Bijlage 2: Cultuurhistorische waardering van de Maarnse Meent (zone 3.1) en Maarsbergse Meent en Kampengebied (zone 3.2.) Cultuurhistorische waarde Maarnse Meent (zone 3.1) Geen cultuurhistorische waarde genoemd in de ontwerpstructuurvisie In de ontwerpstructuurvisie staat het volgende over deze zone (p. 88): Dit is een kleinschalig en nat gebied met veel kwel dat momenteel vooral als grasland in gebruik is. Wij zien de huidige combinatie van natuur en landbouw als een passend gebruik. In alle lage gebieden verwachten we meer aandacht voor vernattingsmogelijkheden. Wij zijn hier geen tegenstander van, mits de grondeigenaren passend gecompenseerd worden. Opvallend is dat aan dit gebied geen cultuurhistorische waarde wordt toegekend. Dat is niet juist. Het gebied staat bekend als de Maarnse Meent en is één van de meest gaaf bewaarde meenten in onze regio. Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug zonder enige twijfel de mooiste. De cultuurhistorische waarde van het gebied is, gezien de relatie met de agrarische ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp Maarn, dan ook bijzonder hoog. In onderstaande beschrijving van de Maarnse Meent wordt dat nader toegelicht. Cultuurhistorische waarde Maarnse Meent De naam Meent betekent gemeenschappelijke weidegrond. De Meent ligt ten oosten van de Heijgraaff en is het oorspronkelijke weidegebied van de boerderijen die op de Maarnse eng lagen. Op de eng lag het bouwland waarop rogge en boekweit werd geteeld. De gemengde bedrijven hadden echter ook voedsel nodig voor het rundvee dat aanwezig was. De Meent, lager gelegen in de Gelderse Vallei, was voor de voederwinning van het rundvee zeer geschikt (wei en hooiland). In de middeleeuwen, toen de afwatering in het gebied nog een groot probleem was, stond het gebied 's winters en in het voorjaar vaak onder water. Als bouwland was het ongeschikt, omdat de boeren slechts een beperkte periode van het jaar gebruik konden maken van de Meent. Om de Meent beter geschikt te maken als weidegebied, heeft men deze eerst omdijkt, om het toestromen van water uit de Gelderse Vallei te voorkomen. Waarschijnlijk heeft dit in de eerste helft van de 12e eeuw plaatsgevonden. Uit diezelfde tijd dateert namelijk de Heijgraaff. Dit is een afvoerkanaaltje waardoor het water dat van de noordelijke helling van de Heuvelrug afstroomt en het kwelwater worden afgevoerd. Via de Heijgraaff was het mogelijk om de Meent te ontwateren. In het midden van de Meent groef men daartoe loodrecht op de Heijgraaff een ontginningssloot. Haaks op deze sloot groef men een groot aantal dwarssloten waarlangs men grote aantallen knotelzen plantte. Dit ontginningspatroon is tot de dag van vandaag goed zichtbaar gebleven. Aanpassing ontwerpstructuurvisie Om recht te doen aan de cultuurhistorische waarde van de Maarnse Meent, dient de ontwerp- structuurvisie op de volgende punten te worden aangepast: De kleur van zone 3.1. wijzigt in lichtgroen (gemengde zone met als belangrijkste accent cultuurhistorie) 1
De tekst wordt als volgt gewijzigd: De cultuurhistorische waarde van dit kleinschalige en natte gebied (de Maarnse Meent) met veel kwel is bijzonder hoog vanwege het gaaf bewaarde ontginningspatroon uit de 12e eeuw. 2
Cultuurhistorische waarde Maarsbergse Meent en Kampengebied (zone 3.2) Onbekende cultuurhistorische waarde in de ontwerpstructuurvisie In de ontwerpstructuurvisie staat over het kampengebied (zone 3.2.) op pagina 88 het volgende: Dit is een tamelijk afwisselend gebied dat weliswaar grotendeels voor de landbouw in gebruik is, maar ook cultuurhistorische en natuurwaarden kent. Wat die cultuurhistorische waarden zijn, laat de structuurvisie in het midden. Want men gaat direct verder met de behoefte aan bouwruimte op langere termijn in de gemeente: Wij zien kansen voor een uitbreiding van beperkte omvang voor bedrijven en mogelijk ook woningen bij Maarsbergen, vanwege de ligging aan snelweg en spoor (station in Maarn). En: Voordat van een dergelijke uitbreiding sprake kan zijn, zal eerst een integrale visie moeten worden opgesteld waarin de waardevolle omgevingskwaliteiten worden betrokken. Opvallend is dat deze zone niet wordt genoemd dat het een nat gebied is met veel kwel, zoals genoemd bij zone 3.1. De geohydrologische situatie van het zuidelijke deel van zone 3.2. verschilt namelijk niet van zone 3.1. Vanwege het natte karakter was het gebied tussen de kampen in het noorden en het dorp Maarsbergen in het zuiden, vroeger alleen te gebruiken als gemeenschappelijke weidegrond: hier lag de Maarsbergse Meent. De cultuurhistorische waarde van deze zone wordt dus zowel gevormd door de kampenontginning als de meentontginning. Hieronder wordt dat nader toegelicht. Cultuurhistorische waarde Maarsbergse Meent en Kampengebied Voor de komst van de spoorlijn en het dorp in de 19 e eeuw, kon Maarsbergen worden verdeeld in de boven en benedenlanden. De bovenlanden lagen op de helling van de Heuvelrug (Maarsbergse buurt en Valkeneng) en de benedenlanden lagen op dekzandruggen in de Gelderse Vallei. De eerste Maarsbergse boerenerven op de dekzandruggen in de Gelderse Vallei (o.a. Haksvoort, Rumelaar en Meijenhorst) dateren uit de 11e of 12e eeuw. De boerenerven maakten onderdeel uit van een zogenoemde kampenontginning. Tussen de boven en benedenlanden lag een gebied dat te nat was om er boerderijen te stichten. Dit tussenliggende gebied bestond uit heidevelden en vooral water. Zeker in de wintermaanden, waarin de (grond)waterstanden het hoogst waren, was dit gebied moeilijk begaanbaar en vormde het een natuurlijke barrière tussen de boven en benedenlanden. De bewoners van de boven en benedenlanden gebruikten in de middeleeuwen het tussenliggende gebied gemeenschappelijk: ze noemden het de Maarsbergse Meent. De enige afwatering van het gebied tot 1550 vond plaats via de Heijgraaff, die nog steeds aan de zuidkant van het gebied aanwezig is. De Heijgraaff werd in 1370 voor het eerst genoemd, maar is dan al waarschijnlijk reeds lang (ca. 2 eeuwen) in gebruik. 3
In de 16 e eeuw werd het gebied wat beter ontwaterd (aanleg van de Schonebekergift voor turftransport van Ginkel naar Amersfoort). Er konden een paar boerderijen worden bijgebouwd en de meentgronden werden verdeeld tussen de boerderijen. De oorspronkelijke ontginning van de Maarsbergse Meent in zone 3.2 is dus nog bijzonder gaaf, net iets minder dan in de Maarnse Meent (3.1), maar de veranderingen in het gebied zijn op dit moment slechts van beperkte invloed op de oorspronkelijke ontginning. Zo liggen de meeste ontginningssloten daterend uit de middeleeuwen nog steeds op dezelfde plaats. Het zoveel mogelijk in standhouden van de Maarsbergse Meent als open gebied zonder bebouwing is nodig om de agrarische ontwikkelingsgeschiedenis van Maarsbergen in het landschap te kunnen blijven vertellen: dat is de essentie van cultuurhistorie. Aanpassing ontwerpstructuurvisie Om recht te doen aan de cultuurhistorische waarde van de Maarsbergse Meent en het Kampengebied, dient de ontwerpstructuurvisie op de volgende punten te worden aangepast: De kleur van zone 3.1. wijzigt in lichtgroen (gemengde zone met als belangrijkste accent cultuurhistorie); De tekst wordt als volgt gewijzigd: De cultuurhistorische waarde van het natte gebied met veel kwel in het zuiden (de Maarsbergse Meent is doorsneden door de Schonebekergrift) en de kampen (met boerenerven daterend uit de middeleeuwen) in het noorden is hoog. Er dient voor dit gebied een integrale visie te worden opgesteld waarin deze waardevolle omgevingskwaliteiten worden betrokken. 4
Gebruikte bronnen voor bijlage 2 Archiefmateriaal: Archief Abdij van Berne, Regestenboeken van het archief van de Abdij van Berne 11341400 en 14001500 (met inleiding en indices door H. van Bavel o. praem, 1984); Centraal Bureau voor Genealogie, Familiearchief De Marez Oyens (fa 00215); Archief Cultuurhistorische commissie Maarn Maarsbergen Natuurlijk, Cultuurhistorische waardenkaart MaarnMaarsbergen van F.J. Somsen. Literatuur: Iterson, W. van, 1932. De historische ontwikkeling van de rechten op de grond in de provincie Utrecht. Deel I, Inleiding Markeverhoudingen in het Overkwartier en Eemland. Proefschrift Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Rijksuniversiteit Leiden, N.V. Boekhandel en Drukkerij E.J. Brill, Leiden, 781 p. Kroes, J., 1991. Onvolledige opstrek op de Nederlandse zandgronden: een onderzoek naar de verspreiding van overgangsvormen tussen opstrek en andere occupatievormen. Nederland- se Geografische Studies 122, Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap/Geo- grafisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht, Amsterdam/Utrecht, 255 p. Lägers, H. en K. VeenlandHeineman, 2003. Maarn: geschiedenis en architectuur. Monumenten- inventarisatie provincie Utrecht. Uitgeverij Kerckebosch B.V., Zeist en SPOU, Utrecht, 232 p. Stol, T., 1992. De veenkolonie Veenendaal. Turfwinning en waterstaat in het zuiden van de Gelderse Vallei, 15461653. Stichtse Historische Reeks, no. 17. Walburg Pers, 295 p. Vroon, D. en E. Somsen, 2003. Boerenbouw op Herengoed; monumenten van het agrarisch bedrijf in Maarsbergen. Cultuurhistorische commissie Maarn Maarsbergen Natuurlijk, Van Rossum s Drukkerij, Maarsbergen, 56 p. Vroon, D. en K. van Lambalgen, 2001. De Marke Mandron/Manderen; de geschiedenis van agrarische ontginningen aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug. Cultuurhistorische commissie Maarn Maarsbergen Natuurlijk, Van Rossum s Drukkerij, Maarsbergen, 36 p. Waerdt, W. van de, 1996. Bijlage bij de reproduktie Caarte vande Ambachts Heerlikheid en Landerije van Meersbergen Ao 1716, Woudenberg, 18 p. 5