Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Bijlage: minimumjeugdloon in historisch en internationaal perspectief

Inactieven 2 Paren met kinderen Alleenstaanden zonder kinderen Alleenstaande ouders

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

5 Het wettelijk minimumjeugdloon in internationaal perspectief

Memo beperken inkomenseffecten

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De bruto bedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon stijgen per 1 januari 2013 met 0,91 procent.

CPB Achtergronddocument

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Een nadere analyse van de ontwikkeling van de franchise in de periode

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 10 december 2007 Onderwerp : technische toelichting bij brief armoedeval

Doorrekening Catshuispakket: hoofdtabellen Uitgevoerd op verzoek van de minister-president

Bijgaand doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Noorman-den Uyl over de armoedeval.

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Inkomenseffecten aanpassing zorgtoeslag in 2012 Uitgevoerd op verzoek van de Algemene Rekenkamer

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Analyse economische effecten Begrotingsafspraken. Uitgevoerd op verzoek van het kabinet en de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rekenregels per 1 januari Inleiding

Wettelijk minimumloon per 1 juli 2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Koopkracht van 65-plussers

Koopkracht in perspectief. In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008

NOTA VAN TOELICHTING. I. Algemeen. 1. Inleiding

CPB Notitie. Bijstelling meerjarencijfers Inleiding. Datum : 3 juli 2003

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Sociaal- Economische Raad ADVIES. Bijzondere aanpassing minimumloon 99/11

14 BIJLAGE INTERNATIONALE KERNGEGEVENS BBP per hoofd van de bevolking

SP-voorstel fiscale behandeling eigen woning

, XV,

INKOMENSEFFECTEN VAN DE ZORGVERZEKERINGSWET EN DE WET OP DE ZORGTOESLAG

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 11 juni 2010 Betreft kinderopvangtoeslag vanaf 2011

1 Kamerstukken II, , 33682, nr. 11. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA

Grafiek 1 Verslechtering concurrentiepositie Nederlandse industrie in termen van loonkosten per eenheid produkt (procentuele mutaties)

Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De koopkrachtontwikkeling van de Thales gepensioneerden.

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Keuzes in Kaart Johannes Hers

Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 2010 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eindexamen vwo economie 2014-I

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De sociale minima: actie nodig

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Nummer : 02/36 Datum : 20 maart 2002 Aan : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Bijlage 2: gevolgen verhoging energiebelasting op aardgas in de eerste schijf met 25%

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De koopkrachtontwikkeling van de Thales gepensioneerden.

Tabel B.1 Netto replacement rates voor 4 typen huishoudens (na belastingheffing en inclusief tegemoetkomingen voor huur en gezin) met 2 kinderen

Structurele gevolgen voor de arbeidsmarkt van een viertal PvdA voorstellen

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van. 2014;

Tabel 1 Statische Koopkrachtontwikkeling 2002 (in procenten)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Koopkracht van 65-plussers

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

CPB Notitie 16 augustus Houdbaarheidsberekeningen. Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam

Rekenregels per 1 januari 2012

1 Werkgelegenheid en lonen per uur

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

De koopkrachtontwikkeling van de Thales gepensioneerden.

MICSIM. Een microsimulatiemodel voor de analyse van wijzigingen in de inkomstenbelasting. Egbert Jongen. 12 februari Centraal Planbureau

Financiële gevolgen van het afschaffen van de buitengewone uitgavenregeling

Sociaal akkoord aow en Witteveenkader Op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Kinderbijslag in internationaal perspectief Bijlage 2

Datum : 8 april 2004 Aan : VNO-NCW en Vereniging FME-CWM

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

CPB Notitie. Samenvatting en conclusies. Informateur. Aan: Datum: 16 augustus 2017 Betreft: Actualisatie Middellangetermijnverkenning

CPB Notitie. 1 Inleiding. Aan: Ewout Irrgang (SP) Datum: 4 november 2011 Betreft: SP alternatief voor de premiestelling ZVW

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014

Rekenregels per 1 januari 2012

Koopkracht: een kwestie van tienden

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van (datum invullen), (nummer invullen);

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beleidsvarianten met Saffier-II

Vraag Antwoord Scores

NOTA VAN TOELICHTING. I. Algemeen. 1. Inleiding

CPB Achtergronddocument 16 augustus Toelichting aanpassingen presentatie koopkrachtramingen CPB. Patrick Koot Marente Vlekke

XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2016

SOCIALE VERZEKERINGEN PER 1 JULI 2012.

Rekenregels per 1 januari 2011

NOTA VAN TOELICHTING. I. Algemeen. 1. Inleiding

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Effecten van het Regeerakkoord voor de marginale druk Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Transcriptie:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002 Aanleiding Elke vier jaar moet de vraag worden beantwoord of er omstandigheden zijn die een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon (WML) en de daaraan gekoppelde uitkeringen wenselijk maken. 1 In de Memorie van Toelichting van de wet worden bij wijze van voorbeeld een aantal van deze omstandigheden genoemd: een verschil in ontwikkeling tussen verdiende lonen en contractlonen, de mate van loondifferentiatie waarbij de lonen aan de onderkant van het loongebouw sterker dan wel minder sterk stijgen dan het gemiddelde en/of verschillen in voor- en nacalculatie veroorzaakt door de techniek van de indexering. De bijzondere aanpassing kan zowel een opwaartse als neerwaartse bijstelling inhouden. De verplichting hierover advies te vragen aan de SER is in het kader van de herziening van adviesverplichtingen in 1995 komen te vervallen. 2 Bij beide voorgaande gelegenheden is de vraag of een aanpassing van het WML gewenst was negatief beantwoord. Dit memo gaat in op de vraag of er aanleiding is voor een bijzondere aanpassing van het WML. Dit wordt beoordeeld op basis van de ontwikkeling van een aantal economische variabelen: de loonontwikkeling en loondifferentiatie; de koopkrachtontwikkeling; het niveau van het WML en de minimum uitkeringen in internationaal perspectief; de werkgelegenheid. Deze variabelen zijn van belang omdat zij de effecten van een eventuele aanpassing van het WML beschrijven. Op basis van die effecten kan besloten worden over de bijzondere aanpassing. Kernpunten De laatste jaren hebben de contractlonen en het daaraan gekoppelde WML zich vergelijkbaar ontwikkeld ten opzichte van de verdiende lonen. De koopkrachtontwikkeling van de minimumloners en de sociale minima is de laatste jaren niet achtergebleven bij de koopkrachtontwikkeling van andere groepen. In internationaal opzicht loopt het WML in Nederland in de pas met de hoogte van het WML in Europa. De werkgelegenheidseffecten van een aanpassing van het WML zijn gering. Op basis van de genoemde criteria is een bijzondere aanpassing van het WML, zowel in opwaartse als neerwaartse richting, niet noodzakelijk. Toelichting 1. Loonontwikkeling en loondifferentiatie Om een goed beeld te krijgen van de hoogte van het WML is het zinvol om het WML af te zetten tegen de verdiende lonen en de gewogen contractlonen bij bedrijven en overheid. De gewogen contractlonen zijn een gemiddelde van de contractlonen in de markt en bij de overheid en zijn maatgevend voor de reguliere aanpassing van het WML. De verdiende lonen verschillen van de gewogen contractlonen als gevolg van alle incidentele looninkomsten bovenop het contractloon, zoals 1 Deze verplichting is opgenomen in artikel 14, veertiende lid van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Dit artikel is ook bekend onder de naam Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA). 2 De SER heeft in het verleden tweemaal geadviseerd over de wenselijkheid van een bijzondere aanpassing. Zie SER-advies 96/01, Bijzondere wijziging minimumloon en minimumvakantiebijslag (19 januari 1996) en SER-advies 99/11, Bijzondere aanpassing minimumloon (17 september 1999). 1

promoties en gratificaties. Tabel 1 geeft een vergelijking van het WML met de verdiende lonen en de gewogen contractlonen van bedrijven en de overheid. Tabel 1: Bruto ontwikkeling van lonen en WML (procentuele mutatie) 1999 2000 2001 2002 Gemiddeld over 1999-2002 WML 3,0 2,8 4,0 4,4 3.6 Gewogen contractlonen 2,7 3,2 4,3 3,8 3,5 Verdiende lonen 3,3 3,3 5.4 n.b. 4,0 * * Gemiddeld over 1999-2001 Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tabel 1 maakt duidelijk dat het WML in de afgelopen jaren schommelde rondom de gewogen contractlonen. De geringe afwijkingen zijn, ondanks de koppeling, een gevolg van de gehanteerde aanpassingssystematiek en blijken gemiddeld genomen over een periode van 4 jaar vrijwel tegen elkaar weg te vallen. In figuur 1 zijn de bovenstaande ontwikkelingen nog eens grafisch weergegeven. Figuur 1: Ontwikkeling bruto lonen en uitkeringen (in %) % mutatie 6 5,5 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1999 2000 2001 2002 WML Gewogen contractlonen Verdiende lonen Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De figuur laat zien dat de ontwikkeling van het WML spoort met de ontwikkeling van de verdiende lonen. Op basis hiervan lijkt er geen aanleiding voor een bijzondere aanpassing van het WML. 2. Koopkrachtontwikkeling De hoogte van het WML beïnvloedt vooral de koopkracht van de lage inkomensgroepen en uitkeringsgerechtigden in Nederland. Om een gegronde beslissing te nemen over de bijzondere aanpassing van het WML is het dus goed om de koopkrachtontwikkeling van het WML met andere huishoudens te vergelijken. In tabel 2 is deze vergelijking weergegeven. Tabel 2: Koopkrachtontwikkeling exclusief incidenteel (percentages) 1 1999 2000 2001 2002 Gemiddeld over 1999-2002 Minimumloon (alleenstaande) 0,4 1,6 7,0 0,7 2,4 modaal (alleenstaande) -0,1 0,5 5,2-0,1 1,4 2 x modaal (alleenstaande) 0,0 0,8 6.8-0,4 1,8 sociaal minimum (alleenstaande) 0,3 1,2 2,9 0,6 1,2 AOW (alleenstaande) 0,6 0,8 3,4 1,0 1,4 1 Alleen standaardeffecten. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De tabel laat de koopkrachtontwikkeling voor diverse inkomensgroepen zien. Gekozen is voor de huishoudensamenstelling alleenstaande, omdat dit de omvangrijkste groep betreft. Het beeld voor de 2

overige huishoudensamenstellingen komt overeen met het beeld voor de alleenstaanden. Voor alle inkomensgroepen is de koopkracht gemiddeld over de afgelopen jaren toegenomen. De koopkrachtontwikkelingen zijn grafisch weergegeven in figuur 2. Figuur 2: Koopkrachtontwikkeling 1999-2003 (index, 1998 = 100) 111 110 109 108 107 106 105 104 103 102 101 100 99 1999 2000 2001 2002 sociaal minimum AOW minimumloon modaal 2 x modaal Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De koopkrachtontwikkeling van de minimumloners heeft zich in de pas met de andere groepen ontwikkeld. De grote vooruitgang in 2001 kan verklaard worden door de belastingherziening in dat jaar en de invoering van de arbeidskorting. De koopkrachtontwikkeling van de sociale minima is de afgelopen jaren enigszins achtergebleven bij de andere groepen 3. Intensiveringen in het gemeentelijke inkomensbeleid hebben echter voor de sociale minima in de beschreven periode gemiddeld genomen nog tot een extra koopkrachtverbetering van ½ à 1% per jaar geleid. Ook op basis van deze ontwikkelingen lijkt er geen aanleiding te bestaan voor een aanpassing van het WML. 3. Internationaal perspectief Om een goed beeld te krijgen van de noodzaak van een bijzondere aanpassing is het ook zinvol te kijken naar de hoogte van het WML in internationaal perspectief. Om te bepalen wat de plaats is van het minimumloon in het loongebouw moet gekeken worden naar hoe het minimumloon zich verhoudt tot het gemiddelde loon. In figuur 3 wordt deze verhouding voor een aantal landen met een nationaal minimumloon weergegeven. Door het WML als percentage van het gemiddeld verdiende loon uit te drukken wordt rekening gehouden met internationale verschillen in welvaartsniveau en is geen vooronderstelling nodig ten aanzien van het voor omrekening te hanteren wisselkoersniveau. Voor Ierland en het Verenigd Koninkrijk ontbreekt in de figuur het cijfer voor 1995. Dit komt omdat in die landen in 1995 nog geen WML bestond. Ook landen als Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen kennen geen nationaal minimumloon. Figuur 3 laat zien dat in de betreffende landen de afstand tussen het minimumloon en het gemiddelde loon de afgelopen jaren is toegenomen, met uitzondering van de Verenigde Staten. Het Amerikaanse minimumloon kent geen periodiek aanpassingssysteem en wordt af en toe met redelijk forse sprongen verhoogd. Een dergelijke toename deed zich voor in het door figuur 4 beschouwde tijdvak. Verder valt uit de figuur op te maken dat het Nederlandse WML als percentage van het gemiddeld verdiende loon in de pas loopt met andere Europese landen. Wanneer de internationale situatie bekeken wordt, blijkt er dan ook geen aanleiding om het WML aan te passen. 3 Afgezien van de eenmalige piek in 2001 als gevolg van de belastingherziening in 2001. 3

Figuur 3: Bruto WML als percentage van het gemiddelde bruto loon % van het gemiddeld loon 70 60 50 40 30 20 10 0 België Griekenland Frankrijk Ierland Luxemburg Nederland Portugal Spanje VK VS 1995 2001 Bron: Eurostat en OECD, Main economic Indicators en OECD, Taxing Wages. 4. Werkgelegenheid Een aanpassing van het WML heeft gevolgen voor de werkgelegenheid. Een verlaging van het WML zal de werkgelegenheid vergroten. Tabel 3 toont de werkgelegenheidseffecten van een aanpassing van het WML met 1% in 2004. Tabel 3: Werkgelegenheidsmutatie door neerwaartse aanpassing van 1% in 2004 Jaar 2004 2005 2006 2007 2019 2019 * Totale werkgelegenheid (in arbeidsjaren) absolute verandering 0 0 0 1000 1000 8000 verandering in % 0,00 0,0 0,0 0,01 0,01 0,11 Totaal arbeidsaanbod In personen 0 0 0 0 0 3 * Budgetneutraliteit Bron: CPB. Bovenstaande cijfers gelden bij een neerwaartse aanpassing van het WML met 1%. Voor een opwaartse aanpassing met 1% gelden dezelfde cijfers, waarbij alleen het teken omslaat. Op basis van simulaties met JADE concludeert het CPB dat de werkgelegenheid in de marktsector op korte termijn constant blijft bij een autonome verlaging van het WML en de daaraan gekoppelde uitkeringen 4. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat de stijgende werkgelegenheid als gevolg van lagere arbeidskosten gecompenseerd wordt door een dalende werkgelegenheid als gevolg van een productieafname. De productie daalt door de dalende consumptie van uitkeringsgerechtigden en werknemers. De koopkracht van uitkeringsgerechtigden daalt direct door de verlaging van de uitkeringen, maar ook de koopkracht van werknemers daalt door een dalende replacement rate, die de contractloonstijging onder druk zet. Uit deze simulatie blijkt dat alleen op middellange en lange termijn een zeer beperkte stijging van de werkgelegenheid verwacht wordt, met 1.000 arbeidsjaren. In de laatste kolom zijn de werkgelegenheidseffecten van een verlaging van het WML voor de lange termijn berekend met budgetneutraliteit voor de overheid. In een dergelijke situatie worden de opbrengsten van een verlaging van het minimumloon aangewend om de inkomstenbelasting en de sociale premies te verlagen. Hierdoor veranderen de effecten enigszins. Uit deze simulatie blijkt een aanpassing van het WML een gering effect te hebben op de werkgelegenheid. 5. Conclusie 4 CPB, JADE: a model for the Joint Analysis of Dynamics and Equilibrium, CPB document, no. 30, mei 2003. 4

Van belang bij een eventuele aanpassing van het WML zijn de feitelijke ontwikkelingen van loon-, inkomens-, werkgelegenheids- en arbeidsmarkt indicatoren. Het WML blijft in de ontwikkeling niet achter bij de contractloonontwikkeling. De koopkrachtontwikkeling van de minima blijft eveneens niet achter bij de koopkrachtontwikkeling van andere groepen. Ook loopt de hoogte van het WML relatief gezien in internationaal perspectief in de pas met het WML in andere landen. Tenslotte blijken de werkgelegenheidseffecten van een eventuele aanpassing gering. Op basis van de beschreven feitelijke ontwikkelingen menen wij dat er geen omstandigheden zijn op basis waarvan een bijzondere aanpassing van het WML en de daaraan gerelateerde sociale uitkeringen noodzakelijk is. 5