ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

Vergelijkbare documenten
Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNHO:2017:2863

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ3733

ECLI:NL:RBDHA:2017:1714

ECLI:NL:RBGEL:2016:5380

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBSHE:2008:BG5264

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBAMS:2011:BP1583

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RBGEL:2013:5798

ECLI:NL:GHARN:2009:BH3792

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:RBOVE:2016:1622

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK


ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8372

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX9578

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBGEL:2016:1041

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

ECLI:NL:RBNHO:2015:7578

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ2782

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:RBHAA:2011:BU4938

ECLI:NL:RBDHA:2016:13684

ECLI:NL:RBDHA:2017:551

ECLI:NL:GHAMS:2016:5666 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

ECLI:NL:RBARN:2012:BY7009

ECLI:NL:RBZUT:2012:BX2401

ECLI:NL:RBGEL:2014:6552

ECLI:NL:RBOVE:2016:5187

ECLI:NL:GHARN:2006:AX3957

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOVE:2014:6970

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:RBMAA:2010:BN4824

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2894

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

ECLI:NL:RBOVE:2015:1985

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHARL:2014:3064

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 01-06-2017 Datum publicatie 01-06-2017 Zaaknummer 09/852030-17 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste aanleg - meervoudig De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank DEN HAAG Strafrecht Meervoudige strafkamer Parketnummer: 09/852030-17 Datum uitspraak: 1 juni 2017 Tegenspraak (Promisvonnis) De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats],

BRP-adres: [adres]. 1 Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 mei 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. I. Doves, en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. J.L. Baar, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht. 2 De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 17 oktober 2016 te Leiden, tezamen en in vereniging althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een voetgangersoversteekplaats (gelegen op de [straatnaam] ) heeft geverfd, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeente Leiden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (rode/oranje) verf aan te brengen op/over voornoemde voetgangersoversteekplaats. 3 Voorvragen 3.1 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat aan de verdachte en zijn medeverdachten te kennen is gegeven dat de officier van justitie heeft besloten om geen strafrechtelijke vervolging in te stellen, maar dat mediation zal plaatsvinden, door middel van een gesprek met een vertegenwoordiger van de gemeente Leiden en van het COC. Verdachten is te kennen gegeven dat bij het niet nakomen van de afspraken alsnog een strafrechtelijk traject zou worden ingezet. Verdachte en zijn medeverdachten hebben in vervolg daarop met COC Leiden gesproken en excuses gemaakt die ook zijn geaccepteerd. Voorts hebben zij afgesproken een seminar over diversiteit te organiseren en is de gemeente schadeloos gesteld. Desondanks is het openbaar ministerie alsnog tot vervolging overgegaan. Daarmee heeft het openbaar ministerie het vertrouwensbeginsel geschonden. De verdachte heeft er immers op vertrouwd, en heeft er ook op mogen vertrouwen, dat hij niet zou worden vervolgd. Niet is gebleken van zwaarwegende belangen of van nieuwe feiten of omstandigheden die zich verzetten tegen het honoreren van dit gewekt vertrouwen. 3.2 Het standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat mediation niet per definitie betekent dat een zaak zal worden geseponeerd. Ook na een geslaagde mediation kan een verdachte worden gedagvaard, zo blijkt uit artikel 51h Wetboek van Strafvordering (Sv). Bovendien is een voorwaarde voor mediation dat partijen moeten instemmen en moeten meewerken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben echter niet meegewerkt. Zij hebben in hun verhoor bij de politie immers nauwelijks openheid van zaken gegeven. Verder is uit het onderzoek nieuwe informatie naar voren gekomen. Zo is gebleken dat een van de verdachten een hakenkruis op zijn borst had getekend en is duidelijk geworden dat de verdachten zich er bewust van waren dat het zebrapad een symbool was van tolerantie en solidariteit. Ook is gebleken dat zij hebben gehandeld op basis van een opdrachtenlijst. Op die lijst stonden ook andere discriminerende opdrachten, hetgeen de vraag heeft doen rijzen of ook anderen strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Tevens is uit nader onderzoek gebleken dat het voorval van 17 oktober 2016 veel verder ging dan hetgeen reeds uit eerder onderzoek was gebleken. Het was een statement tegen homoseksuelen en joden. Deze nieuwe informatie heeft ertoe geleid dat het openbaar ministerie op de eerdere toezegging is teruggekomen en dat is in de gegeven omstandigheden ook toegestaan. Indien dit een schending van het vertrouwensbeginsel oplevert, dan was deze schending niet doelbewust of zodanig dat de belangen van de verdachte zijn geschaad door hem uiteindelijk te dagvaarden. 3.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan, zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. In de onderhavige zaak is uit het dossier het volgende gebleken. Op 24 oktober 2016 is namens de verdachten op het politiebureau een brief afgegeven waarin zij hebben bekend dat zij het zebrapad hebben vernield. Voorts hebben zij in de brief hun spijt betuigd en hebben zij verklaard dat zij bereid zijn de schade te vergoeden. Op 25 oktober 2016 heeft [verbalisant] overleg gehad met officier van justitie mr. M. Fikenscher en met haar de zaak besproken. Zij hebben de verschillende afhandelingen van het incident besproken en uit dit overleg kwam naar voren dat mediation door middel van een gesprek met een vertegenwoordiger van de gemeente Leiden en het vergoeden van de schade de beste oplossing was. De verbalisant heeft vervolgens contact opgenomen met de verdachte, die dit met alle medeverdachten zou bespreken. De verbalisant heeft hierbij aangegeven dat bij het niet nakomen van de afspraken alsnog een strafrechtelijk traject zou worden ingezet. Op 26 oktober 2016 heeft de verdachte aangegeven dat de verdachten akkoord gingen met mediation. Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachten inmiddels hebben gesproken met de gemeente en het COC en dat de schade is vergoed. Ook zou er op [naam], de studentenvereniging van de verdachten, een symposium georganiseerd worden met als onderwerp acceptatie en diversiteit. De rechtbank is van oordeel dat door de hiervoor beschreven gang van zaken sprake was van een namens het openbaar ministerie gedane toezegging aan de verdachte en zijn medeverdachten dat zij niet zouden worden vervolgd indien de gemaakte afspraken werden nagekomen. De verdachten mochten op deze toezegging vertrouwen en hebben dat ook gedaan, door gesprekken met de gemeente Leiden en het COC te voeren, de schade te vergoeden en een seminar te organiseren. Door alsnog tot vervolging over te gaan, heeft het openbaar ministerie in

strijd gehandeld met de gedane toezegging en het vertrouwensbeginsel geschonden. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake was van feiten en omstandigheden die rechtvaardigden dat ondanks het gewekte vertrouwen alsnog tot vervolging zou worden overgegaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De door de officier van justitie aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden zijn niet van dien aard dat het openbaar ministerie mocht terugkomen op de gedane toezegging. De rechtbank verwerpt het standpunt van de officier van justitie dat de verdachten de afspraken voor mediation niet zijn nagekomen, doordat zij geen openheid hebben gegeven in hun politieverhoren. De afspraken over mediation zijn door het openbaar ministerie reeds met verdachten gemaakt vóórdat de verdachten door de politie zijn verhoord. Indien het openbaar ministerie de houding van de verdachten tijdens het politieverhoor wilde meewegen bij de verdere afdoening van de zaak, had het deze verhoren moeten afwachten voordat een toezegging werd gedaan. De omstandigheid dat het openbaar ministerie later mogelijk anders over de afdoening van de zaak is gaan denken, mag indien reeds toezeggingen aan verdachten zijn gedaan in beginsel niet nadelig uitwerken voor de verdachten. Ook de omstandigheden dat een van de verdachten een hakenkruis op zijn borst heeft getekend, dat het voorval een statement tegen homoseksuelen en joden was en dat de verdachten zich daar ook bewust van waren, kunnen niet leiden tot het oordeel dat vervolging in strijd met de gedane toezegging alsnog gerechtvaardigd was, omdat dit geen nieuwe informatie betreft. Deze feiten waren ten tijde van het maken van de mediation-afspraak met verdachten immers al bekend, nu zij zijn terug te zien op de eerste camerabeelden van het voorval, afkomstig van verdachten zelf welke beelden veelvuldig op sociale media zijn gedeeld en in het nieuws zijn geweest en op de camerabeelden gemaakt door een getuige, die deze daags na het voorval aan de politie heeft afgegeven. De omstandigheid dat de verdachten mogelijk in opdracht van anderen hebben gehandeld is evenmin een omstandigheid die vervolging alsnog kan rechtvaardigen. Het verwijt dat de verdachten wordt gemaakt, wordt daarmee immers niet zwaarder. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. 4 De beslissing De rechtbank: verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter, mr. R.G.C. Veneman, rechter, mr. A.M. Boogers, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2017.