IDDS Archeologie Projectnr Versie 1.3, INHOUDSOPGAVE

Vergelijkbare documenten
IDDS Archeologie Projectnr (Julianastraat) Versie 1.1, Programma van Eisen

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Programma van Eisen. Mevr. drs. S. Moerman Postbus 126

0 Archeologische begeleiding (AB) Opsteller Naam, adres, telefoon, datum paraaf Auteur

Bijlage 4. Quickscan archeologie

PLAN VAN AANPAK. Pagina 1 van 7 LOCATIE. Knegsel, gemeente Eersel PROJECT

PROGRAMMA VAN EISEN. versie 1.0, Projectnr.: LOCATIE. Boekel, De Donk PROJECT De Donk fase 2

Projectnummer: C Opgesteld door: Ons kenmerk: : Kopieën aan:

CHECKLIST. vooronderzoek. Omdat ook voor archeologische opgravingen een PvE verplicht is, is

Mevr. M. Burger,

1 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ONDERZOEKSGEBIED AANLEIDING EN MOTIVERING VAN HET ONDERZOEK Aanleiding en motivering...

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

PLAN VAN AANPAK Waarderend booronderzoek

PROGRAMMA VAN EISEN LOCATIE

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Plangebied tussen Ringweg en August van Dijkstrjitte te Marrum

PvE Casteren Kerkeneind, , versie 2.0 PROGRAMMA VAN EISEN. Bladel, Casteren Casteren, Kerkeneind.

Fietspad Oldehove-Aalsum, Gemeente Zuidhorn (Gr.) Een Archeologische Begeleiding. Steekproefrapport /11

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

Archeologische MonumentenZorg

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Programma van Eisen AC Noordwijk Tel: Senior KNA-archeoloog (controle/goedkeuring)

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Programma van Eisen. Protocol 4001

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING VAN DE SANERING VAN ZINKASSEN HEIJERSTRAAT 26 TE WESTERHOVEN GEMEENTE BERGEIJK

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Programma van Eisen Locatie

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Archeologische Begeleiding

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Rotterdamseweg 202 in Delft

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Roermond, Swalmen schorsdepot

RAAP-PvE 1381 Programma van Eisen Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Plangebied Volkel West II Gemeente Uden

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

-Rapporten. Een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) op de locatie Wienboomweg te Haelen, gemeente Leudal (L)

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Gemeente Deventer Toelichting Bestemmingsplan Eikendal 2014 eerste uitwerking

Donderheide 22, Lier. Programma van Maatregelen. Auteur: J. Van Bavel (bureauonderzoek, projectleidster)

4 Archeologisch onderzoek

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Kamerstraat te Hechtel (gem. Hechtel- Eksel) Programma van Maatregelen

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

INHOUDSOPGAVE. VUhbs archeologie 3

Bureauonderzoek Archeologie

Quickscan Archeologie. Forellenvisvijvers De Huif Aan de Uilenweg 2 Lelystad, gemeente Lelystad

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Gemaal Monnickendam. RAAP-PvE 1194 Archeologische begeleiding (protocol opgraven) Gemeente Waterland

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Programma van Eisen. Leiden en Oegstgeest, Niels Bohrweg. Mevr. drs. S. Moerman Postbus 126

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

RAAP-NOTITIE Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Dennenstraat te Eksel (gem. Hechtel-Eksel) Programma van Maatregelen

Monumentenhuis Brabant bv

PvB Inveiilaiiseiend Veldonderzoek doormiddel van Procfsleiiven 'Bestemmingsplan Veestraat-Linnerblik'. Linne/Heiten; versie: DEF

CHECKLIST. en Wetenschap aan instellingen die hebben aangetoond bekwaam te zijn tot het doen van

RMB NOTITIE Quickscan archeologie Uden Eikenheuvelweg/Munterweg. Inleiding

Programma van Eisen. (contactpersoon)

Houten Tiellandt De Stenen Poort. Archeologische begeleiding. A. Porreij-Lyklema & J. van der Leije. Archol

Programma van Eisen Locatie

Bureauonderzoek Plangebied Jules Verneweg 81-rijbaan, gemeente Tilburg. A. tol. Archol. Archol

Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproefrapport /11Z

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

Heesch - Beellandstraat

Bijlage 3 De AMZ-procedure

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Handel, Rector van de Laarschotstraat. E.N.A. Heirbaut

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Programma van Eisen. Vanekerbeek Enschede

Landgoed de Heihorsten. Plan van Aanpak archeologie.

Hoofdweg 39 te Slochteren (gemeente Slochteren) Een Archeologisch Bureauonderzoek

Nota van wijziging: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Figuur 4.1 Stroomschema archeologie gemeente Terneuzen

Dordrecht Ondergronds Waarneming 3 DORDRECHT, BOOMSTRAAT, BOLWERK, MERWEKADE

PvE Project Zuiderbosch aan de Hintham 152 Rosmalen, gemeente s-hertogenbosch (NB) doorstart

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

PROGRAMMA VAN EISEN. Gemeente: Eindhoven Plaats: De Bergen (centrum) Project: Luciferterrein

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

KWALITEITSNORM NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE 2005

Verkennend en waarderend archeologisch. onderzoek. R. de Leeuwe. Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe

Onderstaande documenten / rapporten zijn verwerkt in het Programma van Eisen:

De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Transcriptie:

INHOUDSOPGAVE IDDS Archeologie 1. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ONDERZOEKSGEBIED... 4 2. AANLEIDING EN MOTIVERING VAN HET ONDERZOEK... 4 3. EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK... 5 4. ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING... 6 4.1. Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context... 6 4.2. Aard en ouderdom van de vindplaats(en)... 8 4.3. Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en)... 8 4.4. Structuren en sporen... 8 4.5. Anorganische artefacten... 8 4.6. Organische artefacten... 8 4.7. Archeozoölogische en botanische resten... 8 4.8. Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen... 8 4.9. Gaafheid en conservering... 8 5. DOELSTELLING EN VRAAGSTELLING... 9 5.1. Doelstelling... 9 5.2. Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders... 9 5.3. Vraagstelling... 9 5.4. Onderzoeksvragen... 9 6. METHODEN EN TECHNIEKEN...10 6.1. Methoden en technieken...10 6.2. Strategie...11 6.3. Structuren en grondsporen...11 6.4. Aardwetenschappelijk onderzoek...11 6.5. Anorganische artefacten...11 6.6. Organische artefacten...12 6.7. Archeozoölogische en -botanische resten...12 6.8. Overige resten...12 6.9. Dateringstechnieken...12 6.10. Beperkingen...12 7. UITWERKING EN CONSERVERING...12 7.1. Structuren, grondsporen, vondstspreidingen...12 7.2. Analyse aardwetenschappelijke gegevens...12 7.3. Anorganische artefacten...12 7.4. Organische artefacten...13 7.5. Archeozoölogische en -botanische resten...13 7.6. Beeldrapportage...13 8. (DE)SELECTIE EN CONSERVERING...13 8.1. Selectie materiaal voor uitwerking...13 8.2. Selectie materiaal voor deponering en verwijdering...13 2

IDDS Archeologie 8.3. Selectie materiaal voor conservering...13 9. DEPONERING...14 9.1. Eisen betreffende depot...14 9.2. Te leveren product...14 10. RANDVOORWAARDEN EN AANVULLENDE EISEN...14 10.1. Personele randvoorwaarden...14 10.2. Overlegmomenten...16 10.3. Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie...16 10.4. Overige randvoorwaarden en aanvullende eisen...16 11. WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET VASTGESTELDE PVE...16 11.1. Wijzigingen tijdens het veldwerk...16 11.2. Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk...17 11.3. Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering...17 12. LITERATUUR EN BIJLAGEN...17 12.1. Literatuur...17 12.2. Bijlagen...17 3

1. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ONDERZOEKSGEBIED IDDS Archeologie Projectnaam Provincies Gemeentes Toponiem x,y coördinaten CMA/AMK-status Archis-monumentnummer Life+ Groote Peel Noord-Brabant en Limburg Asten, Nederweert, Peel en Maas Life+ Groote Peel 185.000/373.111 (centrum) 183.360/374.740 (NW) 187.570/374.830 (NO) 187.850/373.560 (ZO) 183.130/371.140 (ZW) Geen n.v.t. Archis-waarnemingsnummer 29173, 29172, 15971, 15752, 29174, 15751, 15759 Oppervlakte plangebied 1345 ha Huidig grondgebruik ontoegankelijk veenmoeras, plassen, open heideterreinen, vlakten en zandruggen 2. AANLEIDING EN MOTIVERING VAN HET ONDERZOEK De aanleiding voor dit onderzoek is een pakket aan maatregelen dat er op gericht is het hoogveenherstel binnen het natuurgebied te bevorderen. Voor het hoogveenherstel zijn grootschalige ingrepen nodig. Aan de hand van het archeologisch bureauonderzoek is geconstateerd dat er archeologische resten aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Deze resten worden verwacht in de top van het dekzand, onder het veenpakket dat in het grootste deel van het plangebied aanwezig is. In het veenpakket en in de bouwvoor kunnen losse vondsten voorkomen, die afhankelijk van de mate van verstoring, wel of niet in situ kunnen liggen. Dit PvE is opgesteld voor alle archeologische begeleidingen die binnen het plangebied plaats zullen vinden. Conform het bureauonderzoek dienen de volgende werkzaamheden archeologisch te worden begeleid (nummering conform bureauonderzoek): 1. Bij de nieuw aan te leggen kades wordt een stuwput aangelegd met een buis onder de kade. De putten worden 1 x 1 m. De omvang van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de duikers wisselt tussen 11 en 34 m 2, met een maximale breedte van 2,5 m. Er wordt aanbevolen om bij de aanleg van de stuwputten met buizen een archeologische begeleiding uit te voeren, mits een zinvolle waarneming mogelijk is en op een efficiënte manier kan worden uitgevoerd. Bij dit advies dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat de omvang van de graafwerkzaamheden varieert tussen 15 en 28 m 2 (gemiddeld 22 m 2 ), met een maximale breedte van 2,5 m. Gezien de geringe omvang is het waarschijnlijk dat aan eventuele sporen en vondsten weinig context zal kunnen worden gegeven. 2. De watergangen die het nieuwe tracé van de Eeuwselsche Loop gaan vormen (waaronder de waterloop in de wegberm van de N279) worden verbreed. De diepte van dit nieuwe tracé van de Eeuwselsche Loop is, afhankelijk van het maaiveld, 1,0 tot 3,0 m mv. Voor de breedte wordt rekening gehouden met 3 m op de bodem en ca. 10 m aan het maaiveld. Dit houdt in dat de bestaande watergangen minimaal dubbel zo breed worden. De uitbreidingen vinden plaats aan de zijde van de watergang die grenst aan het natuurgebied. 4

IDDS Archeologie Vervolgonderzoek is noodzakelijk bij het verbreden van de watergangen, waarbij graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden over breedtes tot ca. 5 m. Dit vervolgonderzoek kan het beste bestaan uit een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden. 4. Van een landbouwperceel wordt de bouwvoor (ca. 40 cm) afgegraven. Het landbouwperceel heeft op de gemeentelijke verwachtingenkaart een lage archeologische verwachting. Conform het beleid van de gemeente Asten zijn bodemingrepen pas onderzoeksplichtig als ze dieper reiken dan 40 cm mv. Het afgraven van de bouwvoor op het landbouwperceel reikt niet dieper dan 40 cm mv. Er wordt geadviseerd om hier een veldkartering achteraf uit te voeren. Bij het aantreffen van archeologische vindplaatsen dienen deze allereerst te worden gewaardeerd. Dit bepaalt welke maatregelen er genomen dienen te worden (bijvoorbeeld afdekken, opgraven, etc.). 6. Het afplaggen van de omgeving van de te dempen waterlopen, het te dempen tracé van de Eeuwselsche Loop en de aan te leggen dammen zal reiken tot maximaal 10 cm mv. De afplagwerkzaamheden tot maximaal 10 cm mv vinden plaats binnen de bouwvoor. De kans dat hierbij archeologische resten worden aangetroffen, is klein. Er wordt geadviseerd om hier een veldkartering achteraf uit te voeren. Bij het aantreffen van archeologische vindplaatsen dienen deze allereerst te worden gewaardeerd. Dit bepaalt welke maatregelen er genomen dienen te worden (bijvoorbeeld afdekken, opgraven, etc.). Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het geleidelijk negatieve effect dat afplaggen heeft op de dieper liggende archeologische resten. Het kan vervolgens noodzakelijk zijn om de diepteondergrens in dit gebied terug te brengen. 7. Op twee locaties worden greppels gegraven van 2 tot 4 m breed en 0,5 tot 0,75 m diep. De lengte van de greppels is 34 en 68 m. Voor het graven van greppels van 2-4 m breed geldt hetzelfde advies als voor het verbreden van de bestaande watergangen. Vervolgonderzoek is noodzakelijk en kan het beste bestaan uit een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden. 8. Er kan niet worden uitgesloten dat voorafgaand aan het aanleggen van een kade en/of verhogen van een weg eerst grond wordt afgegraven. Indien voorafgaand aan het aanleggen van een kade en/of het verhogen van een weg grond wordt afgegraven, wordt geadviseerd deze werkzaamheden archeologisch te begeleiden. 3. EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK Soort onderzoek Uitvoerder Bureauonderzoek IDDS Archeologie Uitvoeringsperiode Februari 2015 Rapportage Documentatie Moerman, S. / J.J. Cuijpers, 2016: Archeologisch bureauonderzoek & Cultuurhistorisch onderzoek: Life+ Groote Peel, gemeentes Asten, Nederweert en Peel en Maas, Noordwijk (IDDS Archeologie rapport 1746). IDDS Archeologie, Noordwijk 5

4. ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING IDDS Archeologie 4.1. Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context Cultuurlandschap De Groote Peel is gelegen in het zuidelijk zandgebied (Berendsen 2005), op de overgang van de Centrale Slenk naar het dal van de Maas. De Centrale Slenk of Roerdalslenk is een laaggelegen gebied dat tussen de Peelhorst (grofweg de lijn Roermond-Deurne-Uden-Lith) en de Kempenhorst (grofweg de lijn Luyksgestel-Gilze en Rijen-Oosterhout) ligt. Deze laagte is ontstaan door tektonische krachten waarbij de horsten omhoog worden gedrukt terwijl tegelijkertijd het tussenliggende gebied (de slenk) daalt (Berendsen 2005; De Mulder et al. 2003). De slenk is sinds het Vroeg-Tertiair (ongeveer 65 miljoen jaar geleden) opgevuld met een pakket van voornamelijk riviersediment (Formatie van Sterksel). Vanaf het Midden-Pleistoceen (ongeveer 850.000 jaar geleden) stroomden de Rijn en Maas niet meer door de Centrale Slenk en kon er door de wind een sedimentpakket worden afgezet van ongeveer 35 m dik (Schokker 2003). De bovenste meters van het pakket bestaan voornamelijk uit zanden die door de wind zijn afgezet gedurende het Weichselien (120.000 tot 10.000 jaar geleden). Dit zogenaamde dekzand is opgewaaid uit het destijds droge en kale landschap van Nederland en het Noordzeebekken. De afzetting van het dekzand gebeurde in verschillende fasen, waarbij in tijden van verminderde aanvoer bodemvorming kon optreden. Tevens komen in de slenk kleine beekdalen voor waarin kleiige sedimenten werden afgezet of hier en daar veen ontstond. In de periode tussen ongeveer 40.000 en 30.000 jaar geleden (een minder koude periode van het Weichselien, de Hengelo en Denekamp interstadialen) was in grote delen van de slenk een vochtig open landschap aanwezig met permafrost condities (Schokker 2003). Doordat het maaiveld ook vaak vochtig was vanwege een relatief hoge grondwaterstand werd zelfs het fijnste door de wind verplaatste materiaal ingevangen en afgezet, waardoor uiteindelijk een 1 tot 2 m dikke laag leem kon ontstaan. Deze leemlaag staat bekend als het laagpakket van Liempde (onderdeel van de formatie van Boxtel; Schokker 2003; Schokker et al. 2003), maar wordt ook wel Brabantse leem genoemd. Tussen 30.000 en 10.000 jaar geleden is er op de leemlagen, in verschillende fasen, nog een dik pakket dekzand afgezet (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel). Vooral in de laatste fasen van het Weichselien (Vroege- en Late-Dryas, respectievelijk ca. 12.000-11.000 en 10.700-10.000 jaar geleden) is het dekzand door de wind opgeblazen in grote zuidwest-noordoost lopende dekzandruggen. In de Centrale Slenk is een waterscheiding aanwezig en is bovendien sprake van veel depressies en hoogten. De depressies zijn restanten van smeltwaterdalen uit het Weichselien. Binnen De Groote Peel is aan het einde van het Pleistoceen in één van deze depressies de veenvorming begonnen, namelijk op de plaats waar nu de plas Aan t Elfde ligt (Blankers et al. 2000). Het veen heeft zich uiteindelijk over de hele gebied uitgebreid. Net als het dekzand wordt het veen gerekend tot de Formatie van Boxtel (voorheen Formatie van Asten; de Mulder et al. 2003). In het veen komen fossiele boomstammen voor, die door veenwerkers de bijnaam peelpuisten hebben gekregen. Archeologie Binnen het plangebied zijn drie eerdere archeologische onderzoeken aangemeld. Twee onderzoeksmeldingen betreffen het opstellen van het archeologisch beleid van de gemeente Weert/Nederweert en het opstellen van een verstoringenkaart voor de gemeente Peel en Maas (onderzoeksmeldingen 59351 en 52002). De derde onderzoeksmelding ligt gedeeltelijk binnen het plangebied, in het zuidoosten. Het betreft boringen en een beperkte oppervlaktekartering in het kader van het verwijderen van de bouwvoor (onderzoeksmelding 3718). De bodem bestond uit een haar- of veldpodzolbodem in dekzand en was grotendeels verstoord. Er is geen vervolgonderzoek aanbevolen (Geraeds 2002). Binnen het onderzoeksgebied zijn tien waarnemingen aanwezig. De vondsten zijn gedaan door amateurarcheologen in de tweede helft van de 20 e eeuw. Alle vondsten bevinden zich op of in de directe omgeving van de zandruggen zoals deze op de geomorfologische kaart staan aangegeven. De waarnemingen zijn onder te verdelen in vier losse waarnemingen 6

IDDS Archeologie en twee clusters die hieronder worden besproken. Daarbij worden eerst de waarnemingen die zijn gedaan binnen het plangebied besproken en daarna de waarnemingen die zijn gedaan buiten het plangebied (maar binnen het onderzoeksgebied). Los van deze waarnemingen wist dhr. Bruekers van de Stichting Geschiedschrijving Nederweert te melden dat in het plangebied veel losse vondsten uit het Neolithicum zijn gedaan. Dhr. Van Laarschot van heemkundekring De Vonder meldde dat door veenwerkers van Maatschappij Griendtsveen onder andere een urn met crematieresten uit de Bronstijd en een maalsteen zijn aangetroffen. Waarnemingen binnen het plangebied Vlak ten zuiden van een gebied met dekzandwelvingen is een melding gemaakt van mesolithische vondsten op een pas geploegd terrein (waarneming 29172). De vondsten bestaan uit diverse fragmenten bewerkt vuursteen en vuurstenen werktuigen, een steker van Wommersom kwartsiet en een slijpsteen. Een splinter van een vuurstenen bijl dateert waarschijnlijk uit het Neolithicum. Het vondstcomplex is niet gekwalificeerd als nederzetting, omdat een onbekend gedeelte van de vondsten afkomstig is van een andere locatie, namelijk uit een zone met dekzandwelvingen nabij waarneming 29173. Die waarneming betreft een fragment van een vuurstenen bijl uit het Neolithicum, aangetroffen in houtaanplanting op een hoogte. In een zone met dekzandwelvingen en lage landduinen in het zuiden van het plangebied ligt een cluster van drie waarnemingen. De hier aangetroffen vondsten bestaan uit een onbekende hoeveelheid vuursteen uit het Laat Paleolithicum of Mesolithicum (waarneming 15751), een onbekende hoeveelheid vuursteen uit het Mesolithicum (waarneming 15759) en een twintigtal fragmenten afval van vuursteen en Wommersom kwartsiet uit het Mesolithicum of Neolithicum (waarneming 29174). Nabij het lage landduin in het oosten van het plangebied bevindt zich eveneens een cluster van drie waarnemingen. Ter plaatse is een onbekende hoeveelheid vuursteen uit het Laat Paleolithicum of Mesolithicum (waarneming 15752) aangetroffen, alsmede vuursteen en afslagen van Wommersom kwartsiet uit het Laat Mesolithicum (waarneming 15971) en een hoeveelheid bewerkt vuursteen en Wommersom kwartsiet uit het Laat Mesolithicum en mogelijk eerder (waarneming 15972). Binnen het plangebied bevinden zich vier waarnemingen die niet in Archis voorkomen, maar die wel zijn weergegeven op de archeologische kaart van de gemeente Asten. Het betreft mesolithische vuursteenwerktuigen (V002 en V003) en twee maalstenen, waarvan één exemplaar van 30 kg mogelijk uit de Late Prehistorie dateert (V004) en een zadelkweern maalsteen afkomstig is uit de Bronstijd of IJzertijd (V005). Waarnemingen buiten het plangebied Ongeveer 200 m ten zuiden van het plangebied is nabij een gebied met dekzandruggen een stenen hamerbijl aangetroffen, toegeschreven aan de Roessener cultuur uit het Vroeg Neolithicum B (waarneming 16098). De vondst is vrijwel aan het oppervlak gedaan, op een terrein dat vroeger De Zeven Heuvelen heette en nu volledig is geëgaliseerd. Aan de noordoostzijde van het plangebied is op een afstand van 250 m een melding aanwezig van een vindplaats van vuursteenartefacten van de Tjonger cultuur uit het Laat Paleolithicum (waarneming 29170). De vindplaats ligt op een smalle hoge zandrug die voor een deel is afgegraven en aan drie zijden omgeven is door moerassige grond. Historie Reeds vanaf de Middeleeuwen wordt het veen afgegraven. In eerste instantie gebeurde dit op kleine schaal, voor eigen gebruik. Het wegsteken van het veen leidde tot veenputten die al gauw onder water liepen. Pas vanaf het einde van de 19 e eeuw werden er grote kanalen en vaarten aangelegd waardoor veenwinning systematisch kon plaatsvinden. 7

IDDS Archeologie 4.2. Aard en ouderdom van de vindplaats(en) In de top van het dekzand worden archeologische resten verwacht vanaf het Laat Paleolithicum tot in het Neolithicum en mogelijk tot in de Bronstijd. Het zal met name gaan om resten van bewoning en begraving. Hierna kwam de veengroei grootschalig op gang en was het plangebied voornamelijk nog geschikt voor incidenteel gebruik door de mens, bijvoorbeeld voor grondstofwinning de jacht of voor rituele deposities. 4.3. Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) Naar verwachting zullen eventuele vindplaatsen een relatief kleine omvang hebben. 4.4. Structuren en sporen Sporen uit het Laat Paleolithicum tot en met de Bronstijd kunnen onder andere bestaan uit haardplaatsen, paalsporen, greppels, kuilen en grafheuvels. Uit de latere periodes worden geen sporen verwacht. Met name langs de randen, in het noordoosten van het plangebied, is er een kans op het aantreffen van resten uit de Tweede Wereldoorlog, zoals kazematten en schuttersputten. 4.5. Anorganische artefacten Vondstmateriaal zal met name bestaan uit natuursteen (vuursteen, Wommersom kwartsiet en andere steensoorten). Uit het Neolithicum en de Bronstijd kan ook aardewerk worden gevonden. Uit de periodes na de Bronstijd worden alleen losse vondsten verwacht. Deze zullen in het veen worden aangetroffen, waarin over het algemeen zowel anorganisch als organisch vondstmateriaal goed bewaard blijft. 4.6. Organische artefacten Organische artefacten zoals leer, (bewerkt) hout, (bewerkt) bot, textiel, etc. worden met name in het veen verwacht. 4.7. Archeozoölogische en botanische resten In het veen kunnen naast bot ook andere resten, zoals van fossiele bomen, worden aangetroffen. 4.8. Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen De vondsten tot aan de Bronstijd kunnen zich in de top van het dekzand bevinden en sporen zullen zich aftekenen in de top van de C-horizont van een eventueel podzolprofiel. De diepteligging van het dekzand is echter niet bekend. Latere vondsten kunnen worden aangetroffen in het veen. Resten uit de Tweede Wereldoorlog worden verwacht vanaf het maaiveld. 4.9. Gaafheid en conservering De bedekking met veen kan er voor hebben gezorgd dat resten in het dekzandlandschap goed bewaard zijn gebleven. Het is niet uit te sluiten dat bij de winning van het veen ook de top van het dekzand verstoord is geraakt. In hoeverre nog sporen kunnen worden aangetroffen, hangt af van de diepte van de verstoringen. Indien deze zich beperken tot de A- en B-horizont van het podzolprofiel, is niet uitgesloten dat de sporen in de top van de C-horizont nog goed bewaard zijn gebleven. 8

5. DOELSTELLING EN VRAAGSTELLING IDDS Archeologie 5.1. Doelstelling De doelstelling van de actieve archeologische begeleiding, protocol opgraven, is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor de kennisvorming over het verleden. De doelstelling van de passieve archeologische begeleiding in de vorm van een veldinspectie achteraf is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek. 5.2. Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders Een vraag uit de NOaA die bij uitstek van toepassing is op het plangebied is vraag 42: Hoe beïnvloedde de uitbreiding van veen het landgebruik? Ook andere vragen kunnen van toepassing zijn, afhankelijk van de aard en datering van aangetroffen resten. 5.3. Vraagstelling Het onderzoek betreft een archeologische begeleiding. De vraagstelling is gericht op het inzicht verschaffen in de archeologische relicten in het plangebied. 5.4. Onderzoeksvragen Protocol opgraven Hoe ziet de bodemopbouw er uit? In hoeverre zijn de top van het dekzand en het daarop gelegen veenpakket intact? Hoe ziet het (begraven) landschap van de Groote Peel er uit? Hoe dik is het veenpakket en wat is de hoogteligging van het onderliggende dekzand? Wat zijn de gelijkenissen met dan wel afwijkingen van de geomorfologische kaart? Is er sprake van één of meer vindplaatsen? Zo ja, beantwoord de onderstaande vragen: Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Wat is de conservering en gaafheid van de vindplaats(-en)? Wat is de fasering van de vindplaats(-en)? Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? Uit welke periode dateren de eventuele sporen? Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten? Protocol proefsleuven Is er sprake van één of meer vindplaatsen? Zo ja, beantwoord de onderstaande vragen: Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Wat is de conservering en gaafheid van de vindplaats(-en)? Wat is de fasering van de vindplaats(-en)? Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? Uit welke periode dateren de eventuele sporen? Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten? Hoe kunnen de vindplaatsen worden gewaardeerd en zijn ze behoudenswaardig? 9

6. METHODEN EN TECHNIEKEN IDDS Archeologie 6.1. Methoden en technieken Algemeen Het onderzoek dient conform de heersende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te worden uitgevoerd. Het landschappelijke deel van het onderzoek wordt uitgevoerd door een erkend fysisch geograaf met ruime ervaring in de regio of door een veldarcheoloog met ruime, relevante fysisch-geografische ervaring. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden dient een overleg plaats te vinden waarbij minimaal de aannemer, de archeologisch uitvoerder en het bevoegd gezag aanwezig zijn. Doel van dit overleg is het praktisch afstemmen van de werkzaamheden teneinde te komen tot een zo efficiënt mogelijke werkwijze. Afspraken worden vastgelegd in het draaiboek, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan alle aanwezige partijen. Graafwerkzaamheden (begeleiding protocol opgraven) Het graafwerk wordt uitgevoerd met een graafmachine met een gesloten bak met een gladde rand. Bij de graafwerkzaamheden wordt zo veel mogelijk laagsgewijs verdiept. Tijdens het verdiepen worden vondsten verzameld en wordt voor zover mogelijk systematisch gebruik gemaakt van een metaaldetector voor het opsporen van metalen voorwerpen. Waar mogelijk wordt een vlak aangelegd in de top van de C-horizont van het dekzand. Dit vlak wordt zo nodig met de hand bijgeschaafd. Tijdens het verdiepen dient men bedacht te zijn op het voorkomen van archeologische resten in het veen. Indien op een hoger niveau sporen of vondsten tevoorschijn komen, worden tussenvlakken aangelegd teneinde deze resten goed te kunnen documenteren. Het opgravingsvlak wordt systematisch en vlakdekkend afgezocht met een metaaldetector voor het opsporen van metalen voorwerpen. Veldinspectie achteraf (begeleiding protocol proefsleuven) De Archeologische inspectie achteraf bestaat uit een veldkartering. Bij deze veldkartering worden de gebieden waar de bouwvoor (10-40 cm) is afgegraven, lopend afgezocht in banen om de 5 m. Tijdens het lopen wordt ook gebruik gemaakt van een metaaldetector. Bij het vermoeden van structuren of sporen kan het vlak met de hand worden opgeschaafd om de zichtbaarheid te vergroten. De locatie van eventuele losse vondsten moet worden ingemeten met een nauwkeurigheid van ongeveer 5 m en de hoogte kan worden bepaald met behulp van het AHN. De locatie van eventuele sporen, vondstconcentraties of structuren moet worden ingemeten met een nauwkeurigheid van 1 m en de hoogteligging met een nauwkeurigheid van 1 cm. Aangetroffen vondsten worden verzameld. Bij grote hoeveelheden gelijksoortig vondstmateriaal wordt een selectie verzameld. Vuursteensites Indien bij het verdiepen sprake is van meer dan 5 (vuur)steenvondsten per 10 m 2 dan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van een vuursteenconcentratie. In een dergelijk geval wordt overgegaan tot het aanleggen van vakjes van 0,5 x 0,5 m in lagen van 5 cm. Deze vakjes worden handmatig geschaafd. Het uitschaven vindt plaats tot een diepte waarop in twee achtereenvolgende lagen geen artefacten meer worden aangetroffen. Van één zijde van de ontgraving worden de profielen van de vakjes getekend, gerelateerd aan een absolute hoogte. Registratie Er dienen foto s gemaakt te worden van de beginsituatie, van de algemene situatie tijdens het veldwerk, de vlakken, de profielen, van grondsporen in het vlak, van de coupes, van belangwekkende/kwetsbare vondsten en van de oplevering. 10

IDDS Archeologie Het opgravingsvlak wordt waar nodig geschaafd, ingekrast en getekend op schaal 1:50 of groter. Het is mogelijk in het veld digitaal te tekenen (met een Total Station). Alle vlakken worden ingemeten en gewaterpast. Voorts dient ook van het maaiveld langs één van de lange zijden van de sleuf gewaterpast te worden. Profielen en coupes worden schaal 1:20 of groter getekend. Detailtekeningen worden zo groot getekend als in de situatie nodig geacht wordt door de projectleider. Tevens worden op vlaktekeningen de NAP-hoogten van het vlak en het maaiveld aangegeven en de locatie waar de profielen getekend zijn en waar foto s zijn gemaakt. Op tekeningen van profielen en coupes worden de bijbehorende fotonummers duidelijk aangegeven. Op de profieltekeningen worden de NAP-hoogten aangegeven. Tevens zal de hoogteligging van het opgravingsvlak aangegeven worden op de profieltekening. Structuren worden apart gefotografeerd en zo nodig getekend op detailtekeningen, niet kleiner dan 1:20. 6.2. Strategie Tijdens de graafwerkzaamheden die geselecteerd zijn voor actieve begeleiding (protocol opgraven) houdt een archeoloog toezicht. Bij het aantreffen van archeologische resten worden deze door de archeoloog geregistreerd en geborgen. De archeoloog geeft aan of er laagsgewijs verdiept moet worden en hoe de sporen of vondsten het beste vrijgelegd kunnen worden. De archeoloog geeft aan wanneer de graafmachine halt moet houden en krijgt voldoende tijd om de sporen te registeren en bewerken tot op de maximale ontgravingsdiepte. Aangetroffen sporen worden volledig onderzocht. Sporen met een doorsnede van maximaal 1 m en die tot 50 cm onder de maximale ontgravingsdiepte reiken kunnen onderzocht worden zonder tussenkomst van bevoegd gezag en opdrachtgever. Dit wordt beoordeeld door de senior-archeoloog. Bij grotere en/of diepere sporen, of het frequenter voorkomen van sporen dieper dan de maximaal te ontgraven diepte wordt dit wel nader afgestemd met bevoegd gezag en opdrachtgever. De archeologische inspectie achteraf (begeleiding protocol proefsleuven) zal bestaan uit een veldkartering. Bij het aantreffen van bijzondere archeologische resten die niet behoren tot de scope van dit project, zoals hierboven beschreven, worden de opdrachtgever en de bevoegde overheid onmiddellijk gewaarschuwd. In gezamenlijk overleg tussen partijen zal vervolgens worden bepaald hoe met deze resten dient te worden omgegaan. 6.3. Structuren en grondsporen Bij de begeleidingen zullen structuren en grondsporen, conform het protocol Opgraven, volledig worden gedocumenteerd, gecoupeerd en uitgenomen tot op de maximale verstoringsdiepte. Bij het voorkomen van bijzondere sporen die reiken tot onder de maximale verstoringsdiepte wordt in overleg tussen bevoegde overheid en opdrachtgever beslist of en hoe deze sporen onderzocht dienen te worden. Bij de veldkartering zullen structuren en grondsporen aan het oppervlak worden gedocumenteerd en worden de locaties nauwkeurig vastgelegd. Aangetroffen structuren worden nog dezelfde dag gemeld aan het bevoegd gezag, zodat in overleg besloten kan worden of nader onderzoek mogelijk is. De sporen worden niet afgewerkt tenzij anders afgesproken met het bevoegd gezag. 6.4. Aardwetenschappelijk onderzoek Waar mogelijk worden profielkolommen opgenomen door een erkend fysisch geograaf met ruime ervaring in de regio of door een veldarcheoloog met ruime, relevante fysischgeografische ervaring. 6.5. Anorganische artefacten Stortvondsten worden per sleuf verzameld en geregistreerd. 11

IDDS Archeologie Bij de aanleg van de vlakken wordt vondstmateriaal zoveel mogelijk per stratigrafische eenheid (laag of spoor) verzameld. Vondsten uit een woon- of afvallaag worden apart verzameld. Waar geen stratigrafische eenheden zichtbaar zijn, worden vondsten verzameld in vakken van maximaal 5 x 5 m. Bij de veldkartering zullen anorganische artefacten worden gedocumenteerd, de locaties vastgelegd en de artefacten (of een selectie daarvan) verzameld. Indien sprake is van vondstconcentraties (concentraties van scherven o.i.d.), worden deze als punten of polygonen ingemeten. Metaalvondsten en vuursteenvondsten worden nauwkeurig op x-, y- en z-coördinaat ingemeten (behalve spijkers en recent materiaal). Fragiele en/of belangwekkende vondsten dienen op de plaats van aantreffen gefotografeerd te worden. Vondsten en monsters worden geborgen en behandeld volgens de richtlijnen van de veldhandleiding archeologie. Zo nodig wordt een specialist ingeschakeld ter voorkoming van informatieverlies of beschadiging. 6.6. Organische artefacten Zie paragraaf 6.5 Anorganische artefacten 6.7. Archeozoölogische en -botanische resten Waar mogelijk en relevant voor de onderzoeksvragen worden monsters genomen uit lagen, sporen en materialen ter verkrijging van dateringen of voor ander specialistisch onderzoek. Monsters moeten (zo mogelijk) voldoende volume hebben om daarvan een controlemonster te kunnen nemen. 6.8. Overige resten Zie paragraaf 6.5 Anorganische resten 6.9. Dateringstechnieken Zie paragraaf 6.7 Archeozoölogische en botanische resten 6.10. Beperkingen Doordat er sprake is van een archeologische begeleiding zijn uitbreidingen alleen mogelijk in overleg met opdrachtgever en bevoegde overheid. Ten aanzien van het uitvoeren van de onderzoeken volgens de protocollen Opgraven en Oppervlaktekartering gelden beperkingen als gevolg van de uitvoering van de graafwerkzaamheden en de afspraken daarover met de aannemer. 7. UITWERKING EN CONSERVERING 7.1. Structuren, grondsporen, vondstspreidingen Alle sporen en structuren worden conform de vigerende KNA (Centraal College van Deskundigen 2013) aan een beschrijving en analyse onderworpen. Voor zover mogelijk zullen de sporen in de lokale en regionale archeologische context worden geplaatst. 7.2. Analyse aardwetenschappelijke gegevens De bodemopbouw van de vindplaats en de genese van de verschillende lagen dienen te worden behandeld in de rapportage. Hierbij dient ook de relatie met de aangetroffen archeologische resten te worden behandeld. Daarnaast dienen ook de overige onderwerpen uit de onderzoeksvragen te worden behandeld. 7.3. Anorganische artefacten 12

IDDS Archeologie De vondsten/resten worden per materiaalcategorie gedateerd en gewaardeerd en beschreven in het evaluatieverslag. Op basis van de evaluatie wordt in overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid bepaald welke vondsten/resten nader geanalyseerd moeten worden. Opdrachtnemer dient voorafgaand aan conserveren en deponeren een voorstel bij opdrachtgever en de bevoegde overheid in ten aanzien van de vondsten die conservering behoeven alvorens bewaard te kunnen worden. Opdrachtgever en de bevoegde overheid beslissen op basis hiervan gezamenlijk over welke vondsten voor conservering in aanmerking komen. Van bijzondere en kwetsbare vondsten wordt een conserveringsvoorstel en een selectievoorstel geformuleerd. Dit voorstel wordt voorgelegd aan de bevoegde overheid en aan de depothouder. De conservering vindt uitsluitend plaats door een gespecialiseerd bureau. 7.4. Organische artefacten Zie paragraaf 7.3 Anorganische artefacten. 7.5. Archeozoölogische en -botanische resten Archeozoölogische resten uit sporen worden gedetermineerd in de mate van detail als nodig is voor het kunnen beantwoorden van de onderzoeksvragen. Archeobotanische resten en archeozoölogische resten uit geologische lagen worden onderzocht indien relevant voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. De resten worden per categorie gedateerd en gewaardeerd en beschreven in het evaluatieverslag. Op basis van de evaluatie wordt in overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid bepaald welke resten nader geanalyseerd moeten worden. 7.6. Beeldrapportage Eventueel kunnen vondsten die kenmerkend zijn voor een specifieke periode gefotografeerd worden. Van uitzonderlijke vondsten wordt tevens een tekening gemaakt. 8. (DE)SELECTIE EN CONSERVERING 8.1. Selectie materiaal voor uitwerking De vondsten/resten worden per materiaalcategorie gedateerd en gewaardeerd en beschreven in het evaluatieverslag. Op basis van de evaluatie wordt in overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid bepaald welke vondsten/resten nader geanalyseerd moeten worden. 8.2. Selectie materiaal voor deponering en verwijdering Tijdens de evaluatiefase wordt in het selectierapport een voorstel gedaan voor te deponeren en te verwijderen vondsten. Tijdens de evaluatiefase wordt het selectierapport voorgelegd aan de depothouder ter goedkeuring. Pas na goedkeuring van het selectierapport door de depothouder kunnen deze vondsten en monsters op controleerbare wijze worden verwijderd. 8.3. Selectie materiaal voor conservering Alle vondsten en monsters moeten geconserveerd worden aangeleverd aan het archeologisch depot, tenzij schriftelijk en op grond van een selectierapport voor conservering anders is aangegeven door de desbetreffende depothouder. In een conserveringsrapport dient te worden vastgelegd welke vondsten op welke wijze en met welke middelen zijn geconserveerd. 13

IDDS Archeologie 9. DEPONERING 9.1. Eisen betreffende depot De vondsten en documentatie dienen tijdelijk te worden bewaard in het depot van de opdrachtnemer waarna het geheel binnen 2 jaar, conform de daarvoor geldende normen en eisen (KNA-specificatie DS 02 & DS 03) en conform de normen en eisen van het depot, wordt overgedragen aan het archeologisch depot van de provincie Noord-Brabant dan wel provincie Limburg, afhankelijk van de vondstlocatie. De digitale documentatie wordt conform KNA-specificatie DS 05 overgedragen aan het e- Depot. 9.2. Te leveren product Direct na afloop van iedere veldinspecties wordt een beknopt verslag opgesteld waarin de aangetroffen vindplaatsen worden gewaardeerd en waarin wordt bepaald of deze vindplaatsen behoudenswaardig zijn of niet. Aan de hand hiervan dient het bevoegd gezag een beslissing te kunnen nemen welke maatregelen er genomen dienen te worden (opgraven, afdekken, etc.). Na afloop van het veldwerk wordt een beknopt evaluatieverslag opgesteld, met een overzicht van de aangetroffen grondsporen en vondsten, en wordt indien noodzakelijk een voorstel gedaan voor de uitwerking van de aangetroffen vondstcategorieën en monsters. De (de)selectierapporten en conserveringsrapporten die tijdens de evaluatiefase opgesteld worden, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de depothouder. Indien binnen 15 werkdagen geen reactie wordt verkregen van de depothouder, kan het werk zonder goedkeuring worden voortgezet. Na overleg met de opdrachtgever, eventueel depothouder en de bevoegde overheid en toestemming van de opdrachtgever, wordt vervolgens overgegaan tot de uitwerking van het onderzoek. Eindproduct is een rapport volgens de KNA 3.3. De verzamelde gegevens dienen zodanig te worden beschreven en verbeeld dat de beantwoording van de in dit PvE gestelde onderzoeksvragen helder en onderbouwd is en de veldgegevens in later stadium voor iedereen toetsbaar en controleerbaar zijn (overzichtstekeningen, foto s, sporenlijsten, vondstenlijsten, etc.). Het conceptrapport wordt uiterlijk 12 weken na einde van het veldwerk aan de opdrachtgever en de bevoegde overheid gestuurd. Overschrijding van deze termijn door derden (natuurwetenschappelijke dateringen of uitwerking van botanische monsters) kan er toe leiden dat deze termijn wordt verlengd. Het verlengen van de termijn gebeurt altijd in overleg met de opdrachtgever en de deskundige namens de bevoegde overheid. Het conceptrapport wordt digitaal in enkelvoud aangeboden aan de opdrachtgever en de deskundige namens de bevoegde overheid. Deze laatste toetst de resultaten aan dit Programma van Eisen. Binnen een maand na ontvangst van opmerkingen op het conceptrapport wordt het eindrapport geleverd. Exemplaren (digitaal en/of analoog) worden geleverd aan de opdrachtgever en de bevoegde overheid. Door middel van uploaden in Archis wordt het rapport geleverd aan de RCE. 10. RANDVOORWAARDEN EN AANVULLENDE EISEN 10.1. Personele randvoorwaarden Het onderzoek moet verricht worden door een gecertificeerd archeologisch bedrijf. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een veldteam dat geleid wordt door een senior KNA-archeoloog en veldarcheoloog met ruime en aantoonbare ervaring in onderzoek in de regio. Het aardwetenschappelijk onderzoek wordt gedaan door een fysisch geograaf of veldarcheoloog met eveneens ruime en aantoonbare ervaring in onderzoek in de regio. De 14

IDDS Archeologie graafwerkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd door een kraanmachinist met relevante ervaring. De materiaalanalyses worden uitgevoerd door specialisten met aantoonbare ervaring op het gebied van materiële cultuur, botanische en archeozoölogische resten uit de te verwachten perioden. 15

IDDS Archeologie 10.2. Overlegmomenten Er vindt een startoverleg plaats waarbij minimaal de aannemer, archeologisch uitvoerder en het bevoegd gezag aanwezig zijn. Op de volgende momenten vindt afstemming tussen de uitvoerder en de bevoegde overheid plaats: tijdens het veldwerk bij afwijkingen van het PvE, na het einde van het veldwerk over het uitwerkingsplan (evaluatie) en na indiening van het conceptrapport. Wanneer de in het veld aangetroffen vondsten (hoeveelheden, soorten materialen, soorten objecten en/of dateringen en conservering) significant afwijken van het PvE, is overleg nodig tussen bevoegd gezag, opdrachtgever en depothouder op aangeven van de uitvoerder. De (de)selectierapporten en conserveringsrapporten die tijdens de evaluatiefase opgesteld worden, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de depothouder. 10.3. Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de KNA (3.3) en het PvE. Alle archeologische veldwerkzaamheden staan onder verantwoordelijkheid van de leidinggevende archeoloog. Werkzaamheden en/of situaties die afwijken van dit Programma van Eisen dienen eerst te worden voorgelegd aan de deskundige namens de bevoegde overheid en de opdrachtgever. Relevante wijzigingen tijdens het veldwerk (strategie, methodiek, locatie, etc.) of tijdens uitwerking en conservering worden schriftelijk (per e-mail) aan de opdrachtgever en de deskundige namens de bevoegde overheid voorgelegd en mogen alleen na schriftelijke goedkeuring worden doorgevoerd. Meer- en minderwerk vindt slechts plaats na schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en de deskundige namens de bevoegde overheid. 10.4. Overige randvoorwaarden en aanvullende eisen Voor aanvang van het veldwerk stuurt de uitvoerder dit PvE aan de depothouders van de provincies Noord-Brabant en Limburg. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het terrein, evenals voor de plaatsing van afzettingen, het regelen van vergunningen, betredingstoestemming, het verwijderen van explosieven, herbestrating etc. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de afvoer van het grondwater (bronbemaling) en eventuele daarbij benodigde vergunningen, tenzij anders afgesproken. Grondwater mag geen belemmering vormen voor het onderzoek. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het doen van een KLIC-melding voor de start van de werkzaamheden. Voorafgaand aan het veldwerk dient de opdrachtgever alle beschikbare documenten omtrent de milieukundige situatie in het plangebied te overleggen aan de archeologisch uitvoerder. De opdrachtgever verschaft de uitvoerende partij een digitale overzichtstekening van het plangebied. Voorafgaand aan het begin van het veldwerk krijgt de uitvoerende partij volledige inzage in het bestek van de niet-archeologische werkzaamheden. Het goedgekeurde PvE dient tijdens het veldwerk op de werklocatie aanwezig te zijn. Dit PvE betreft de eisen die vanwege het archeologisch belang aan het onderzoek worden gesteld. Dit laat onverlet dat wettelijke en andere regelgeving aangaande het uitvoeren van werkzaamheden moet worden gevolgd (o.a. Arbowet). 11. WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET VASTGESTELDE PVE 11.1. Wijzigingen tijdens het veldwerk Indien tijdens de veldwerkfase belangwekkende zaken worden aangetroffen die niet in het PvE zijn voorzien vindt overleg plaats met de bevoegde overheid, de depothouder en de opdrachtgever. Na overeenstemming worden de wijzigingen schriftelijk vastgelegd in een bijlage bij het Programma van Eisen. 16

IDDS Archeologie Als bij de ontsluiting van het terrein of tijdens het veldwerk blijkt dat het opgestelde PvE naar het zich laat aanzien onvoldoende aansluit op de aanwezige archeologische situatie, dan dient in samenspraak met de opdrachtgever en de bevoegde overheid het PvE te worden geëvalueerd. De bevoegde overheid moet vervolgens beoordelen of het onderzoek in deze vorm doorgang kan vinden. Als dat niet zo is, moet het PvE worden geactualiseerd. Indien het onderzoek niet als zodanig kan worden uitgevoerd, wordt de opdrachtgever door de bevoegde overheid geïnformeerd over de consequenties en het nieuw te volgen proces. Pas na goedkeuring van het gewijzigde PvE door de bevoegde overheid kan het veldwerk/uitwerking worden vervolgd. De bevoegde overheid kan even wel ook de noodzaak tot wijziging eisen, waarna overleg volgt met de uitvoerder en opdrachtgever / directievoerder. 11.2. Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk Indien tijdens de evaluatiefase belangrijke wijzigingen gemaakt moeten worden in de opzet en uitvoering van het archeologisch onderzoek, wordt daarover overlegd met de bevoegde overheid en met de opdrachtgever. Na overeenstemming worden de wijzigingen schriftelijk vastgelegd in een bijlage bij het Programma van Eisen. 11.3. Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering Indien tijdens de uitwerkingsfase belangrijke wijzigingen gemaakt moeten worden in de opzet en uitvoering van het archeologisch onderzoek, wordt daarover overlegd met de bevoegde overheid en met de opdrachtgever. Na overeenstemming worden de wijzigingen schriftelijk vastgelegd in een bijlage bij het Programma van Eisen. 12. LITERATUUR EN BIJLAGEN 12.1. Literatuur Berendsen, H.J.A., 20053 (1997): Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio s, Assen. Blankers, P., W. Jacobs, J. van Mierlo & G. de Vries, 2000: Asten-Someren, Mens en landschap in de loop der eeuwen, Panningen. Carmiggelt, A. en P.W.J.M. Schulten, 2002: Leidraad 1 Veldhandleiding Archeologie, College voor de Archeologische Kwaliteit, Zoetermeer. Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2006: Leidraad KNA Eerste Hulp bij Kwetsbaar vondstmateriaal. Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2009: Leidraad KNA Proefsleuvenonderzoek, versie 1.01. Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2013: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.3. http://www.noaa.nl/ Moerman, S. / J.J. Cuijpers, 2016: Archeologisch bureauonderzoek & Cultuurhistorisch onderzoek: Life+ Groote Peel, gemeentes Asten, Nederweert en Peel en Maas, Noordwijk (IDDS Archeologie rapport 1746). Mulder, E.F.J. de/ M.C. Geluk/ I.L. Ritsema/ W.E. Westerhoff/ T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten. Pors, J. / M. Zantingh / J. Rotteveel, 2015: Vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven Herinrichting Watersysteem Groote Peel, Noordwijk (IDDS Explosieven rapport). Schokker, J., 2003. Patterns and processes in a Pleistocene fluvio-aeolian environment. Roer Valley Graben, south-eastern Netherlands. Nederlandse Geografische Studies 314. 12.2. Bijlagen 1. Topografische kaart 2. Overzicht van geplande werkzaamheden 17