige zaak gerapporteerd dat de concentratie DMT in de onderzochte monsters van de ayahuasca-thee varieerde van 0,02 gram tot 0,31 gram, overeenkomend met percentages van 0,02 tot 0,07. Volgens het NFI liggen deze waarden in vergelijkbare orde-grootte als de waarden die in de literatuur voor zogenaamde ayahuasca-dranken zijn gevonden. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht de specifieke omstandigheden ten aanzien van het vervoer, opslag, bezit en gebruik van de ayahuasca-thee binnen de Santo Daime kerk. Deze omstandigheden zijn door de raadsvrouw uitvoerig beschreven in haar pleitnota en overigens niet weersproken door de officier van justitie. In het bijzonder wijst de rechtbank op de volgende omstandigheden. - Bij de Santo Daime kerk zijn in Nederland zo n 100 leden aangesloten. - De ayahuasca-thee wordt alleen gezamenlijk gebruikt tijdens de kerkdiensten. - Aan de hand van het aantal vastgestelde erediensten per jaar, het aantal leden van een lokale kerk en het gemiddelde aantal bezoekers berekent ICEFLU Brazilië (moederkerk) hoeveel liter ayahuascathee er jaarlijks nodig is. - Voor ieder transport krijgt het betreffende ICEFLU lid documenten mee, waarin duidelijk wordt aangegeven wie er reist en wanneer, waar de ayahuasca-thee vandaan komt, de kwaliteit en kwantiteit van de thee die vervoerd wordt en de bestemming van de thee: welke lokale kerk en aan wie (kerkleider) de thee wordt overhandigd. Zo weten de kerkleiders hoeveel ayahuasca-thee er onderweg is. - De voorraad ayahuasca-thee wordt uitsluitend bij de kerkleiders onder hun toezicht bewaard.

- De ayahuasca-thee wordt gewogen en op de juiste manier opgeslagen en ingeschreven in de administratie. - De kerkgangers die ayahuasca-thee drinken, hebben een introductie doorlopen waarbij (medische) contra-indicaties worden uitgesloten en de motivatie om deel te nemen wordt nagevraagd. Er wordt zorg voor gedragen dat deelnemers weten dat ze de thee binnen een rituele setting drinken die in een spirituele traditie staat; dat de thee een heilig sacrament is; wat het verschil is met andere vormen van ayahuasca gebruik en dat er van ze verwacht wordt respectvol met het ritueel, de vorm van het ritueel en andere deelnemers om te gaan. Van ieder persoon die voor het eerst naar een ritueel komt, worden de administratieve persoonsgegevens geregistreerd en van hen wordt een ondertekende verklaring gevraagd waarin zij verklaren de gegeven informatie ontvangen en begrepen te hebben. - Bij iedere eredienst wordt bijgehouden: in welk soort ceremonie de ayahuasca-thee geschonken wordt; welke thee er geschonken is: uit welke zending en met welke concentratie; hoeveel thee er geschonken is; hoeveel deelnemers er waren; en hoeveel van die deelnemers gasten ofwel leden waren. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de invoer door verdachte van de onderhavige ayahuasca-thee ten behoeve van het gecontroleerde en rituele gebruik daarvan binnen de Santo Daime kerk in Amsterdam onder de hiervoor geschetste omstandigheden een zeer gering en dientengevolge aanvaardbaar gevaar voor de gezondheid oplevert. Daarom kent de rechtbank in onderhavige zaak een groter gewicht toe aan de bescherming van de godsdienstvrijheid en is een beperking hiervan niet noodzakelijk in een democratische samenleving. Die afweging valt anders uit dan die van het EHRM in vorengenoemd arrest, hetgeen verklaard wordt door het grote belang dat de rechtbank toekent aan de vorengenoemde omstandigheden waaronder het gebruik in dit specifieke geval plaatsvindt. Het voorgaande brengt mee dat de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet buiten toepassing dienen te blijven, het bewezen verklaarde dientengevolge geen strafbaar feit oplevert en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 5 Beslissing De rechtbank: verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven; verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door:

mr. J.C. van den Bos, voorzitter, mr. W.J. van Andel en mr. J. van Beek, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2016. 1 EHRM 6 mei 2014, nr. 28167/07 (Fränklin-Beentjes en Ceflu-Luz da Floresta tegen Nederland).