ECLI:NL:HR:2005:AS5953

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL :00-11:15

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2016:2614. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00551

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2000:AA4937

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2003:AF2831

ECLI:NL:HR:2016:24. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/03918

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/ Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:HR:2010:BL7407

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:2338, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:HR:2016:2885. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004, Gevolgd

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:HR:2005:AR8876

ECLI:NL:HR:2002:AE4366

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:356 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHAMS:2016:3792 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2014:3351. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04422 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1744, Gevolgd

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:HR:2016:2356. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00920

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT

JURISPRUDENTIE BURGERLIJK PROCESRECHT

ECLI:NL:HR:2011:BO9570

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:HR:2000:AA5319

ECLI:NL:HR:2009:BH2624

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:HR:2004:AO1428

ECLI:NL:HR:2003:AF3057

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:CBB:2001:AB0533

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:HR:2016:2222. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2019:28. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 18/00112

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL6273 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2016:2020, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:175, Gedeeltelijk contrair

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:416, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:752, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:506, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:188, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9690 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2011:BS8874

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:HR:2016:2884. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003, Gevolgd

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

IN NAAM DER KONINGIN

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:HR:2010:BK7671

Wetsverwijzingen Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 407, geldigheid:

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/2894 in het geding tussen:

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900

ECLI:NL:HR:2014:3462. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04874

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

de vennootschap naar Duits recht MECKLENBURGER KARTOFFELVEREDLUNG GMBH, gevestigd te Hagenow, Bondsrepubliek Duitsland,

ECLI:NL:HR:2010:BN1414

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:HR:2007:BA1414

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2005:AS5953 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-05-2005 Datum publicatie 20-05-2005 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie R04/042HR (OK111) Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS5953 Civiel recht Ondernemingsrecht Cassatie 20 mei 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/042HR (OK 111) JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, 2. DE GROEPSONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER, 3. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT, 4. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN, gevestigd te Zoetermeer, 5. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, gevestigd te 's- Gravenhage, 6. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN, 7. DE CONCERN ONDERNEMINGSRAAD VAN DE BELASTINGDIENST, VERZOEKERS tot cassatie, incidenteel verweerders, advocaat: mr. R.A.A. Duk, t e g e n DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van Financiën, de Belastingdienst), VERWEERDER in cassatie, incidenteel verzoeker, advocaat: mr. J.W.H. van Wijk. 1. Het geding in feitelijke instanties... Wetsverwijzingen Wet op de ondernemingsraden 46d, geldigheid: 2005-05-20 Vindplaatsen Rechtspraak.nl JAR 2005/156 JOL 2005, 293 NJ 2005, 380 RvdW 2005, 74 ARO 2005, 81 JAR 2005, 156

ROR 2005, 15 SR 2005, 56 JWB 2005/194 Uitspraak 20 mei 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/042HR (OK 111) JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, 2. DE GROEPSONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER, 3. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT, 4. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN, gevestigd te Zoetermeer, 5. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, 6. DE DEPARTEMENTALE ONDERNEMINGSRAAD VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN, 7. DE CONCERN ONDERNEMINGSRAAD VAN DE BELASTINGDIENST, VERZOEKERS tot cassatie, incidenteel verweerders, advocaat: mr. R.A.A. Duk, t e g e n DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van Financiën, de Belastingdienst), VERWEERDER in cassatie, incidenteel verzoeker, advocaat: mr. J.W.H. van Wijk. 1. Het geding in feitelijke instanties Verzoekers tot cassatie - verder in enkelvoud te noemen: de DOR - hebben bij een op 28 juli 2003 ter griffie van het gerechtshof te Amsterdam ingekomen verzoekschrift (elk voor zich) de ondernemingskamer aldaar verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit van 4 juli 2003 tot het oprichten van het "Shared Service Center HRM voor Personeelsregistratie en Salarisadministratie" (hierna te noemen: SSC HRM P&S) en de overdracht van taken van de betrokken ministeries en de Belastingdienst op het terrein van de personeelsregistratie en de salarisadministratie aan SSC HRM P&S en gehouden is het besluit in zijn geheel in te trekken en alle gevolgen van het besluit ongedaan te maken. De Staat heeft het verzoek bestreden. De ondernemingskamer heeft na een mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2003 bij beschikking van 29 december 2003 het verzoek van de DOR afgewezen. De beschikking van de ondernemingskamer is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de ondernemingskamer heeft de DOR beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit. Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het principale en incidentele beroep. De advocaat van de Staat heeft bij brief van 17 februari 2005 op deze conclusie gereageerd. 3. Uitgangspunten in cassatie 3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, verwijst de Hoge Raad naar rov. 2 van de beschikking van de ondernemingskamer. Wat betreft het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar het hiervoor onder 1 overwogene. 3.2 Deze procedure heeft, voorzover in cassatie relevant, betrekking op de reikwijdte van de uitzondering van art. 46d, aanhef en onder b, WOR, het zogeheten primaat van de politiek. De DOR heeft gesteld dat het onderhavige besluit, te weten het op 4 juli 2003 door het kabinet genomen besluit tot oprichting van SSC HRM P&S (Shared Service Center Human Resource

Management Personeelsregistratie en Salarisadministratie), niet kan worden begrepen onder de uitzondering van art. 46d, aanhef en onder b, WOR omdat het besluit een zuiver internorganisatorische aangelegenheid betreft en niet ziet op - de vaststelling van - een publiekrechtelijke taak noch op het beleid of de uitvoering van zo een taak. Volgens de Staat is wel sprake van de in deze bepaling voorziene uitzonderingssituatie. De Staat heeft daartoe primair aangevoerd dat uit de tekst en de strekking van deze bepaling volgt dat de aard van de materie waarop het besluit ziet niet van belang is. Volgens hem is enkel van belang of het gaat om een besluit van een democratisch gecontroleerd orgaan, waarvan volgens hem in het onderhavige geval sprake is. De Staat heeft subsidiair betoogd dat het onderhavige besluit wel degelijk betrekking heeft op een publiekrechtelijke taak, althans op het beleid ter zake van een dergelijke taak. 3.3 De ondernemingskamer heeft in rov. 3.3 geoordeeld dat het primaire standpunt van de Staat niet opgaat. Indien een besluit geen betrekking heeft op - de vaststelling van - een publiekrechtelijke taak, noch op het beleid ten aanzien van of de uitvoering van een zodanige taak, kan de (overheids)ondernemer zich niet met vrucht beroepen op het primaat van de politiek. Dat betekent derhalve, aldus de ondernemingskamer, dat de aard van de materie waarop enig besluit ziet van belang is voor de beantwoording van de vraag of deze uitzondering zich al dan niet voordoet. In rov. 3.4 heeft de ondernemingskamer geoordeeld dat het subsidiaire betoog van de Staat wel doel treft nu het op 4 juli 2003 door het kabinet genomen besluit strekt tot de publiekrechtelijke vaststelling van de taken van de betrokken ministeries, en in rov. 3.5 ten slotte dat zich hier niet de situatie voordoet als bedoeld in het laatste zinsdeel van art. 46d, aanhef en onder b, WOR dat bepaalt dat een ondernemingsraad ondanks het zich voordoen van de meergenoemde uitzondering adviesrecht heeft voorzover het gaat om de gevolgen voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen. 4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep 4.1 Het middel is tegen rov. 3.3 gericht en strekt ten betoge dat met "de publiekrechtelijke vaststelling van taken van publiekrechtelijke lichamen" of "het beleid ten aanzien van en de uitvoering van die taken" (art. 46d onder b) slechts wordt bedoeld dat het besluit is genomen door een democratisch gecontroleerd orgaan; het middel voegt hieraan toe dat de mogelijkheid van democratische controle te dezen ook daadwerkelijk aanwezig dient te zijn. 4.2 Uit de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder nr. 2.7 weergegeven passages uit de parlementaire geschiedenis van art. 46d, aanhef onder b, WOR volgt dat niet alleen van belang is welk (soort) orgaan het besluit heeft genomen doch dat ook de aard van het betrokken besluit meeweegt. Tevens blijkt uit die passages dat de wetgever niet heeft beoogd de ruimte voor de medezeggenschap bij de overheid verder te beperken dan strikt genomen nodig is met het oog op de bescherming van het primaat van de politiek. Het door de Staat bepleite standpunt, dat erop neerkomt dat in beginsel ieder (voorgenomen) besluit dat afkomstig is van een democratisch gecontroleerd orgaan aan de medezeggenschap is onttrokken, is daarmee in strijd. Gezien dit een en ander is het middel gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel van de ondernemingskamer in rov. 3.3 juist. Het middel faalt derhalve. 5. Beoordeling van het middel in het principale beroep 5.1.1 Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 3.4 en strekt ten betoge dat het Human Resource Management-beleid niet tot de publiekrechtelijke taken behoort waarom het in art. 46d onder b WOR gaat: het dient slechts tot het instandhouden van het (overheids)apparaat waarmee de Staat dergelijke taken uitvoert; het besluit is evenmin op enigerlei wijze door specifiek politieke overwegingen ingegeven noch is relevant dat het besluit een (structurele) herschikking tussen verschillende betrokken ministeries betreft.

5.1.2 Het oordeel van de ondernemingskamer dat het bestreden besluit strekt tot de publiekrechtelijke vaststelling van de taken van de betrokken ministeries berust op een tweetal gronden: a) het besluit heeft betrekking op - onderdelen van - het Human Resource Management-beleid van de verschillende ministeries, een beleid waarvan de uitvoering - mede gelet op de Comptabiliteitswet 2001 - geacht moet worden te behoren tot de aan die ministeries toebedeelde taken; b) het besluit ziet niet enkel op de vraag hoe binnen ieder ministerie (de uitvoering van) deze taken organisatorisch vorm moet worden gegeven, maar betreft, blijkens de opheffing van de afzonderlijke personeelsregistraties en salarisadministraties onder gelijktijdige instelling van één, bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder te brengen, SSC HRM P&S, tevens een (structurele) herschikking van (de verantwoordelijkheden ten aanzien van) deze taken tussen de verschillende betrokken ministeries. Aldus heeft de ondernemingskamer tot uitdrukking gebracht dat niet alleen sprake is van een verschuiving van taken tussen de ministeries doch ook van een verschuiving van politieke verantwoordelijkheden en dat deze verschuiving niet alleen geschiedt in een politieke context doch ook is ingegeven door politieke overwegingen. De ondernemingskamer is op deze gronden tot de slotsom gekomen dat het besluit van 3 juli 2003 betrekking heeft op de publiekrechtelijke vaststelling van taken van de desbetreffende ministeries als bedoeld in art. 46d, aanhef en onder b, WOR. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is toereikend gemotiveerd. Onderdeel 1 faalt. 5.2.1 Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 3.5 en strekt ten betoge dat de ondernemingskamer ten onrechte, althans op verkeerde gronden, heeft geoordeeld dat van de uitzondering als bedoeld in de laatste zinsnede van art. 46d, aanhef en onder b, WOR geen sprake is. 5.2.2 De ondernemingskamer heeft in overeenstemming met de maatstaf, zoals door de Hoge Raad geformuleerd in zijn beschikking van 26 januari 2000, nr. OK 78, NJ 2000, 223, - "met betrekking tot in artikel 46d onder b van de WOR bedoelde besluiten waaraan, zoals in het onderhavige geval, personele gevolgen inherent zijn doch die niet in het bijzonder tevens strekken tot regeling van die gevolgen, geldt naar de bedoeling van de wetgever geen adviesrecht van de ondernemingsraad (...)" - uiteengezet de essentie van het besluit waarover de DOR advies zou willen uitbrengen, te weten: de structurele herschikking van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de personeelsregistraties en salarisadministraties, en heeft geoordeeld dat de besluitvorming omtrent de personele gevolgen en de medezeggenschapsrechten te dier zake blijkens de inhoud van het besluit en de toelichting daarop in een later stadium hun beslag zullen krijgen, met andere woorden dat het besluit alleen inherente personele gevolgen heeft. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoeft geen nadere motivering. Onderdeel 2 faalt evenzo. 6. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het principale en het incidentele beroep; veroordeelt de Staat in de kosten van het incidentele cassatieberoep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de DOR begroot op 333,38 aan verschotten en 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 20 mei 2005.