(Genesis 17:23) Daarop nam Abraham zijn zoon Ismaël en alle mannen die in zijn huis geboren waren en een ieder die met zijn geld was gekocht, al wat mannelijk was onder de huisgenoten van Abraham, en voorts besneed hij nog op diezelfde dag het vlees van hun voorhuid, juist zoals God met hem gesproken had. 11. (Genesis 18:22-33) Daarop wendden de mannen zich vandaar en begaven zich op weg naar Sodom; maar wat Jehovah betreft, hij stond nog voor Abraham. 23 Toen trad Abraham nader en zei: Zult gij werkelijk de rechtvaardige met de goddeloze wegvagen? 24 Veronderstel dat er vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad zijn. Zult gij hen dan wegvagen en de plaats geen vergiffenis schenken ter wille van de vijftig rechtvaardigen die erin zijn? 25 Het is van u niet denkbaar dat gij op deze wijze handelt, om de rechtvaardige met de goddeloze ter dood te brengen, zodat het de rechtvaardige moet vergaan als de goddeloze! Het is van u niet denkbaar. Zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen? 26 Toen zei Jehovah: Indien ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad zal vinden, wil ik de hele plaats wegens hen vergiffenis schenken. 27 Maar Abraham antwoordde vervolgens en zei: Alstublieft, zie, ik heb het op mij genomen tot Jehovah te spreken, ofschoon ik stof en as ben. 28 Veronderstel dat er aan de vijftig rechtvaardigen vijf zouden ontbreken. Zult gij om die vijf de hele stad verderven? Hierop zei hij: Ik zal ze niet verderven indien ik er vijfenveertig vind. 29 Maar nog eens sprak hij verder tot hem en zei: Veronderstel dat er veertig worden gevonden. Hierop zei hij: Ik zal het niet doen wegens de veertig. 30 Maar hij vervolgde: Moge Jehovah alstublieft niet in toorn ontbranden, maar laat mij verder spreken: Veronderstel dat er dertig worden gevonden. Hij zei weer: Ik zal het niet doen indien ik er dertig vind. 31 Maar hij ging nog verder: Alstublieft, zie, ik heb het op mij genomen tot Jehovah te spreken: Veronderstel dat er twintig worden gevonden. Vervolgens zei hij: Ik zal ze niet verderven wegens de twintig. 32 Ten slotte zei hij: Moge Jehovah alstublieft niet in toorn ontbranden, maar laat mij nog deze ene keer spreken: Veronderstel dat er tien worden gevonden. Waarop hij zei: Ik zal ze niet verderven wegens de tien. 33 Toen ging Jehovah zijns weegs, nadat hij geëindigd had tot Abraham te spreken, en Abraham keerde naar zijn plaats terug. 13. (Genesis 22:5) Abraham zei nu tot zijn bedienden: Blijft GIJ hier met de ezel, maar ik en de jongen willen verder gaan naar daarginds en aanbidden en tot U terugkeren. (Hebreeën 11:19) Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen. (Hebreeën 11:11, 12) Door geloof kreeg ook Sara zelf kracht om zwanger te worden, zelfs toen zij de leeftijdsgrens was gepasseerd, daar zij hem getrouw achtte die de belofte gegeven had. 12 Daarom zijn er ook uit één [man], die nog wel zo goed als dood was, [kinderen] geboren als de sterren aan de hemel in menigte en als de zandkorrels aan de zeeoever, zo ontelbaar. (Hebreeën 11:18) alhoewel er tot hem was gezegd: Wat uw zaad genoemd zal worden, zal door bemiddeling van Isaäk zijn. 14. (Exodus 23:2) Gij moogt de grote massa niet volgen met kwade oogmerken; en gij moogt in een geschil niet een zodanig getuigenis afleggen dat gij afwijkt met de grote massa om het recht te buigen. (1 Thessalonicenzen 2:2) maar hoe wij, na eerst (zoals GIJ weet) in Filippi geleden te hebben en onbeschaamd behandeld te zijn, door bemiddeling van onze God vrijmoedigheid hebben verzameld om onder veel strijd het goede nieuws van God tot U te spreken. (Hebreeën 12:1, 2) Daarom dan, omdat wij zo n grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, 2 terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Wegens de hem in het vooruitzicht gestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten. ZEGENINGEN VOOR JEHOVAH S VRIENDEN 15. (Genesis 25:8) Toen blies Abraham de laatste adem uit en stierf in een gezegende ouderdom, oud en voldaan, en hij werd tot zijn volk vergaderd. (Hebreeën 11:10) Want hij verwachtte de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke [stad] God de bouwer en maker is. (Hebreeën 11:19) Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen. (Johannes 3:16) Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. 17. (Hebreeën 6:10-12) Want God is niet onrechtvaardig, zodat hij UW werk en de liefde die GIJ voor zijn naam hebt getoond doordat GIJ de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten. 11 Maar wij begeren dat een ieder van U dezelfde naarstigheid aan de dag legt om tot het einde toe de volle verzekerdheid van de hoop te hebben, 12 opdat GIJ niet traag wordt, maar navolgers zijt van hen die door geloof en geduld de beloften beërven. WEEK VAN 4-10 APRIL Dit artikel zal ons helpen onze vriendschap met Jehovah te versterken. Dit artikel bespreekt het voorbeeld van Abraham. 2. (Jakobus 2:23) en de schriftplaats werd vervuld die zegt: Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend, en hij werd Jehovah s vriend genoemd. (Romeinen 4:11) En hij ontving een teken, namelijk de besnijdenis, als een zegel van de rechtvaardigheid door het geloof dat hij in zijn onbesneden staat bezat, opdat hij de vader zou kunnen zijn van allen die geloof hebben terwijl zij onbesneden zijn, opdat hun rechtvaardigheid zou worden toegerekend; HOE WERD ABRAHAM EEN VRIEND VAN JEHOVAH? 3. (Genesis 22:1-8) Na deze dingen nu geschiedde het dat de [ware] God Abraham op de proef stelde. Bijgevolg zei hij tot hem: Abraham!, waarop hij zei: Hier ben ik! 2 Vervolgens zei hij: Neem alstublieft uw zoon, uw enige zoon, die gij zo liefhebt, Isaäk, en maak een tocht naar het land Moria en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die ik u zal aanwijzen. 3 Abraham stond dus s morgens vroeg op en zadelde zijn ezel en nam twee van zijn bedienden en zijn zoon Isaäk met zich mee; en hij kloofde het hout voor het brandoffer. Toen stond hij op en ondernam de tocht naar de plaats die de [ware] God hem had aangewezen. 4 Pas op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op en toen zag hij uit de verte de plaats. 5 Abraham zei nu tot zijn bedienden: Blijft GIJ hier met de ezel, maar ik en de jongen willen verder gaan naar daarginds 5 6 1
en aanbidden en tot U terugkeren. 6 Daarna nam Abraham het hout van het brandoffer en legde het op zijn zoon Isaäk en nam het vuur en het slachtmes in zijn handen, en beiden gingen samen verder. 7 Toen zei Isaäk tot zijn vader Abraham: Mijn vader! Waarop hij zei: Hier ben ik, mijn zoon! Hij dan vervolgde: Hier zijn het vuur en het hout, maar waar is het schaap voor het brandoffer? 8 Hierop zei Abraham: God zal zelf voorzien in het schaap voor het brandoffer, mijn zoon. En beiden liepen samen voort. 4. (1 Korinthiërs 2:14-16) Maar een fysiek mens aanvaardt niet de dingen die van de geest Gods zijn, want ze zijn hem dwaasheid; en hij kan [ze] niet te weten komen omdat ze geestelijk worden onderzocht. 15 De geestelijke mens echter onderzoekt wel alle dingen, maar zelf wordt hij door geen mens onderzocht. 16 Want wie heeft de zin van Jehovah leren kennen, dat hij hem zou kunnen onderrichten? Wij hebben echter wel de zin van Christus. 5. (Jozua 24:2) Vervolgens zei Jozua tot geheel het volk: Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: Aan de overzijde van de Rivier hebben lang geleden UW voorvaders gewoond, Terah, de vader van Abraham en de vader van Nahor, en zij plachten andere goden te dienen. 6. (Genesis 14:22) Hierop zei Abram tot de koning van Sodom: Waarlijk, ik hef mijn hand op [in een eed] tot Jehovah, de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde, (Hebreeën 5:7) In de dagen van zijn vlees heeft [Christus], met sterk geroep en tranen, smekingen en ook smeekbeden opgedragen aan Degene die hem uit de dood kon redden, en hij werd wegens zijn godvruchtige vrees verhoord. (Psalm 25:14) De vertrouwelijke omgang met Jehovah behoort hun toe die hem vrezen, Ook zijn verbond, om hun dat te laten weten. 7. (Genesis 12:10-20) Nu ontstond er hongersnood in het land en Abram zakte af naar Egypte om daar als vreemdeling te vertoeven, want de hongersnood was zwaar in het land. 11 Zodra hij nu op het punt stond Egypte binnen te trekken, geschiedde het dat hij tot zijn vrouw Sarai zei: Zie toch! Ik weet heel goed dat gij een vrouw zijt schoon van uiterlijk. 12 Daarom zal het ongetwijfeld gebeuren dat de Egyptenaren u zullen zien en zullen zeggen: Dit is zijn vrouw. En zij zullen mij stellig doden, maar u zullen zij in het leven houden. 13 Zeg alstublieft dat gij mijn zuster zijt, opdat het mij ter wille van u goed moge gaan, en dank zij u zal mijn ziel stellig in leven blijven. 14 Het gebeurde dan zodra Abram Egypte binnentrok, dat de Egyptenaren de vrouw zagen [en bemerkten] dat zij zeer schoon was. 15 Mettertijd zagen ook de vorsten van Farao haar en zij gingen haar roemen bij Farao, zodat de vrouw naar het huis van Farao werd gehaald. 16 En hij behandelde Abram goed ter wille van haar, en hij kwam in het bezit van schapen en runderen en ezels en dienstknechten en dienstmaagden en ezelinnen en kamelen. 17 Toen sloeg Jehovah Farao en zijn huis met grote plagen wegens Sarai, Abrams vrouw. 18 Daarop riep Farao Abram en zei: Wat hebt gij mij nu aangedaan? Waarom hebt gij mij niet verteld dat zij uw vrouw was? 19 Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster, zodat ik op het punt stond haar mij tot vrouw te nemen? En nu, hier hebt gij uw vrouw. Neem haar en ga! 20 En Farao vaardigde aan mannen bevelen betreffende hem uit, waarop zij hem en zijn vrouw en al wat hij had, uitgeleide deden. (Genesis 20:2-7) En Abraham zei herhaaldelijk betreffende zijn vrouw Sara: Zij is mijn zuster. Hierop zond Abimelech, de koning van Gerar, [iemand] en nam Sara. 3 Naderhand kwam God s nachts in een droom tot Abimelech en zei tot hem: Zie, gij zijt zo goed als dood wegens de vrouw die gij hebt genomen, daar zij een andere eigenaar toebehoort als zijn vrouw. 4 Abimelech was echter niet tot haar genaderd. Derhalve zei hij: Jehovah, zult gij een natie die werkelijk rechtvaardig is, doden? 5 Heeft hij niet tot mij gezegd: Zij is mijn zuster? en zij heeft ook zij niet gezegd: Hij is mijn broer? In de oprechtheid van mijn hart en met onschuld van mijn handen heb ik dit gedaan. 6 Daarop zei de [ware] God tot hem in de droom: Ook ik heb geweten dat gij dit in de oprechtheid van uw hart hebt gedaan, en ik weerhield u er ook van tegen mij te zondigen. Daarom heb ik niet toegelaten dat gij haar zoudt aanraken. 7 Maar geef nu de vrouw van de man terug, want hij is een profeet, en hij zal smeekbeden voor u opzenden. Blijf dus leven. Maar indien gij haar niet teruggeeft, weet dan dat gij beslist zult sterven, gij en al de uwen. (Genesis 20:10-12) Verder zei Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij ermee beoogd, dat gij deze zaak hebt gedaan? 11 Hierop zei Abraham: Nu, omdat ik bij mijzelf zei: Ongetwijfeld is er geen vrees voor God in deze plaats, en zij zullen mij stellig doden wegens mijn vrouw. 12 En bovendien, zij is waarlijk mijn zuster, de dochter van mijn vader, alleen niet de dochter van mijn moeder; en zij werd mijn vrouw. (Genesis 20:17, 18) Toen zond Abraham smeekbeden op tot de [ware] God, waarop God Abimelech en zijn vrouw en zijn slavinnen genas, en zij gingen kinderen baren. 18 Want Jehovah had elke moederschoot van het huis van Abimelech vast toegesloten wegens Sara, Abrahams vrouw. 8. (Daniël 12:4) En wat u betreft, o Daniël, maak de woorden geheim en verzegel het boek, tot de tijd van [het] einde. Velen zullen her- en derwaarts gaan, en de [ware] kennis zal overvloedig worden. (Romeinen 11:33) O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk [zijn] zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! (Psalm 34:8) Proeft en ziet dat Jehovah goed is; Gelukkig is de fysiek sterke man die tot hem zijn toevlucht neemt. (Spreuken 10:22) De zegen van Jehovah die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij. HOE ABRAHAM ZIJN VRIENDSCHAP MET GOD ONDERHIELD 9. (Spreuken 17:17) Een ware metgezel heeft te allen tijde lief, en is een broeder die geboren wordt voor [de tijd] dat er benauwdheid is. 10. (Genesis 17:10-14) Dit is mijn verbond dat gijlieden zult houden, tussen mij en ulieden, ja, uw zaad na u: Al wat mannelijk onder U is, moet besneden worden. 11 En GIJ moet besneden worden in het vlees van UW voorhuid, en het moet dienen tot een teken van het verbond tussen mij en U. 12 En al wat mannelijk onder U is, acht dagen oud, moet besneden worden, naar uw geslachten, een ieder die in het huis geboren is en een ieder die voor geld is gekocht van enige buitenlander, die niet van uw zaad is. 13 Iedere man die in uw huis geboren is en iedere man die met uw geld is gekocht, moet zonder mankeren besneden worden; en mijn verbond in UW vlees moet dienen als een verbond tot onbepaalde tijd. 14 En een onbesneden manspersoon, bij wie het vlees van zijn voorhuid niet besneden zal worden, ja, die ziel moet van zijn volk worden afgesneden. Hij heeft mijn verbond verbroken. 2 3 4
11 12 7
8 9 10