BIJLAGE QUICKSCAN FLORA & FAUNA
Natuurwaarden Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. 1. Natuurbescherming in Nederland De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Flora- en faunawet (FF-wet). Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is vastgelegd. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. Provinciaal beleid De provinciale groenstructuur, bestaande uit de EHS en Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG), is ruimtelijk in het POL vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Floraen faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatrege-
len neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. 2. Werkwijze verkennend natuurwaardenonderzoek In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen van het Ministerie van LNV van september 2009. Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 7 juni 2011 door een ecoloog van BRO 13 een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Tijdens het veldbezoek was het 22 graden en zwaar bewolkt. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals de provinciale natuurgegevens van Limburg 14 en algemene verspreidingsatlassen 15. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. 13 BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus (NGB). Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010). De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek. 14 www.natuurgegevensprovincielimburg.nl 15 o.a. Van Buggenum, H.J.M., Geraeds, R.P.G. en Lenders, A.J.W. 2009. Herpetofauna van Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. / Huizinga, N., Akkermans, R., Buys, J., Van der Coelen, J., Morelissen, B. en Verheggen, L. 2010. Zoogdieren van Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.
3. Beschrijving van het plangebied Ligging van het plangebied Het plangebied ligt aan de Baexemerweg 36 te Grathem. De Amersfoortcoördinaten van het midden van het onderzoeksgebied zijn 188,2-357,4 16. De ligging en globale begrenzing van het onderzoeksgebied is te zien in de onderstaande afbeelding. Ligging en globale begrenzing van het onderzoeksgebied Huidige situatie Het plangebied ligt in ten noorden van de kern van Grathem, gemeente Leudal. Het plangebied wordt aan noord- en westzijde begrenst door een houtwal 17. De oprijlaan aan de zuidzijde van het plangebied bestaat uit een bomenlaan van Paardenkastanjes en een bermvegetatie 18. Aan de noordzijde van het plangebied (de initiatieflocatie) bestaat uit een open veld, met slechts algemene soorten langs de ran- 16 17 18 De getallen staan respectievelijk voor de x- en y-coördinaat van de linkerbenedenhoek van het betreffende km-hok. Houtwal van type YQ3: Houtwal op voedselarme, droge bodem (met soorten als Grove den, Eik en Berk) met slecht ontwikkelde ondergroei, die voor meer dan 75% uit lage-kwaliteit-indicerende soorten bestaat, zonder aandachtssoorten. Bron: Provinciale Kartering NML II, 2005. Bergwegvegetatie van type B4H: Wegberm (met bomen) met alleen lage-kwaliteit-indicerende soorten. Bron: Provinciale Kartering NML II, 2005.
den. Aan de oostzijde is een heg aanwezig. Ten westen van de bestaande rijhal ligt open bouwgrond met daarom algemene soorten als Ridderzuring, Klaproos, Grote brandnetel en Paardenbloem. Toekomstige situatie Aan de noordzijde van het plangebied is de realisatie van een nieuwe rijhal en paardenstallen gepland. Aan de westzijde van de bestaande rijhal wordt een aanbouw gerealiseerd. In het plangebied worden geen bomen gekapt. Het is mogelijk dat het nodig is de heg aan de oostzijde in het plangebied naar het oosten te verplaatsen in verband met de geplande nieuwe paardenstallen. Rondom het gebouw, de nieuwe rijghal en paardenstallen en de nieuwe aanbouw aan de westzijde van de bestaande rijhal, zal wordt het plangebied bestraat. Het aantal paarden (behalve tijdens een evenement) neemt niet toe. Een gedetailleerde beschrijving en afbeelding van de ontwikkeling is te vinden in het bestemmingsplan. 4. Toetsing gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde gebied, het Natura 2000-gebied Leudal, ligt op meer dan 5 km afstand van het plangebied. De bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. Effecten van de voorgenomen ontwikkeling op beschermde gebieden is uit te sluiten omdat het aantal paarden ten opzichte van de milieuvergunning uit 1998 niet toeneemt (40 dieren). Voor de geplande ontwikkeling hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met de wettelijke gebiedsbescherming van natuurwaarden. Planologisch beschermde natuurwaarden Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat is aangewezen als onderdeel van de EHS of de Provinciale Ontwikkelingsruimte Groen van de Provincie Limburg. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt buiten het gebied gerealiseerd waarop de gebiedsbescherming van toepassing is. Vanuit provinciaal beleid hoeft er daarom geen rekening te gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden. 5. Toetsing soortenbescherming Vaatplanten Binnen het plangebied komen algemene soorten als klaproos, eik, paardenkastanje, grote brandnetel, ridderzuring, distels en verscheidene grassen veelvuldig voor. Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen streng beschermde of bedreigde
plantensoorten waargenomen. Het voorkomen van streng beschermde of bedreigde soorten in het plangebied is op basis van het veldbezoek en de provinciale vegetatiekarteringen redelijkerwijs uit te sluiten. Vanuit de Flora- en faunawet hoeft er geen rekening gehouden te worden met streng beschermde plantensoorten. Grondgebonden zoogdieren In het plangebied kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1, zoals veldmuis, konijn, haas en mol, op enige wijze in het plangebied voorkomen. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur is het voorkomen van grondgebonden strenger beschermde soorten, zoals eekhoorn en steenmarter, op deze locatie redelijkerwijs uit te sluiten. Vanuit de Flora- en faunawet hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren. Vleermuizen Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen. In het plangebied zijn holtes in de bomen aan de zuidzijde en de oprijlaan van het plangebied waargenomen die mogelijk geschikt zijn als verblijfsplaats voor boombewonende vleermuissoorten. De bestaande bomenlaan blijft als zodanig behouden. Door de aanwezigheid van gebieden met een hoge ecologische waarde rondom het plangebied is het uit te sluiten dat de instandhouding van eventueel aanwezige vleermuizen door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal worden aangetast. Het plangebied vormt verder een lijnstructuur waar als vliegroute door vleermuizen gebruik gemaakt kan worden; deze lijnstructuur blijft als zodanig behouden. De laanbeplanting zal worden beschermd in het bestemmingsplan; hierbij zal voor de kap van individuele bomen (bijvoorbeeld zieke of dode bomen) een omgevingsvergunning voor de kap gekoppeld worden aan een onderzoeksplicht naar potentiële verblijfplaatsen in de betreffende boom. Op basis van de gegevens van het veldonderzoek is er geen reden tot het doen van een nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen binnen het plangebied. Vanuit de Floraen faunawet hoeft geen rekening gehouden te worden met vleermuizen in het plangebied. Vogels Soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen volgens de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten van het Ministerie van LNV uit 2009 zijn in en rondom het plangebied niet aangetroffen, en worden op basis van literatuurgegevens en de openheid van de planlocatie niet binnen het plangebied verwacht. In de bestaande rijhal zit echter wel een bosuil. De nestplaats van Bosuil is niet jaarrond beschermd, maar behoort tot nesten van vogels die vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich
elders te vestigen. De bosuil op deze locatie broedt daar al verscheidene jaren; de broedplaats blijft in principe is de huidige staat behouden. In de winter is de bestaande rijhal niet toegankelijk voor de uil, aan de buitenzijde is een daarom nestkast aanwezig die in de winterperiode bezet is. Negatieve effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zijn derhalve uit te sluiten. In de bomen langs de oprijlaan zijn meerdere spechtenholen waargenomen, het kan hier gaan om grote bonte specht. De provinciale gegevens geven daarnaast aan dat Geelgors en Grasmus rondom het plangebied voorkomen. Ook andere algemene vogelsoorten zullen binnen en rondom het plangebied tot broeden kunnen komen door de aanwezigheid van geschikte opgaande begroeiingen. De vogelnesten waar het om gaat zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is daarom aan te bevelen om de benodigde werkzaamheden te laten plaatsvinden in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig. Vissen Vissen kunnen redelijkerwijs in de natuurlijke vijver en de nieuw aangelegde vijver in het plangebied voorkomen. Streng beschermde vissen (tabel 2 en tabel 3 soorten worden in deze wateren niet verwacht. Daarnaast worden beide wateren door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet aangetast en in hun huidige staat behouden. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroep niet aan de orde. Amfibieën Ook amfibieën kunnen redelijkerwijs in het plangebied voorkomen. Soorten als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander kunnen voorkomen (tabel 1 soorten). Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Floraen faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Streng beschermde soorten (tabel 2 en tabel 3) worden op basis van habitatvoorkeur niet verwacht. Daarnaast worden beide wateren door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet aangetast en in hun huidige staat behouden. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroep niet aan de orde. Als landbiotoop voor amfibieën is het plangebied met name door de aanwezigheid van opgaande begroeiingen, beschaduwde plekjes en de aanwezig houtwal geschikt. De initiatieflocatie voor de bouw van een nieuwe rijhal biedt echter geen geschikte schuilgelegenheid voor deze soorten. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroep niet te verwachten. Vanuit de Flora- en faunawet hoeft
geen rekening gehouden te worden met streng beschermde amfibieën in het plangebied. Reptielen Als landbiotoop voor reptielen is het plangebied in dezelfde mate als voor amfibieen geschikt (aanwezigheid van opgaande begroeiingen, beschaduwde plekjes en houtwal), maar reptielen worden op basis van de algemene verspreidingsgegevens niet verwacht. De initiatieflocatie voor de bouw van een nieuwe rijhal biedt verder geen geschikte schuilgelegenheid. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroep niet te verwachten. Vanuit de Flora- en faunawet hoeft geen rekening gehouden te worden met streng beschermde reptielen in het plangebied. Overige diersoorten Voor overige diersoorten, zoals beschermde ongewervelde soorten, heeft het plangebied weinig waarde door het ontbreken van geschikte biotopen. Negatieve effecten op deze soortengroep zijn derhalve redelijkerwijs uit te sluiten. 6. Conclusie en aanbevelingen Op basis van het verkennende veldonderzoek en de geraadpleegde bronnen kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen op het gebied van natuurwetgeving en -beleid zijn. Er is geen aanleiding tot het doen van aanvullend (veld)onderzoek. De voor vogels en vleermuizen waardevolle laanbeplanting zal worden beschermd in het bestemmingsplan; hierbij zal voor de kap van individuele bomen (bijvoorbeeld zieke of dode bomen) een omgevingsvergunning voor de kap gekoppeld worden aan een onderzoeksplicht naar potentiële verblijfplaatsen in de betreffende boom. Op basis van het voorgaande kan het ruimtelijk plan, wat betreft het onderdeel natuur, in de huidige vorm doorgang vinden. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van vogelnesten in de broedperiode. Het is daarom aan te bevelen om werkzaamheden waarbij bomen en struiken gerooid worden te laten plaatsvinden in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de
jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In dit kader is daarom in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van aanwezige vogelnesten.