ECLI:NL:PHR:2008:BC3797 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 02784/06

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:PHR:2009:BG5966 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01971/07

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

De Tolbert-zaak onder de loep: drugsstoornis, opzet en ontoerekenbaarheid.

ECLI:NL:PHR:2016:382 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 15/01533

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:HR:2001:AD4466

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

2. Namens verzoeker heeft mr Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.

ECLI:NL:PHR:2001:AD4377 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 03023/00

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:PHR:2003:AF8058 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01513/02

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7457 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober Strafkamer. nr.

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:GHARN:2008:BG4042

ECLI:NL:RBGEL:2013:5798

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Conclusie. RvdW 2011/616. Nr. 09/04750 A Mr. Aben Zitting 22 februari Conclusie inzake: [Betrokkene]

ECLI:NL:GHSHE:2016:2010

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

2. Mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHAMS:2016:5666 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

ECLI:NL:RBSHE:2009:BK3987

2. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

ECLI:NL:PHR:2013:1372 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/03450

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:PHR:2011:BQ4203

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994


ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2264

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

Transcriptie:

ECLI:NL:PHR:2008:BC3797 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 12-02-2008 Datum publicatie 12-02-2008 Zaaknummer 02784/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC3797 Strafrecht Culpa in causa. V.z.v. het middel betoogt dat de feiten slechts dan aan verdachte zouden kunnen worden toegerekend als hij zou hebben geweten dat hij door het gebruik van cannabis de controle over zijn handelen zou verliezen en voorts ook het concrete gevolg daarvan het plegen van de strafbare feiten i.c. redelijkerwijze voorzienbaar was, stelt het eisen welke geen steun vinden in het recht. s Hofs oordeel dat de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, nu de opgetreden psychose aan hem zelf te wijten is geweest, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Dat het Hof heeft vastgesteld dat het optreden van een psychotische toestand geen algemeen bekend of vaak gezien gevolg is van cannabisgebruik kan daaraan niet afdoen, nu het Hof niet onbegrijpelijk heeft overwogen dat: a. verdachte een regelmatige gebruiker van cannabis was, b. hij wist dat gebruik van dat roesmiddel effect heeft op zijn psychische toestand, c. hij aldus kon weten dat het gebruik van cannabis niet geheel ontbloot is van risico s en dat dit middel zijn functioneren zodanig kon beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan en d. het van algemene bekendheid is dat het psychisch functioneren na het gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NS 2008, 111 NJ 2008, 263 JOL 2008, 102 RvdW 2008, 239 NJB 2008, 569 Conclusie Nr. 02784/06 Mr. Bleichrodt Zitting: 11 december 2007 Conclusie inzake:

[verdachte] 1. De verdachte is door het Gerechtshof te 's-hertogenbosch wegens 1. "poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg", 2 en 3. telkens "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen", en 4. "mishandeling" veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarde zoals in het arrest omschreven. Het Hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte een betalingsverplichting opgelegd zoals in het arrest omschreven. 2. Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde opzet in de vier bewezenverklaarde feiten niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het Hof het verweer dat verdachte heeft gehandeld vanuit een acute psychose, terwijl hij niet kon verwachten dat dit zou gebeuren, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman voor zover hier van belang aangevoerd: "Het bij de rechtbank gevoerde verweer betreffende de tasjesroof laat ik varen. (...) Ik betwijfel of cliënt zich bewust is geweest van hetgeen hij op 27 maart 2005 allemaal heeft aangericht en of de feiten hem zijn toe te rekenen. Ik meen dat er sprake is van een contradictie in de omtrent cliënt opgemaakte rapporten. De conclusies zijn gelijkluidend: in principe ontoerekeningsvatbaar, maar met name Zwegers concludeert vervolgens middels de culpa in causa constructie tot een gedeeltelijke toerekeningsvatbaarheid van cliënt. Ik meen dat de deskundigen op dit punt op de stoel van de rechter zijn gaan zitten. De vraag die gesteld moet worden behoort te luiden: diende cliënt te weten dat hij door het gebruik van cannabis in een psychose kon geraken. Het is niet algemeen bekend dat je door het gebruik van cannabis in een psychose kunt belanden. Cliënt is ervaringsdeskundige op het gebied van het gebruik van dergelijke middelen. Hij heeft in het verleden altijd gebruikt zonder dat daar problemen bij ontstonden. De vriend van hem die verklaart dat hij snel stoned was, heeft niet verklaard dat het cliënt vaker overkwam dat hij op een dergelijke manier op de drugs reageerde. De vraag blijft hoe cliënt in een psychische decompensatie is kunnen geraken. Ik meen dat niet gezegd kan worden dat mijn cliënt een gewaarschuwd mens op dit gebied was. Hij gebruikte wel een verdovend middel, waarvan algemeen bekend is dat je er door in een soort roes geraakt, maar niet dat je daardoor in een psychose kunt belanden. Verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten begaan, maar van een culpa in causa constructie kan geen sprake zijn. Ik meen dat het vonnis van de eerste rechter dient te worden bevestigd." alsmede bij dupliek: Op een gegeven moment kon cliënt de gevolgen niet meer overzien. Ik verwijs daarvoor naar het relaas van de deskundigen, dat er sprake was van een zeer uitzonderlijke situatie. Ik meen dat die situatie niet meer te brengen valt onder het culpa in causa beginsel. Cliënt bevond zich al in een psychose toen hij naar de politie ging; hij was ervan overtuigd dat hij

werd achtervolgd en is daarom naar de politie gegaan. Van een waarschuwing voor verdachte was derhalve geen sprake. Ik meen dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging." Het in de eerste zin bedoelde in eerste aanleg gevoerde verweer betreffende de tasjesroof had betrekking op het ontbreken van opzet bij de (poging tot) dat misdrijf. 5. Het Hof heeft naar aanleiding van het gevoerde verweer in zijn arrest het volgende overwogen: "De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een acute psychose, terwijl hij niet kon verwachten dat dit zou gebeuren. Ten aanzien van de verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog op 22 juni 2005 een rapport opgemaakt, dat onder meer als conclusie vermeldt dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotische stoornis door cannabis met wanen en hallucinaties en dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Ten aanzien van verdachte is voorts door dr. L.H. Jacobs-Dams, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater op 11 augustus 2005 een rapport opgemaakt, welk rapport onder meer als conclusie vermeldt dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een kortdurende psychotische stoornis, welke geïndiceerd werd door het gebruik van een vermoedelijk forse hoeveelheid cannabis, waardoor psychotische symptomen met hallucinaties, wanen en angsten ontstonden en dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden. Het hof verenigt zich in zoverre met de in bovengenoemde rapporten gegeven conclusies. Het hof is - met de deskundigen - van oordeel dat, zoals voorts in de rapporten wordt omschreven, een psychotische toestand geen algemeen bekend of vaak gezien gevolg is van cannabisgebruik. Echter, betrokkene die, zoals hij ter terechtzitting ook heeft toegegeven, regelmatig gebruiker van cannabis was, wist dat het gebruik van dat roesverwekkende middel effect heeft op de psychische toestand van betrokkene en kon dus weten dat het gebruik daarvan niet geheel ontbloot is van enig risico, althans dat dit middel zijn functioneren zodanig kon beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Het is van algemene bekendheid dat het psychisch functioneren na het gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt. Dat het gebruik daarvan voor verdachte zó verstrekkende gevolgen heeft gehad, heeft hij kennelijk op de koop toe genomen. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat de verdachte strafrechtelijk - zij het in sterk verminderde zin - verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn daden en de gevolgen daarvan, nu, gelet op het vorenoverwogene, de opgetreden psychose aan zichzelf te wijten is geweest. Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde." 6. Uit wat onder 4 is weergegeven volgt, naar het Hof niet onbegrijpelijk zal hebben geoordeeld, dat de raadsman niet het verweer heeft gevoerd dat ten aanzien van de tenlastegelegde feiten opzet heeft ontbroken. Integendeel, gesteld is dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan,

terwijl een in eerste aanleg gevoerd verweer ten aanzien van het ontbreken van opzet met betrekking tot feit 1 uitdrukkelijk niet is gehandhaafd. 7. Verder moet worden vooropgesteld dat de omstandigheid dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde handelen sprake was van, kort gezegd, een psychische stoornis, alleen dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat, indien bij de verdachte toen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.(1) Gelet daarop en in aanmerking genomen wat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld, is 's Hofs oordeel dat de verdachte met het vereiste opzet heeft gehandeld niet onbegrijpelijk.(2) Het behoefde, in aanmerking genomen dat ter zake geen verweer is gevoerd, geen nadere motivering. De klacht dat de bewezenverklaring voor wat betreft het opzet onvoldoende is gemotiveerd, faalt dan ook. 8. Het Hof heeft het verweer, inhoudende dat verdachte vanuit een acute psychose heeft gehandeld, terwijl hij niet kon verwachten dat hij in die toestand zou komen te verkeren zodat de feiten niet aan hem konden worden toegerekend, verworpen op de grond dat de opgetreden psychose aan verdachte, die cannabis had gebruikt, zelf te wijten is geweest. Hoewel, naar het Hof overweegt, een psychotische toestand geen algemeen bekend of vaak gezien gevolg is van cannabisgebruik, wist de verdachte dat dat gebruik effect heeft op de psychische toestand en kon hij weten dat het niet ontbloot is van risico en dat zijn functioneren daardoor zodanig kon worden beïnvloed dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. 9. Het middel voert daartegen naar de kern genomen aan dat in gevallen van vrijwillige intoxicatie vereist is dat het concrete gevolg - als ik het goed zie is daarmee voor wat betreft het onderhavige geval bedoeld: zowel het optreden van een psychose als het in die staat plegen van (agressieve) delicten - redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn. Ik geloof dat, zo algemeen geformuleerd, daarmee een te vergaande eis wordt gesteld, zeker voor wat betreft de concrete voorzienbaarheid van in bedoelde staat te plegen delicten. Niet kan mijns inziens bijvoorbeeld worden geëist dat voor een verdachte voorzienbaar is - op grond van vroegere ervaringen - dat (ook) hij in staat van dronkenschap gemakkelijk kan overgaan tot het plegen van agressieve delicten. Uit de rechtspraak kan een zodanig vereiste mijns inziens ook niet worden afgeleid. 10. In zijn arrest van 9 juni 1981, NJ 1983, 412 overwoog de Hoge Raad dat het Hof met juistheid beslissend heeft geoordeeld of de verdachte "verwijtbaar" is komen te verkeren in een toestand van ziekelijke storing van zijn geestvermogens; het ging in die zaak om een doodslag gepleegd onder invloed van cocaïnegebruik. Van Veen schrijft in zijn noot onder dit arrest over deze redenering, gebaseerd op culpa in causa, dat een andere opvatting gezien haar consequenties niet aanvaardbaar is, omdat zij ertoe zou leiden dat het gebruik van alcohol en andere de geest beïnvloedende stoffen een "vrijbrief" voor het plegen van delicten zou worden, alsmede dat wie deze middelen gebruikt en daarbij anderen blootstelt aan de gevolgen van zijn ongecontroleerde gedragingen, moet weten dat hij zich blootstelt aan bestraffing. Een uitzondering zal, lijkt mij, gelden indien de verwijtbaarheid geheel ontbreekt, bijvoorbeeld omdat de betrokkene niet op de hoogte was van aard en werking van de ingenomen stoffen en daarvan ook niet op de hoogte hoefde te zijn.(3) Maar daarvan kan bij het gebruik van drugs, niet voor niets verboden roesmiddelen, in beginsel niet worden uitgegaan. Van het gebruik daarvan is algemeen bekend dat het invloed heeft op de geestestoestand van de betrokkene; dat wordt met dat gebruik ook beoogd. Anders kan het liggen bij het gebruik van medicijnen.(4) 11. Het middel beroept zich ook op HR NJ 1984, NJ 53 en in het bijzonder op de noot van 't Hart onder dat arrest, waarin deze de voorzienbaarheidseis voor wat betreft het concrete gevolg wel stelt. Opmerking verdient echter dat de Hoge Raad in die zaak 's Hofs oordeel dat het aangevoerde niet

relevant was, heeft geaccepteerd, hoewel gesteld was dat was gehandeld in een pathologische roes, dat wil, naar het mij voorkomt, zeggen gedurende een storing van de geestvermogens als gevolg van een niet te verwachten ongebruikelijke uitwerking van alcoholgebruik. Het Hof had overwogen dat de verdachte zich zelf in die toestand had gebracht "zijnde niet aangevoerd noch ook maar enigszins aannemelijk geworden dat dit alcoholgebruik niet vrijwillig zou hebben plaatsgehad." 12. Toegegeven moet worden dat in het algemeen meer bekendheid zal bestaan met de gevolgen van alcoholmisbruik - in het bijzonder de (meer directe) relatie tussen dat misbruik en het plegen van (agressieve) delicten - dan met de gevolgen van drugsgebruik in dit verband. Dat drugsgebruik riskante effecten kan hebben, is echter wel algemeen bekend. Ik meen dat ook als de effecten van dat gebruik in het concrete geval verder strekken dan gewoonlijk, en zoals hier ook hebben omvat het ontstaan van een psychose, niet kan worden gezegd dat betrokkene geen verwijt treft voor wat betreft de toestand waarin hij is komen te verkeren, zodat de feiten die hij in die toestand heeft gepleegd, hem kunnen worden toegerekend. 13. Gelet op het voorgaande geeft het hiervoor onder 8 samengevat oordeel van het Hof dat het beroep op art. 39 Sr moet worden verworpen omdat verdachte de toestand waarin hij is komen te verkeren aan zichzelf te wijten had, mijns inziens niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Daarbij neem ik in aanmerking 's Hofs niet onbegrijpelijke vaststellingen dat de verdachte voorafgaand aan de feiten een (vermoedelijk forse) hoeveelheid cannabis had gebruikt, dat verdachte een regelmatige gebruiker van cannabis was, wist dat dat gebruik effect had op zijn psychische toestand en dat hij kon weten dat daaruit riskant gedrag kon ontstaan. Aan het voorgaande doet mijns inziens dus niet af dat de verdachte het vèrstrekkende gevolg dat zijn gebruik in het concrete geval heeft gehad, niet heeft voorzien en dat, naar het Hof tevens heeft overwogen, de mogelijkheid van een psychotische toestand als gevolg van het gebruik van cannabis niet algemeen bekend is en zich niet vaak realiseert. 14. Het middel faalt. 15 Ambtshalve merk ik nog op dat het Hof zowel de vordering van een benadeelde partij heeft toegewezen als ten behoeve van die betrokkene een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, zonder op de gebruikelijke wijze te bepalen dat het gaat om alternatieve betalingsverplichtingen. Verder heb ik geen gronden aangetroffen waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. 16. Deze conclusie strekt ertoe (i) dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend voor zover daarin niet de hiervoor bedoelde alternatieve vergoedingsplicht is opgenomen, (ii) dat de Hoge Raad zal bepalen dat voldoening door de verdachte aan de plicht tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer van het bedrag van 300,- zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling van het desbetreffende bedrag aan de Staat doet vervallen, en (iii) dat het beroep voor het overige zal worden verworpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Vgl. HR 24-11-1998, NJ 1999, 156 en HR 14-12-2004, NJ 2006, 448.

2 Anders dan waarvan in de toelichting op het middel lijkt te worden uitgegaan, speelt de culpa in causa-redenering van het Hof in dit verband geen rol, terwijl het Hof mijns inziens geen opzet in voorwaardelijke vorm aanwezig heeft geacht. 3 De Hullu, Materieel strafrecht, 3e dr. blz 330, stelt dat een weging van de mate van eigen schuld tegenover de andere relevante omstandigheden centraal moet staan. Dat neemt echter niet weg dat naar zijn mening zelfintoxicatie doorgaans zoveel eigen schuld zal opleveren dat ontoerekenbaarheid moeilijk kan worden aanvaard. 4 Zie in dit verband HR 21-9-1999, NJ 1999,760. Verweer dat in eerste instantie volgens doktervoorschrift een medicijn was ingenomen, waardoor een schemertoestand was ontstaan.