- 1 - Anderen, God of omstandigheden de schuld geven In het mooie paradijs mochten de eerste mensen van alle bomen en struiken de vruchten eten, behalve van één boom niet. Dat was geen zwaar gebod; van alle bomen wel maar van één boom niet. De duivel, die hen verleidde, deed het voorkomen, alsof God een karige God zou zijn. Hij zei namelijk tegen de vrouw: "God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?". 1 Zo iets van: Jullie mogen zeker nergens van genieten; slechts op een houtje bijten. Dat is een valse en leugenachtige weergave van het karakter van onze goede God. Toen Adam en Eva toch van de verboden vrucht hadden gegeten, en zij het geluid van de Heere God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen zij zich voor de Heere God tussen het geboomte in de hof. God sprak eerst Adam aan over zijn zondige gedrag. We lezen hierover in Genesis 3:11b en 12 Hebt u van die boom gegeten waarvan Ik u geboden had daar niet van te eten? Toen zei Adam: De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten. Die vraag werd rechtstreeks aan Adam gesteld. In plaats van duidelijk te zeggen "Ja, dat heb ik gedaan" wees hij naar zijn 1 Genesis 3:1 vrouw en zei tegen God: De VROUW die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten. Het eerste wat Adam antwoordde aan God was: De vrouw. Maar God had niet gevraagd aan hem, wat zijn vrouw gedaan had, maar wat hij gedaan had. Er is een gouden regel in het leven: Dat wat anderen zeggen of doen, is HUN verantwoording, en dat, wat ik zeg of doe, is MIJN verantwoording. Vervolgens deed Adam nog iets, namelijk God indirect de schuld geven van het gebeuren. Hij zei namelijk: De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten. Die zondige neiging is in alle mensen gekomen na de zondeval: De ander de schuld te geven, of God, of de omstandigheden. Adam wijst eerst naar de VROUW en daarna naar GOD en uiteindelijk komt het er uit: En toen heb ik ervan gegeten. God had alleen maar gevraagd naar het laatste, namelijk wat HIJ gedaan had, wat verboden was, wat HIJ niet had mogen doen. Wat Adam gedaan had, namelijk eten van de verboden vrucht, was namelijk helemaal zijn eigen besluit. Ieder mens moet namelijk zelf verantwoording afleggen van wat hij zelf gedaan heeft, en hoe hij zelf gereageerd heeft.
- 2 - Geen mens of duivel of wat voor situatie ook, kan ons tot zondigen dwingen. Dat is iets, waarvoor wij zelf kunnen kiezen. De boze neiging zit in ons zondige vlees, dat wij de schuld van ons af willen praten. Dat wij anderen, of de omstandigheden, of God de schuld willen geven voor ons handelen. Een andere geschiedenis in de Bijbel verhaalt ons, hoe koning Saul anderen de schuld gaf voor wat hij zelf verkeerd had gedaan. Hij kreeg van de Heere de opdracht via de profeet Samuël, om de herinnering aan het volk Amalek uit te wissen. Wat Amalek gedaan had, lezen we in Deut. 25:17 t/m 19 waar staat: 17 Denk aan wat Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok. 18 Hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde God niet. 19 Als de Heere, uw God, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de Heere, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet! De lafhartige overval op de zwakken wordt gezien als een teken van volstrekt gemis aan eerbied tegenover goddelijke normen. Daarbij was het volk ook nog uitgeput en vermoeid. Bovendien was het een ernstige poging om Gods werk - om Israël naar het land Kanaän te brengen - te dwarsbomen. We lezen nog over deze lafhartige strijd van de zijde van Amalek in Exodus 17:8 t/m 16 het volgende: 8 Toen kwam Amalek en bond de strijd aan met Israël in Rafidim. 9 Mozes zei tegen Jozua: Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek. Morgen zal ik op de top van de heuvel staan met de staf van God in mijn hand. Jozua trok ten strijde beneden en Mozes voerde een strijd in geloof en in gebed op de berg met de staf Gods in zijn hand. Voor ons een beeld van Gods Woord en beloften en Zijn bijstand door de overwinning van Jezus. 2 Opmerkelijk is ook dat er staat: Morgen (waarschijnlijk aan het begin van de dag) zal ik op de heuveltop staan. 10 Jozua deed zoals Mozes tegen hem gezegd had door de strijd aan te binden met Amalek. Mozes, Aäron en Hur klommen echter op de top van de heuvel. 11 En het gebeurde, als Mozes zijn hand ophief, dat Israël de overhand had, maar als hij zijn hand neerliet, dat Amalek de overhand had. Mozes hief de staf Gods ten hemel om daarmee uit te drukken, hoe zeer hij de hulp van God nodig had in de strijd. 12 De handen van Mozes werden echter zwaar; daarom namen zij een steen en leg- 2 1 Cor. 15:57/58
- 3 - den die onder hem, zodat hij erop kon gaan zitten. Aäron en Hun ondersteunden zijn handen, de een aan de ene en de ander aan de andere kant. Zo bleven zijn handen onbeweeglijk, totdat de zon onderging. In 2 Cor. 1:11 schrijft Paulus aan de gemeente in Korinthe: Terwijl u ons ook mede te hulp komt door het gebed. In Aäron en Hur zien we daar een beeld van. 13 Zo overwon Jozua Amalek en zijn volk met de scherpte van het zwaard. 14 Toen zei de Heere tegen Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en prent het Jozua in dat Ik de herinnering aan Amalek van onder de hemel geheel zal uitwissen. 15 En Mozes bouwde een altaar en gaf het de naam: De HEERE is mijn Banier! De Heere is mijn Banier! In het Hebreeuws: JAHWE NISSI. Zoals een banier het verzamelpunt is waarheen de strijders opblikken, zo richten Mozes en de zijnen zich alleen tot God om hulp. In toekomstige tijden zal onze Heere Jezus, de wortel van Isaï, een banier zijn die de volkeren zullen zoeken en waar zij ware rust en vrede zullen vinden. 3 16 Hij zei: Voorzeker, de hand op de troon van de HEERE. De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie! Amalek is een beeld van Satan en zijn engelen. Daarom zullen wij onze hand uitstrekken naar de troon van de Heere, want 3 Jesaja 11:10 Hij heeft een strijd tegen "Amalek" van generatie op generatie! Saul kreeg de opdracht van de Heere, om dit goddeloze volk Amalek volledig met de ban te slaan en dat lezen we in 1 Samuël 15:1-3 waar staat: 1 Samuel zei tot Saul: Mij heeft de Heere gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israël; nu dan, luister naar de woorden des Heren. 2 Zo zegt de Heere der heerscharen: Ik doe bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. 3 Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. In de verzen 7 t/m 9 lezen we hoe Saul met zijn mannen deze opdracht uitvoerde: 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards. 9a Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de runderen, 9b Ook het naast beste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden zij niet met de ban slaan. 9c Maar al het vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
- 4 - Saul spaarde koning Agag, mogelijk om met deze voorname gevangene te pronken in zijn land. Er staat in vers 9 nadrukkelijk dat Saul én het volk Agag, de koning, en het beste en naast beste van het vee niet met de ban sloeg. En dan gaat de geschiedenis verder met vers 13: 13 Toen kwam Samuel bij Saul, en Saul zei tegen hem: Wees gezegend door de Heere! Ik heb het woord van de Heere uitgevoerd. 14 Toen zei Samuel: Wat is dit dan voor een geluid van schapen in mijn oren, en een geluid van runderen, dat ik hoor? Zo kunnen ook kinderen van God in onze tijd met hun mond belijden, dat zij de Heere kennen, maar toch Zijn geboden niet bewaren. De apostel Johannes schrijft daarover in 1 Joh. 2:3/5 3 En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen. 4 Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet. 5 Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Uit het gedrag van deze christenen blijkt dat zij de wereld en wat in de wereld is, nog liefhebben. De gespaarde "runderen" zijn te zien en te horen. In antwoord op de woorden van Samuel die tegen Saul zei: Wat is dit dan voor een geluid van schapen in mijn oren en een geluid van runderen, die ik hoor, antwoord Saul in 1 Samuël 15:15 15 Saul zei: Die heeft men van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft de beste schapen en runderen gespaard om de Heere, uw God, te offeren, maar het overige hebben wij met de ban geslagen. Saul beweert tegenover Samuël dat het volk vrome bedoelingen had met die mooie koeien en schapen, namelijk om de Heere offers te brengen. Maar dat was het natuurlijk niet alleen. De rest wilden ze bij hun veestapel voegen. En dan spreek Samuël tegen Saul: 19 Waarom hebt u niet geluisterd naar de stem van de Heere, maar bent u op de buit aangevallen en hebt u gedaan wat slecht was in de ogen van de Heere? En dan brengt Saul het volgende tegen Samuël naar voren: 20 Toen zei Saul tegen Samuel: Ik heb toch geluisterd naar de stem van de Heere, en ben toch de weg gegaan waarop de Heere mij gezonden heeft! Ik heb Agag, de koning van de Amalekieten, meegebracht, maar de Amalekieten heb ik met de ban geslagen. Hij praat zichzelf schoon en gaat vervolgens de schuld aan het volk geven: 21 Het VOLK heeft van de buit genomen, schapen en runderen, het beste van wat
- 5 - onder de ban valt, om de Heere, uw God, te offeren in Gilgal. Saul geeft het volk de schuld en zegt tegen Samuël niet mijn God, maar uw God. En dan antwoord Samuël hem met de volgende woorden: 22a Heeft de Heere evenveel behagen in brandoffers en slachtoffers als in het gehoorzamen aan de stem van de Heere? 22b Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerkzaam zijn beter dan het vet van rammen. En dan, uiteindelijk, geeft Saul de schuld aan zichzelf en zegt: 24 Toen zei Saul tegen Samuel: Ik heb gezondigd, omdat ik het bevel van de Heere en uw woorden overtreden heb, want ik was bevreesd voor het volk en heb naar hun stem geluisterd. Nu, dat had hij meteen moeten zeggen en de rest niet. Het is voor ons, nieuw Testamentische gelovigen, een grote hulp wat Jacobus schreef in zijn brief hoofdstuk 1:14 Alleen als die begeerte, om anderen de schuld te geven, bevrucht wordt, baart zij zonde. Het brengt rust, blijdschap, voldoening en vreugde, om in verzoekingen - als die neiging bij onszelf omhoog komt om anderen de schuld te geven - onszelf te oordelen en niet de ander. Het is een bijzondere troost te weten, dat geen mens of duivel of wat voor situatie ook, ons tot zonde kan dwingen. Dat is iets, wat wij zelf namelijk beslissen. Als wij zelf niet op de verzoeking in gaan, kan er ook geen zonde van komen. Wat een troost! Niets of niemand kan ons tot zonde dwingen. Het was Adam zelf, die besliste om van de boom te eten, waarvan hij niet mocht eten. En daarom riep God hem ter verantwoording. Wat de verzoeking betreft staat nog ter bemoediging in 1 Cor. 10:13 En God is getrouw; Hij zal niet toelaten dat u verzocht wordt boven wat u aankunt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven om die te kunnen doorstaan. 14 Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn EIGEN begeerte wordt meegesleurd en verlokt. 15a Daarna, wanneer de begeerte bevrucht is, baart ze zonde. Ook de verzoeking, om anderen de schuld te geven, komt voort uit ons eigen begeerte. Maar die verzoeking op zich genomen, is nog geen zonde.