Uhlenbrock Schakelmodule 63410 Verlichting, Wissels en meervoudige Lichtsignalen schakelen 1
1. Functie De LocoNet Schakelmodule kan gebruikt worden om wissels, lampen en signalen te schakelen. De Module krijgt direct via het LocoNet alle schakelcommandos van de Centrale of andere bedieningsapparaten. De verbruiker (wissel,lampen e.d) worden direct aan de module aangesloten en krijgen zo dus de stroom van een trafo die de Loconet-Modul verzorgt. Hiermee belast een verbruiker die via de module verzorgt wordt niet de centrale of booster of gebruikt digitale rijstroom. De LocoNet-Schakelmodule heeft 20 uitgangen voor 20 verschillende verbruikers. Ieder van de 20 uitgangen kan in zijn werkwijze individueel geconfigureerd worden, indien men vastlegt: - welk magneetartikel of terugmelding de uitgang inschakeld - welk magneetartikel of terugmelding de uitgang uitschakeld - of de uitgang een continue-uitgang is - of de uitgang voor en bepaalde tijd ingeschakeld moet worden - of de uitgang knipperen moet - met welke frequenz de uitgang moet knipperen - of de uitgang van 1 of 2 twee knippergeneratoren aangestuurd wordt - of de uitgang hard of zacht in en uitgeschakeld moet worden Verder is het mogelijk met de module Lichthoofd- en Voorsignalen met meerdere begrippen te sturen. Er worden lichtsignalen tot vier begrippen ondersteund. Voor het aansluiten van dit soort signalen worden 4 uitgangen benut om een enkele lamp van de 4 aan te kunnen sluiten De Module wordt via LocoNet-programmering geconfigureerd. Een programeerhulp maakt het mogelijk de module als een wisseldecoder of schakeldecoder te configureren. Informatie hierover vindt men in hoofdstuk 5 Programmeerhulp (programmierhilfe) 2. Aansluiting 2.1 De Schakelmodule kan met het bijhorende LocoNet-kabel met de LocoNet-T of LocoNet- B ingang van de intellibox of Twincenter, of met de LocoNet-ingang van een andere Centrale verbonden worden. Is het aansluitkabel niet toereikend, vindt men in de catalogus meer kabels, verdeler en koppelingen voor uitbreiding van het loconet. 2.2 Aansluiting Transformator De trafo wordt aangesloten op de twee klemingangen 16 V~ 2
De trafo welke het schakelmoduul met stroom verzorgd mag GEEN verbinding hebben met de trafo die de CENTRALE verzorgd maar mag wel gebruikt worden om andere modules van stroom te voorzien. 2.3 Aansluiten van de verbruikers Alle verbruikers, Lampjes,wissels of Led s met voorschakelweerstanden worden met een draad aan de gewenste uitgangsklem Ausgang 1 bis Ausgang 20 en met de andere draad aan een van de klemmen met het teken + aangesloten. Bij gepolariseerde verbruikers (Led s) de aansluitpolariteit juist aansluiten. De twee klemmen met het + teken leveren verschillende spanningen De linker klem levert een gelijkspannning van 15 V, en de rechter klem een met 110Hz pulserende gelijkrichtspannning van 16V (de gegevens hebben betrekking van het gebruik van de trafo 20070). Gebruik de linker klem (Gelijkspanning 15V) als de verbruiker een LED met voorschakelweerstand is, en de functie een zachtes in- en uitschakelen is. Voor Modelspoorgloeilampen gebruikt men de rechter klem (Gelijkrichtspanning 16V) 3. Instelling van de schakelmodule LocoNet-Apparaten worden door zogenaamde LocoNet- Configuratievariabelen (LNCV s) ingestellt. De LNCVs kan men met behulp van de intellibox (Softwareversie vanaf 1.3), de ib-control (vanaf versie 1.55) of het Twincenter (vanaf versie 1.1) programmeren. De schakelmodule werkt alleen juist als deze zinvol is ingesteld, hiervoor volgt hieronder de programmering van de LNCVs. 3.1 Verbindt de schakelmodule met het loconet. Roep op de intellibox het menu LocoNet Prog op druk op de knop die naar Artikelnummer verwijst, dan kan men het nummer ingeven in dit geval 63410 3
Belangrijk: Iedere Module heeft een uniek moduladres nodig,anders weet de centrale niet welke module het moet aansturen. De Fabrieksinstelling van de module is 1. Sluit men meerdere modules aan moeten deze dus een ander adres hebben. Het adresbereik is van 1 tot 65534. Ter controle dat het juiste modul aangestuurd wordt, sluit men een verbruiker (lampje) aan op uitgang 1 is de module dan in programmermode zo knippert het lampje voortdurend 3.2 Uitlezen en programmeren van een LocoNet-Module Bijna gelijk aan dcc-lokdecoders, alleen wordt de LocoNet-Schakelmodule via verschillende Configuratievriabelen =CV ingesteld. Deze worden in tegenstelling tot Locdecoder-Cv s niet via de rails maar over het LocoNet overgebracht, vandaar de naam LocoNet-CV s of afgekort LNCV s. De Intellibox 2 heeft een iets andere weergave en programmering als in de duitse handleiding van de schakelmodule wordt omschreven, aangezien ik met ib2 werk zijn de afbeeldingen en omschrijvingen niet overenkomstig de handleiding van de schakelmodule, maar het is ook niet moelijk 4
Door op Mode en daarna links van LocoNet- programmering op de knop te drukken komt men in het volgende scherm: Druk op de knop naast Artikelnummer, het waardeberijk van 0 99999 wordt in een klein apart venster getoond en onder in het scherm staat het cijfer nul, men moet nu het Artikelnummer van de module ingeven, in dit geval 63410, het scherm springt terug en men kan op modulenummer drukken en het bijhorende nummer ingeven wat men wil gebruiken, daarna de LNCV en de waarde, deze gegevens staan in de handleiding van het betreffende modul. Als alle gegevns zijn ingevoerd druk je op Prog.mode aan, er komen twee optie erbij, namelijk Lezen en Programmeren, druk op programmeren om de zojuist ingevoerde gegevens op te slaan. Deze handeling herhaalt zich voor ieder waarde die men wil programmeren. Met de optie uitlezen worden de reeds ingevulde waardes weergegeven en kan men deze op dezelfde manier veranderen. Ook andere modules moeten op dezelfde wijze geprogrammerd worden. Een handig hulpmiddel is de LocoNet-Tool, een programma wat hetzelfde werk via de Pc doet. 3.3 Het Generale-Adres 65535 Met het generale adres 65535 kunnen in principe alle modules worden aangeroepen, zo ook dit schakelmodul. Wil men dit doen moet men ervoor zorgen dat de betreffende module als enigste module is aangesloten op het LocoNet, daar het adres 65535 zelf geen identificatie is en alleen gebruikt wordt als men het adres van een module niet weet. Is de module opgeroepen via 65535 dan kan men via LNCV 0 de waarde uitlezen of veranderen. 5
4 De verschillende Gebruiksmogelijkheden: 4.1 Schakelen van lampen en andere verbruiker De verbruiker wordt aan de gewenste uitgangsklem, beschreven in hoofdstuk 2.3, aangesloten. Om de verbruiker in het digitale systeem in en uit te kunnen schakelen moet men bepalen over welk digitale commando geschakeld wordt. Hiervoor kan men over een enkele LNCV per uitgang vastleggen, waardoor de uitgang ingeschakeld wordt, en door een verder LNCV bepalen door wat de uitgang weer uitgeschakeld wordt. De inschakelconfiguratie gebeurd via de LNCV s 21 tot 40 voor uitgang 1 tot uitgang 20 en de uitschakelconfiguratie via de LNCV s 41 tot 60. De in de LNCV s 21 tot 60 te programmeren opdrachtcodes ter vastlegging van de in- en uitschakelcommandos zijn als volgt samengesteld: Voorbeeld: Uitgang 1 zal een schakeluitgang worden voor het schakelen van huisverlichting Belangrijk: De LNCV die het schakelgedrag van de uitgang bepaald, moet voor de hier beschreven configuratie de waarde 0 krijgen (LNCV 61-80 voor de uitgangen 1-20) 4.2 Schakelen van Wissel of andere Magneetartikelen: De Dubbelspoolaandrijving van een wissel of signaal wordt met de gezamenlijke terug leiding aan de rechter klem met het teken + aangesloten. De schakelleidingen worden aan de gewenste uitgangsklemmen aangesloten. Om de verbruiker in het digitale systeem in en uit te kunnen schakelen moet men bepalen over welk digitale commando geschakeld wordt. Hiervoor kan men over een enkele LNCV per uitgang vastleggen, waardoor de uitgang ingeschakeld wordt, en door een verder LNCV bepalen door wat de uitgang weer uitgeschakeld wordt. De inschakelconfiguratie gebeurd via de LNCV s 21 tot 40 voor uitgang 1 tot uitgang 20 6
De in de LNCV s 21 tot 40 te programmeren opdrachtcodes ter vastlegging van de in- en uitschakelcommandos zijn als volgt samengesteld: Tevens moet het schakelgedrag van de uitgang zo ingesteld worden dat de uitgang maar voor een bepaalde tijd ingeschakeld blijft, om de aandrijving van de verbruiker niet met constante stroom te voorzien, om schade te voorkomen. Hiervoor kan in de LNCV s 61 tot 80 voor uitgang 1 tot uitgang 20 via opdrachtcodes het schakelgedrag vastleggen De in de LNCV s 61 tot 80 voor de te programmeren opdrachtcodes ter vastlegging van het schakelgedrag stelt zich als volgt samen: Voorbeeld: Aan uitgang 1 en 2 wordt een wissel aangesloten, deze wordt via adres 10 geschakeld. Uitgang 1 moet de wissel afbuigend (rood) en uitgang 2 moet de wissel in rechtdoor positie (groen) brengen. 21 = 100 Uitgang 1 wordt door Magneetartikelcommando rood voor adres 10 ingeschakeld 22 = 101 Uitgang 2 wordt door Magneetartikelcommando groen voor de adres 10 ingeschakeld 61 = 100 Uitgang 1 wordt voor de duur van 0,5 seconden ingeschakeld 62 = 100 Uitgang 2 wordt voor de duur van 0,5 seconden ingeschakeld 4.3 Knipperende Uitgangen: De verbruiker wordt aan de gewenste uitgangsklem, beschreven in hoofdstuk 2.3, aangesloten. De schakeluitgang wordt als in hoofdstuk 4.1 beschreven geprogrammeerd. Om de aangesloten lamp te laten knipperen moet het schakelgedrag geprogrammeerd worden. Voor de uitgangen 1 tot 20 gebeurd dit via LNCV 61 tot 80. 7
De in de LNCV s 61 tot 80 voor de te programmeren opdrachtcodes ter vastlegging van het schakelgedrag stelt zich als volgt samen: Afhankelijk van welke uitgang en welke knippergenerator aan een uitgang toegedeeld wordt kan de knippertijd via de volgende LNCV s ingesteld worden: De geprogrammeerde getallenwaarde legt de tijdsduur voor het wisselen in tiende seconden voor de uitgang vast. Voorbeeld: Uitgang 1 moet via generator 1 een keer per seconde knipperen 61 =1 Uitgang 1 wordt knippergenerator 1 toegedeeld 2 = 10 Knippergenerator 1 knippert 1 keer per seconde 4.4 Zacht schakelende Uitgangen via LNCV 8 ( uitgang 1 tot 16) en 9 (uitgang 17 tot 20) kan ieder uitgang zo ingesteld worden, dat deze zacht in- en uitgeschakeld wordt. Dit komt overeen bij lichtsignalen en knipperlichten in het echt. De volgende tabel kan helpen de opdrachtcode voor LNCV 8 en 9 te bepalen. De som van de in de enkele tabellen gekozen waarde geeft de LNCV 8 en/of 9 waarde om een of meerdere uitgangen zacht in en uit te schakelen. 8
Via LNCV 10 kan de tijdsduur van het zacht In en Uitschakelen voor alle uitgangen te samen worden vastgelegd. de omschakeltijd wordt in stappen van 0,032 seconden ingesteld. Voorbeeld: Uitgang 1, 16 en uitgang 20 worden met een overgangstijd van 0,5 seconden zacht in en uitgeschakeld. 8 = 32769 uitgang 1 en 16 worden zacht geschakeld 9 = 8 uitgang 20 wordt zacht geschakeld 10 = 16 overgangstijd 16*0,032 sec. = 0,512 seconden ps. in de Duitse handleiding ontbreekt in de tabel voor LNCV 8 de 9, de som van uitgang 1 en uitgang 16 is echter 32769 4.5 Aansluiting van Lichtsignalen 4.5.1 Lichtsignaal met 2 Begrippen: Lichtsignalen met 2 begrippen HALT en FAHRT (STOP en RIJDEN) worden aan 2 uitgangen van de module aangesloten. De gemeenschappelijke verzorgingsleiding voor het signaal wordt aan de rechter klem met het teken + aangesloten Om het signaal in het digitale systeem in en uit te kunnen schakelen moet men bepalen over welk digitale commando geschakeld wordt. Hiervoor kan men over een enkele LNCV per uitgang vastleggen, waardoor de uitgang ingeschakeld wordt, en door een verder LNCV bepalen door wat de uitgang weer uitgeschakeld wordt. 9
De inschakelconfiguratie gebeurd via de LNCV s 21 tot 40 voor uitgang 1 tot uitgang 20 De uitschakleconfiguratie gebeurd via de LNCV s 41 tot 60 De in de LNCV s 21 tot 60 te programmeren opdrachtcodes ter vastlegging van de in- en uitschakelcommandos zijn als volgt samengesteld: Voorbeeld: Het signaal wordt met het rode Led aan uitgang 5 en met het groene Led aan uitgang 6 aangesloten. Het moet via Magneetartikeladres 20 geschakeld worden Volgende programmering is noodzakelijk: *MA-commando = Magneetartikelcommando 4.5.2 Lichtsignalen met meer als 2 Begrippen Om Lichtsignalen met meer als 2 begrippen met de schakelmodule te kunnen schakelen zijn 4 uitgangen tot 5 functiegroepen samengevat. 10
Zoals in de tabel aangegeven worden de groepen in de LNCV s 11 tot 15 geconfigureerd In deze LNCV s worden opdrachtcodes geprogrammeerd die vastleggen welk signaaltype aangesloten wordt, en indien gewenst, welke Magneetartikeladres gebruikt wordt. De opdrachtcodes zijn als volgt samengesteld: Opdrachtcode 0-7 0=normale uitgang 1=hoofdsignaal met 3 begrippen 2=hoofdsignaal met 4 begrippen 3=voorsignaal vrijstaand 4=voorsignaal aan de mast van een hoofdsignaal 5=hoofdsignaal met 3 begrippen volgens märklin 6=hoofdsignaal met 4 begrippen volgens märklin 7=voorsignaal volgens märklin Adreswaarde 1-2048 De programmering van LNCV s 11 tot 15 stelt de gekozen Uitgangsgroepen op de gewenste Signaalfunctionaliteit, en programmeert automatisch de betreffende LNCV s in het bereik van 21 tot 80, om de bij het signaaltype bijhorende schakelgedrag te realiseren. Wordt b.v. voor een signaal geen twee opeenvolgende adressen gebruikt, zo kan men na de programmering de LNCV s 11 tot 15, aanpassen aan de gewenste LNCV s in het bereik 21 tot 60 Attentie: Lichthoofdsignale met 4 begrippen hebben 5 aansluit-leidingen van het Moduul naar het Signaal nodig. De tevens vijfde leiding van de signalen in groep 1-4 worden aan de klemmen 17-20 van de groep 5 aangesloten. In groep 5 kan derhalve geen ander signaal in bedrijf worden genomen. 4.5.2.1 Lichthoofdsignalen met 3 Begrippen: Lichthoofdsignalen met 3 Begrippen HALT, FAHRT en LANGSAMFAHRT (STOP, RIJDEN en LANGZAAMRIJDEN) worden als volgt aangesloten: 11
Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 15 met de Getallencode AAAA1 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. Men krijgt dan volgend schakelschema: Door de programmering van de LNCV s 11-15 worden automatisch de volgende LNCV s geprogrammeerd: Tevens de 4 de uitgang van een groep, dus uitgang 4,8,12,16,20, blijven bij deze functie ongebruikt en kunnen door een directe programmering van de desbetreffende LNCV s 24,28,32,36,40 of 44,48,52,56,60 ook voor iets anders gebruikt worden. 12
Voorbeeld: Een Hoofdsignaal met de begrippen Stopt (rode Led) Rijden (groene Led) en Langzaam rijden (gele Led) wordt via Magneetartikeladres 50 en 51 aangestuurd, en wordt vervolgens via Groep 3 (Uitgang 9-12) geactiveerd. Aansluiting is als volgt: De uitgangen 9,10,11 worden voor dit Hoofdsignaal met 3 begrippen gebruikt Het Signaal wordt via Adres 50 en 51 geschakeld. 4.5.2.2 Lichthoofdsignalen met 4 Begrippen Aansluiting Lichthoofdsignaal Stop, Rijden, Langzaam rijden, en Rangeer-rijden Attentie: Lichthoofdsignalen met 4 begrippen hebben 5 aansluit-leidingen van het Moduul naar het Signaal nodig. De tevens vijfde leiding van de signalen in groep 1-4 worden aan de klemmen 17-20 van de groep 5 aangesloten. In groep 5 kan derhalve geen ander signaal in bedrijf worden genomen. Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 14 met de Getallencode AAAA2 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. En het vierde begrip Rangeer rijden wordt over adres (AAAA+2) geschakeld Men krijgt dan volgend schakelschema: 13
Voor de programmering van LNCV 11-14 gebruikt het Signaal opeenvolgende adressen. Is dit niet gewenst kan men de LNCV s veranderen die automatisch geprogrammeerd werden. De volgende LNCV s worden door de programmering automatisch met de aangegeven waarde in de tabel gezet. Voorbeeld: Een Hoofdsignaal met de begrippen Stop (rode Led), Rijden (groene Led), Langzaam rijden (gele Led) en Rangeer rijden (Witte Led) wordt via Magneetartikeladressen 60, 61, 62 aangestuurd. De Groep 2 (Uitgang 5-8) moet het schakelen. Aansluiting van de Led s: De uitgangen 5,6,7,8 worden voor dit Hoofdsignaal met 4 begrippen gebruikt Het Signaal wordt via de adressen 60(stop/rijden),61(Langzaam rijden) en 62 (rangeersignaal) geschakeld 14
4.5.2.3 Vrijstaande Lichtvoorsignalen Vrijstaande Lichtvoorsignalen sluit men als volgt aan: Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 15 met de Getallencode AAAA3 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. Men krijgt dan volgend schakelschema: Door de programmering van de LNCV s 11 tot 15 worden automatisch de volgende LNCV s geprogrammeerd: 15
Voorbeeld: Een vrijstaand Voorsignaal met de begrippen Stop, Rijden en Langzaam rijden wordt via Magneetartikeladressen 20 en 21 aangestuurd. Het wordt via Groep 1 (uitgang 1-4) geschakeld. Aansluiting van de Led s: 11 = 203 De uitgangen 1,2,3,4 worden voor het Voorsignaal met drie begrippen gebruikt Het Signaal wordt via adres 20 en 21 geschakeld. 4.5.2.4 Lichtvoorsignalen aan de Mast van een Hoofdsignaal Deze worden als volgt aangesloten: Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 15 met de Getallencode AAAA4 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. Men krijgt dan volgend schakelschema: 16
Het verschil tot het voorgaande vrijstaande Voorsignaal ligt hier in het schakelschema. De combinatie Magneetartikel met het adres AAAA in positie rood en Magneetartikel met adres AAAA+1 in positie groen schakelt in deze variatie het Voorsignaal donker. Door de programmering van LNCV 11 tot 15 worden automatisch volgende LNCV s geprogrammeerd: Voorbeeld: Het Voorsignaal aan de Mast van een Hoofdsignaal met de begrippen Stop, Rijden en Langzaam rijden wordt via Magneetartikeladressen 20 en 21 aangestuurd. Het wordt via Groep 1 (Uitgang 1-4) geschakeld. Aansluiting van de Led s: 4.5.2.5 Lichthoofdsignalen met 3 begrippen en besturing volgens Märklin Lichthoofdsignalen met 3 begrippen Stop, Rijden en Langzaam rijden worden als volgt Aangesloten: 17
Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 15 met de Getallencode AAAA5 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. Het verschil van de functies ten opzichte van hoofdstuk 4.5.2.1 is deze, dat de signaallicht niet van de status van de gebruikte magneetartikel afhankelijk is, maar alleen van de als laatste gebruikte toets. Dit komt overeen met de werkwijze van Märklin lichtsignaal 76394 en 76397. Men krijgt het volgende schakelschema: Door de programmering van de LNCV 11 tot 15 worden automatisch volgende LNCV s geprogrammeerd: De 4 de uitgang van iedere groep, dus uitgang 4,8,12,16,20zijn bij deze functie ongebruikt en kunnen door een directe programmering van de LNCV (24,28,32,36,40 of 44,48,52,56,60) Voor iets anders gebruikt worden. Voorbeeld: Een Hoofdsignaal met de begrippen Stop (rode led) Rijden (groene led) en Langzaam rijden (gele led) wordt via de Magneetartikeladressen 50 en 51volgens Märklin aangestuurd. Het wordt via groep 3 (uitgang 9-12) geschakeld.aansluiting van de Led s: 18
4.5.2.6 Lichthoofdsignalen met 4 begrippen en besturing volgens Märklin Lichthoofdsignalen met 4 begrippen Stop, Rijden Langzaam rijden en Rangeer rijden Worden als volgt aangesloten: Dit Signaal-type kan alleen bij de groepen 1-4 gebruikt worden, indoen deze gebruikt worden kan in groep 5 geen signaal gebruikt worden. Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 14 met de Getallencode AAAA6 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden en Rangeer rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. Het verschil van de functies ten opzichte van hoofdstuk 4.5.2.2 is deze, dat de signaallicht niet van de status van de gebruikte magneetartikel afhankelijk is, maar alleen van de als laatste gebruikte toets. Dit komt overeen met de werkwijze van Märklin lichtsignaal 76394 en 76397. Men krijgt het volgende schakelschema: De programmering van LNCV 11 14 gebruikt opeenvolgende adressen. Is dit niet gewenst, kan men de LNCV s veranderen. De volgende LNCV s worden door de LNCV s 11-14 automatisch met de volgende waarden bezet: 19
Voorbeeld: Een Hoofdsignaal met de begrippen Stop (rode led) Rijden (groene led) Langzaam rijden (gele led) en Rangeer rijden (witte led) worden via Magneetartikeladressen 60 en 61 volgens Märklin aangestuurd. Het wordt via groep 2 (uitgang 5-8) geschakeld. Aansluiting van de Led s: De uitgangen 5,6,7,8 worden voor het Hoofdsignaal met 4 begrippen gebruikt. Het Signaal wordt via de adressen 60 (Stop, Rijden), 61 (Langzaam rijden en Rangeer rijden) geschakeld. 4.5.2.7 Lichtvoorsignalen met besturing volgens Märklin Lichtvoorsignalen sluit men als volgt aan: Net naar gelang welke groep gekozen is, moeten de LNCV s 11 15 met de Getallencode AAAA7 geprogrammeerd worden. AAAA staat hier voor een Magneetartikeladres. Het Siganaalbegrip Halt en Rijden worden over dit Magneetartikeladres geschakeld, het derde begrip Langzaam rijden wordt over het navolgende adres (AAAA+1) geschakeld. Het verschil van de functies ten opzichte van hoofdstuk 4.5.2.3 is deze, dat de signaallicht niet van de status van de gebruikte magneetartikel afhankelijk is, maar alleen van de als laatste gebruikte toets. Dit komt overeen met de werkwijze van Märklin lichtsignaal 76394 en 76397. 20
Men krijgt het volgende schakelschema: Door de programmering van LNCV 11 15 worden automatisch de volgende LNCV s geprogrammeerd: Voorbeeld: Een vrijstaand Voorsignaal met de begrippen Stop, Rijden en Langzaam rijden Wordt via Magneetartikeladres 20 en 21 volgens Märklin aangestuurd. Het wordt via Groep 1 (Uitgang 1-4) geschakeld. Aansluiting van de Led s: 21
Programmerhulp De Module heeft via LNCV 1 een Programmeer Hulp. Hier kunnen alle uitgangen van de module op een eenvoudige manier op een en dezelfde functionaliteit geprogrammeerd worden. De volgende functie s kan men hier instellen : 1. Alle uitgangen schakelen Wissels 2. Alle uitgangen schakelen Lichtsignalen met twee begrippen (Stop/Rijden) 3. Alle uitgangen schakelen afzonderlijke Verbruikers (Verlichting, Lampen etc.) 4. Module op Fabrieksinstelling zetten 5. De LNCV s 11-15, 21-80 wissen, er is GEEN uitgang meer actief De getallencode die voor deze programmering in de LNCV 1 staat stelt zich als volgt samen: 22
23
6. Nog een paar Voorbeelden: 6.1 Een Knipperlicht wordt via Terugmelding direct van de trein in en uitgeschakeld: Als uitgang voor de schakeling wordt A10 gebruikt. Er wordt een Terugmeldmodule met het terugmeldadres 20 gebruikt, om het stuk spoor van de Spoorwegovergang te bewaken. Is het Spoorgedeelte bezet, zo moet de knipperinstallatie knipperen, verder moet het knipperlicht langzaam in en uitschakelen. Volgende programmering is noodzakelijk: 6.2 Signaalfunctie met zacht Overgangslicht Alle Signaalfuncties kan men met de functie van het zacht In en Uitschakelen combineren. Hiervoor wordt de gewenste Signaalfunctie, zoals beschreven in hoofdstuk 4 geprogrammeerd. Aansluitend kan men de Signaalfunctie van de gebruikte uitgangen via de LNCV s 8 en 9 aan deze functie koppelen Voorbeeld: De Uitgangsgroep 1 wordt door een Hoofdsignaal met 3 begrippen bezet. De Signaaluitgangen aan de uitgangen 1,2,3 worden zacht in en uitgeschakeld: 24
7. Lijst met LNCV s 25
Appendix Beschrijving van Signaalbeelden Hoofdsignalen bij signalen met 3 begrippen 26
Hoofdsignaalbeeld van signalen met 4 begrippen: 27
Beschrijving van Voorsignaalbeelden : Deze vertaling komt uit de Duitstalige handleiding, het gebruik hiervan is echter Geheel OP EIGEN RISICO 28