Datum van inontvangstneming : 29/10/2013

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 22/04/2013

Datum van inontvangstneming : 10/11/2014

Handelspraktijken. Hof van Justitie 16 april 2015 (A. Tizzano, A. Borg Barthet, E. Levits, M. Berger en F. Biltgen; A-G N.

Datum van inontvangstneming : 08/12/2014

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Vertaling C-230/14-1. Zaak C-230/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 29/01/2019

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Date de réception : 24/02/2012

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Vertaling C-125/14-1. Zaak C-125/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Fővárosi Törvényszék (Hongarije)

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 13/03/2018

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 26/05/2017

Datum van inontvangstneming : 04/02/2013

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 14/07/2015

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Samenvatting C-807/18-1. Zaak C-807/18

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 19/03/2019

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 30/07/2015

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Date de réception : 01/03/2012

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Vertaling C-434/15-1. Zaak C-434/15. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Juzgado Mercantil nº 3 de Barcelona (Spanje)

Datum van inontvangstneming : 28/01/2016

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

CENTRALE RAAD VAN BEROEP

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

I n z a k e: T e g e n:

Datum van inontvangstneming : 31/07/2017

Datum van inontvangstneming : 25/02/2016

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 23/02/2015

Datum van inontvangstneming : 18/01/2013

Datum van inontvangstne ming : 05/04/2012

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Stichting Reclame Code

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Datum van inontvangstneming : 12/08/2016

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 25/11/2014

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 14/10/2014

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 29/10/2013

Vertaling C-388/13-1 Datum van indiening: 8 juli 2013 Verwijzende rechter: Zaak C-388/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Kúria (Hongarije) Datum van de verwijzingsbeslissing: 14 mei 2013 Verzoekende partij en verweerster in cassatie: UPC Magyarország Kft. [hierna: verzoekster ] Verwerende partij en verzoekster tot cassatie: Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság [hierna: verweerster ] Interveniërende partij aan de zijde van verweerster: László Imre Szabó [hierna: interveniënt aan de zijde van verweerster] NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 14. 5. 2013 ZAAK C-388/13 DE KÚRIA als cassatierechter In het administratief beroep dat UPC Magyarország Kft., gevestigd te Boedapest (omissis), verzoekster, heeft ingesteld tegen het besluit van de Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság (Hongaarse nationale consumentenbeschermingsautoriteit), gevestigd te Boedapest (omissis), verweerster, en waarin László Imre Szabó, wonend te Boedapest (omissis), in eigen naam heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van verweersters betoog, heeft de Kúria (hooggerechtshof van Hongarije) het volgende beslist. Beslissing De Kúria stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen: (omissis) 1. Dient artikel 5 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( richtlijn oneerlijke handelspraktijken ) (omissis) aldus te worden uitgelegd dat in geval van misleidende handelspraktijken in de zin van lid 4 van dat artikel de criteria van lid 2, sub a, van dat artikel niet afzonderlijk mogen worden getoetst? 2. Kan de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie aan één enkele consument worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van die richtlijn? (omissis) [nationale procesrechtelijke aspecten] [Or. 2] Motivering In april 2010 vroeg interveniënt aan de zijde van verweerster (de consument) via e-mail aan verzoekster, een onderneming die kabeltelevisiediensten levert, op welke periode de jaarlijkse factuur voor 2010 juist betrekking had, aangezien dat niet bleek uit de factuur. Interveniënt aan de zijde van verweerster kreeg als antwoord dat de laatste jaarlijkse factuur betrekking had op de periode van 11 januari 2010 tot en met 10 februari 2011. 2

UPC MAGYARORSZÁG Interveniënt aan de zijde van verweerster wilde de opzegging van zijn abonnement doen samenvallen met de laatste dag waarvoor hij reeds had betaald, en heeft daarom de overeenkomst opgezegd per 10 februari 2011. Op 14 februari 2011 werden de kabeldiensten uitgeschakeld en op 12 maart 2011 ontving interveniënt aan de zijde van verweerster een rekening van 5 243 HUF aan achterstallige betalingen tot aan 14 februari 2011. Interveniënt aan de zijde van verweerster maakte bezwaar bij de Budapest Főváros Kormányhivatala Fogyasztóvédelmi Felügyelősége (instantie die belast is met de handhaving van de consumentenbescherming en die onderdeel is van de overheidsinstanties van Boedapest; hierna: instantie van het eerste niveau ) omdat hij van mening was dat aan hem onjuiste informatie was verstrekt waardoor hij 5 243 HUF extra diende te betalen. Hij stelde dat, indien hij de juiste informatie had ontvangen, hij de opzegging van de overeenkomst zou hebben doen samenvallen met het werkelijke einde van de factuurperiode en met ingang van die datum een overeenkomst met een andere onderneming zou hebben gesloten. Als gevolg hiervan moest hij gedurende een periode bij twee ondernemingen tegelijk abonnementsgeld betalen, hoewel de betrokken diensten van dien aard zijn dat zij niet door beide ondernemingen tegelijk kunnen worden geleverd. Bij besluit van 11 juli 2011 legde de instantie van het eerste niveau verzoekster een geldboete van 25 000 HUF op krachtens het bepaalde in artikel 3, leden 1 tot en met 3, en artikel 6, lid 1, sub c, van a fogyasztókkal szembeni tisztességtelen kereskedelmi gyakorlat tilalmáról szóló 2008. évi XLVII. törvény (wet XLVII van 2008 betreffende oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten; hierna: Hongaarse wet oneerlijke handelspraktijken ). Verweerster, die optrad als instantie van het tweede niveau, bevestigde bij besluit (omissis) van 10 oktober 2011 het besluit van de instantie van het eerste niveau op de grond dat het juist is onderbouwd. In de motivering van het besluit was aangegeven dat door de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie niet was voldaan aan het vereiste van professionele toewijding en dat dit vereiste niet afzonderlijk hoefde te worden beoordeeld in het concrete geval. [Or. 3] Naar aanleiding van het door verzoekster ingestelde beroep wijzigde de Fővárosi Törvényszék (stedelijke rechtbank van Boedapest) verweersters besluit. Zij trok de boete in en wees daarnaast ook de vordering van interveniënt aan de zijde van verweerster af op de grond dat geen inbreuk had plaatsgevonden. In die uitspraak werd erop gewezen dat ook in geval van verstrekking van op onwaarheden berustende informatie het vereiste van professionele toewijding moet worden getoetst en dat geen sprake kan zijn van een inbreuk indien de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie niet opzettelijk was. Voorts werd aangegeven dat het in artikel 3, lid 2, van de Hongaarse wet oneerlijke handelspraktijken vervatte vereiste van professionele toewijding aldus 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 14. 5. 2013 ZAAK C-388/13 moet worden verstaan dat [daar niet aan wordt voldaan] wanneer degene die de handelspraktijk verricht, handelt in strijd met het normale niveau van vakkundigheid dat redelijkerwijs mag worden verwacht, of in strijd met de zorgvuldigheid die mag worden verwacht in overeenstemming met de fundamentele beginselen van goede trouw en loyaliteit. De Fővárosi Törvényszék heeft verklaard dat verzoeksters gedragingen geen voortgezette gedragingen waren en dat een eenmalige managementfout van administratieve aard waar één enkele klant het slachtoffer van werd, dus niet als praktijk kon worden beschouwd. Een handelwijze die in de regel niet kenmerkend was voor de onderneming, kon niet worden aangemerkt als oneerlijke handelspraktijk jegens de abonnee. Ook werd opgemerkt dat de consument de juiste informatie uit andere bron kon verkrijgen. Gelet op al het voorgaande, heeft de Fővárosi Törvényszék geoordeeld dat het niet de bedoeling was de consument te misleiden en dat het slechts ging om een getalfout die was gemaakt, zodat verzoekster blijk had gegeven van de professionele toewijding die van haar mocht worden verwacht. In die uitspraak werd er tevens op gewezen dat het onderhavige geschil niet binnen de materiële werkingssfeer van artikel 6, lid 1, sub c, van de Hongaarse wet oneerlijke handelspraktijken valt aangezien het geen betrekking heeft op de prijs van het goed of de dienst, de wijze waarop de prijs wordt berekend, een specifiek prijsvoordeel of een speciale prijs. Om die reden is geen sprake van misleidende informatie, maar slechts van onjuiste informatie. Deze conclusie vindt steun in de omstandigheid dat de Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság (Hongaarse nationale autoriteit voor media en communicatie; hierna: NMHH ) de in deze zaak ingediende klacht heeft afgewezen. Verweerster is in cassatie gegaan bij de Kúria en verzoekt om vernietiging van die uitspraak en om afwijzing van verzoeksters vordering. In het cassatieberoep stelt verweerster dat verzoekster niet heeft weersproken dat de informatie onjuist was en dat de interveniënt aan de zijde van verweerster zich volgens de uitspraak op die onjuiste informatie had gebaseerd om te bepalen wanneer hij de overeenkomst zou opzeggen. [Or. 4] Verweerster betwist dat in geval van verstrekking van op onwaarheden berustende informatie het vereiste van professionele toewijding moet worden getoetst, aangezien in de wet de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie als voorbeeld van schending van het vereiste van professionele toewijding wordt genoemd. Zij merkt ook op dat bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een op dit onderwerp betrekking hebbende prejudiciële procedure aanhangig is in zaak C-435/11. Verweerster stelt voorts de in de uitspraak gegeven taalkundige uitlegging van het begrip handelspraktijk ter discussie, aangezien in de artikelen 6 tot en met 9 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken het begrip consument steeds in het enkelvoud wordt gebruikt en deze aanpak in overeenstemming is met het doel van 4

UPC MAGYARORSZÁG de richtlijn. Bovendien bevat de regeling verschillende oneerlijke praktijken die per definitie jegens één enkele consument kunnen worden verricht. Volgens verweerster valt de aan de orde zijnde verstrekking van op onwaarheden berustende informatie onder het bepaalde in artikel 6, lid 1, sub c, van de Hongaarse wet oneerlijke handelspraktijken omdat daarbij sprake is van de wijze waarop de prijs van het goed of de dienst wordt berekend. Ook al zou dit standpunt onjuist zijn, er zou nog steeds sprake zijn van een oneerlijke handelspraktijk, aangezien de door de dienst bestreken periode in elk geval een wezenlijk kenmerk van het goed of de dienst is en dus onder het bepaalde in artikel 6, lid 1, sub b, van de Hongaarse wet oneerlijke handelspraktijken valt. Verder is het zo dat de NMHH de klacht heeft afgewezen omdat zij niet bevoegd was hierover te oordelen, zodat uit de afwijzing geen conclusies kunnen worden getrokken over het oneerlijke karakter van de praktijk. Verzoekster vordert in het verweerschrift op het cassatieberoep dat de definitieve uitspraak wordt bevestigd aangezien deze uitspraak gegrond moet worden geacht. Toepasselijke nationale regeling De Hongaarse wet oneerlijke handelspraktijken luidt als volgt: Artikel 3 1. Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden. 2. Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer a) degene die de handelspraktijk verricht, handelt in strijd met het normale niveau van vakkundigheid dat redelijkerwijs mag worden verwacht, of in strijd met de zorgvuldigheid die mag worden verwacht in overeenstemming met de fundamentele beginselen van goede trouw en loyaliteit (hierna:,vereiste van professionele toewijding ), en b) de handelspraktijk het vermogen van de consument jegens wie zij wordt verricht, of van de consument die zij bereikt of op wie [Or. 5] zij gericht is, om op basis van alle benodigde informatie een geïnformeerd besluit over goederen of diensten te nemen beperkt of merkbaar kan beperken en daardoor de consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen (hierna:,verstoring van het gedrag van de consument ). 3. Meer in het bijzonder worden als oneerlijk in de zin van lid 2 beschouwd misleidende handelspraktijken (artikelen 6 en 7) en agressieve handelspraktijken (artikel 8). 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 14. 5. 2013 ZAAK C-388/13 4. De in de bijlage genoemde handelspraktijken worden als oneerlijk beschouwd. [...] Artikel 6 1. Is misleidend een handelspraktijk die gepaard gaat met informatie die op onwaarheden berust, of die juiste feiten zo presenteert dat, gelet op alle omstandigheden van de presentatie, de consument wordt misleid of kan worden misleid ten aanzien van een of meer van de hierna genoemde aspecten en daardoor ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen: a) (omissis) [niet relevant punt van de opsomming] b) de voornaamste kenmerken van het goed of de dienst, in het bijzonder ba) uitvoering, samenstelling, technische kenmerken, accessoires, bb) hoeveelheid, bc) plaats van herkomst, oorsprong, bd) wijze en datum van fabricage of verrichting, be) beschikbaarheid, levering, bf) gebruiksmogelijkheden, kennis die nodig is voor gebruik en onderhoud, bg) geschiktheid voor het gebruik, van het gebruik te verwachten resultaten, voordelen, bh) mate van gevaarlijkheid, risico s, bi) bj) milieueffect, effect op de gezondheid, of bk) tests, controles of de resultaten daarvan, c) de prijs van het goed of de dienst, de wijze waarop de prijs wordt berekend, het bestaan van een specifiek prijsvoordeel of een speciale prijs, (omissis) [Or. 6] (omissis) [niet relevante bepalingen] (omissis) [nationale procesrechtelijke aspecten] 6

UPC MAGYARORSZÁG Boedapest, 14 mei 2013 (omissis) [ondertekeningen] 7