1 De bijbelse hoogtijden in overzicht Op drie dingen rust de wereld: op de Tora h, op de Goddelijke eredienst [inclusief de feesten] en op het betonen van liefdediensten. Simeon de Rechtvaardige (ca. 300 v.chr.) (Misjnah: Avot 1:2) 1.1 Feesten voor Joden 1.1.1 Feesten voor oudtestamentische Joden Geen mens kan leven zonder tijdsbesef,l en tijdsbesef is moeilijk zonder een bepaalde indeling van de tijd. Voor dit laatste heeft God Zelf gezorgd. Hij heeft de hemellichten geschapen 'om scheiding te maken tussen de dag en tussen de nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren' (Gn1:14 St.vert.). Uiteraard is het de op- en ondergang van de zon die de 'scheiding tussen dag en nacht' bepaalt, terwijl het jaar bepaald wordt door de cyclus van de ene lente-evening via de herfst-evening tot de nieuwe lente-evening. 2 De beroemde middeleeuwse joodse schriftverklaarder Rasji 3 legt de 'tekenen' zo uit dat bijvoorbeeld een zonsverduistering als een slecht voorteken werd beschouwd. En het Hebreeuwse woord voor 'gezette tijden', ma 'adim, wijst volgens hem hier al vooruit naar de bijbelse feesten (zie 1.2.3). Dat lijkt wat overdreven, omdat het enkel voud ma' eed 4 ook gewoon 'afgesproken plaats of tijd, vergaderplaats, bijeenkomst' betekent. Maar hier gaat het om de ma 'adim die door de hemellichamen bepaald worden, met name zon en maan (Gn1:16). Dag en jaar worden door de zon bepaald, maar de ma 'adim door de maan, aangezien ze op vaste data in maan-maanden gehouden worden, die elk met nieuwe maan beginnen (zie 1.3.1). 14
Het is wel bijzonder dat de bijbelse feesten al op de eerste bladzijde van de Bijbel aangeduid worden! En wie die feesten eenmaal goed kent, herkent het laatste en grootste ervan, het Loofhuttenfeest, zelfs nog op de laatste bladzijde van de Bijbel. De 'rivier van levens water', de 'boom van het leven, die twaalf vruchten draagt en elke maand zijn vrucht geeft', en de oproep: 'laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, het levenswater nemen om niet',5 worden door verschillende uitleggers als heenwijzingen naar dit feest opgevat (zie hst. 6). De hele Schrift is doortrokken van de feesten die God heeft ingesteld, zoals zij ook doortrokken is van Hem in Wie alle feesten hun vervulling vinden: Jezus de Messias. Iemand heeft eens gezegd dat we niet veel van het profetisch Woord zullen begrijpen als we geen studie maken van de drie grote 'zevens': de zeven hoogtijden in Lv23, de zeven gelijkenissen in Mt13 en de zeven brieven in Op2v. Elk van deze 'zevens' geeft ons een samenhangende verhandeling over de wegen van God met zijn volk in de heilsgescruedenis, of in een deel daarvan. In Js29: 1 horen we de Here zeggen over Jeruzalem: 'Voegt jaar bij jaar, laat de feesten hun kringloop volbrengen', en in Nal:15: 'Vier, 0 Juda, uw feesten!' In Israël, net als in het tegenwoordige jodendom, was die opdracht heel belangrijk. Wat is Israël zonder zijn vele feestdagen, die jaar na jaar herhaald worden? We denken dan vooral aan de zeven jaarlijkse hoogtijdagen zoals die in Lv23 en Nm28 en 29 beschreven worden. Naast de besnijdenis, de sabbat en de joodse spijswetten behoren de bijbelse hoogtijden tot de belangrijkste aspecten van de joodse identiteit. Wat is een Jood die helemaal niets meer aan Pasen of aan Loofhutten 'doet'? Vandaar dat elke Jood het nodig heeft het bijbelse onderwijs over de joodse feesttijden te leren kennen. Vele Joden hebben dat trouwens van kindsbeen af met de paplepel ingegoten gekregen. Hoe zit het wat dat betreft met de Messiasbelijdende gelovigen uit de niet-joden? Ook in het Nieuwe Testament, in lko5:8, wordt ons de aantrekkelijke opdracht voorgehouden: 'Laten wij daarom feestvieren... ' Je zou zeggen dat er in de christengemeente te Korinthe weinig aanleiding tot feesten was, zo erg waren de wantoestanden daar. En toch deze oproep! Paulus werkt die verder uit met verwijzing naar het bekende Pesach-feest (Pasen): 'Want ook 15
ons pascha [= Paaslam], Christus, is geslacht. Laten wij daarom feestvieren [de Seder houden], niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid' (vs7v.). In diezelfde Eerste Brief aan de Korinthiërs zinspeelt hij waarschijnlijk ook op het Feest van de Eerstelingen ('Christus de eersteling', 15:20). In lko16:8 zegt de apostel: 'ik zal in Efeze blijven tot pinksteren'. En als hij in 15:52 spreekt over 'de bazuin', kan hij gedacht hebben aan de ramshoorn die op het joodse Nieuwjaar geblazen wordt, mede als aankondiging van de Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest. Zoveel verwijzingen naar de joodse feesten, en dat allemaal in één nieuwtestamentische Brief! 1.1.2 Feesten voor Messiasbelijdende Joden Het is inderdaad opvallend hoeveel heenwijzingen naar de feesten van Israël we in het Nieuwe Testament vinden, ook heel praktisch in het leven van de joodse christenen (of juister uitgedrukt: de Messiasbelijdende Joden). Van de tienduizenden Joden in Judea kon betuigd worden dat zij allen 'ijveraars voor de wet' waren (Hd21 : 19), en dat sloot natuurlijk de viering van de joodse feesten in. Paulus kon zeggen: 'Noch tegen de wet van de Joden, noch tegen de tempel, (... ) heb ik enige zonde gedaan', en: '... ik heb niets gedaan tegen het volk of de voorvaderlijke gebruiken.'6 Veel niet-joodse christenen zouden zulke uitspraken van de apostel eens diep tot zich moeten laten doordringen! Voor Paulus was het vanzelfsprekend ook na zijn bekering te leven als een Jood, en dus ook de bijbelse feesten te vieren. Daarom reisde hij op een bepaalde tijd naar Jeruzalem om daar Pinksteren te kunnen meemaken: 'Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want hij haastte zich om zo mogelijk op de pinksterdag in Jeruzalem te zijn' (Hd20: 16). Dat is niet een of ander christelijk Pinksterfeest - want dat bestond nog lang niet - maar het joodse Wekenfeest (Sjavoe'ot), dat elke joodse man verondersteld werd in het Heilige Land te komen meevieren.7 Natuurlijk, als de omstandigheden in het werk van de Heer het niet toelieten, kon Paulus het feest daarvoor ook laten schieten. Daarom zegt hij: 'ik zal in Efeze blijven tot pinksteren; want een grote en krachtige 16
deur is mij geopend en er zijn vele tegenstanders' (lko16:8-9). Maar zo'n uitzondering was geheel en al mogelijk binnen de grenzen van de joodse Wet. Als Paulus werkelijk als Jood bleef leven, moet hij ook de Grote Verzoendag (Jom Kippoer) gehouden hebben. In elk geval is dit het joodse feest dat in Hd27:9 omschreven wordt als 'de vasten'. Lukas schrijft: 'Daar nu veel tijd verlopen en de vaart al gevaarlijk was, omdat ook de vasten al voorbij was, waarschuwde Paulus... ' De Grote Verzoendag valt tussen midden september en midden oktober, een tijd waarin de scheepvaart te gevaarlijk wordt. Voor iemand als Lukas, die vermoedelijk een joodse proseliet was, was het blijkbaar nog steeds iets vanzelfsprekends de tijd te rekenen naar de joodse kalender. Dat wijst erop dat hij en Paulus inderdaad nog steeds de Grote Verzoendag vierden. Even vanzelfsprekend wijst Lukas in Hd20:6 op een ander bekend feest: '... wij voeren na de dagen van de ongezuurde broden van Filippi af... ' Dat slaat op Chag hamatsot, oftewel het Feest van de Ongezuurde Broden, dat gevierd werd gedurende de zeven dagen na het slachten van het Paaslam. Blijkbaar onderhield Paulus dus het joodse Pinkster- en Paasfeest. In het licht van dit vers is het zelfs heel goed mogelijk dat Paulus in het in 1.1.1 geciteerde vers uit 1Ko5 doelt op de letterlijke viering van het joodse Pasen door de eerste christenen: '... ook ons Pesach, Christus, is geslacht. Laten wij daarom de Seder vieren, niet met oud zuurdeeg [chameets], ook niet met zuurdeeg [s'oor] van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde broden [matsot] van oprechtheid en waarheid' (vs7v.). Men kan natuurlijk altijd volhouden dat Paulus dat hier geestelijk, overdrachtelijk bedoelt, en inderdaad is het belangrijk dat hij onmiddellijk de geestelijke betekenis van het Paaslam, van het zuurdeeg en van de ongezuurde broden erbij vermeldt. Maar dat betekent nog niet dat Paulus de Sederviering als zodanig hier niet letterlijk bedoeld zou kunnen hebben. Als de Messiasbelijdende Joden in Korinthe, net als Paulus zelf, nog steeds elk jaar het Sedermaal vierden, ligt het voor de hand aan te nemen dat de apostel daarop zinspeelt. En dan is daarmee meteen gezegd dat ook de niet-joodse gelovigen aan deze viering deelnamen, of mochten deelnemen. 17
1.2 Meer dan voor Joden alleen 1.2.1 Feesten voor God Het is bij voorbaat goed te bedenken dat de zeven hoogtijden, van Pasen tot Loofhutten, helemaal niet in de eerste plaats joodse - en natuurlijk nog minder 'christelijke' - feesten zijn. De Here God zegt: 'De feesttijden des HEREN, die gij zult uitroepen als heilige samenkomsten, zijn mijn feesttijden. '8 Het gaat niet allereerst om het jodendom als zodanig, niet om het speciaal joodse van de feesten, maar om het tijdloos-goddelijke dat in de feesten tot uitdrukking wordt gebracht en dat in Jezus de Messias zijn vervulling heeft gevonden. Het is dan ook misschien veelzeggend dat in het Nieuwe Testament sprake is van 'een feest van de loden',9 alsof de schrijver daarmee wil zeggen dat het nauwelijks nog een feest van God was. 10 Het vieren van de zeven hoogtijden was enerzijds geen zaak die aan de vrije keuze van Israël werd overgelaten, zoals dat bijvoorbeeld bij allerlei vrijwillige offers wel gebeurde. ll Anderzijds werd de viering niet afgedwongen door bepaalde concrete zonden van Israël, zoals dat het geval was bij zond- en schuldoffers (Lv4-6). De viering was verplicht, niet om de zonden van het volk, maar om de eer en glorie van de Here God. Vooral bij het Loofhuttenfeest wordt het volk opgedragen zich te verheugen, maar ook dan gaat het er, net als bij alle 'heilige samenkomsten' op de zeven 'sabbatten' (zie 1.2.3), toch vooral om God groot te maken. Zelfs bij Grote Verzoendag gaat het niet in de eerste plaats om de verzoening van het volk, maar om de eer van God (zie 4.3.1). In al de drie Schriftgedeelten waarin de hoogtijden van Israël het uitvoerigst behandeld worden, Lv23, Nm28v. en Dtl6, staat de eer van God voorop, zij het steeds met een ander accent. In Lv23 ligt de nadruk op de 'heilige samenkomsten', nauwkeuriger: 'heilige samenroepingen' (St. vert.), of nog nauwkeuriger: 'samenroepingen der heiligheid', d.i. misschien: 'samenroepingen van God',l2 d.i. door Hem en voor Hem. God roept zijn volk bijeen voor Zichzelf. Voor Hem worden de feesten gevierd, aan He1il worden er offers gebracht, voor zijn aangezicht worden de eerstelingsgarve van de gersteoogst en zeven weken later de twee eerstelingsbroden van de tarweoogst 'bewogen'. Achttienmaal vinden 18
we in Lv23 de uitdrukking I'JHWH, 'voor de HERE' (of 'de HERE' in de derde naamval), en viermaal de uitdrukking lifné JHWH, 'voor het aangezicht des HEREN'.13 Het woord 'Leviticus' is geen erg gelukkige benaming; het gaat niet primair om de dienst van de Levieten, maar om die van de priesters ten behoeve van en in samenhang met het hele volk, in heilige samemoepingen en voor het aangezicht van God. In Nm28 en 29 ligt de nadruk eveneens op de eer van God. De feesten zijn er voor Hem. Let op de nadruk in vs2: 'Gij zult zorg dragen mijn offergave, mijn spijze, als mijn vuuroffers, een liefelijke reuk voor Mij, op de bepaalde tijd aan Mij te brengen.' In Nm28v. worden vooral de talloze offers behandeld: de dagelijkse brandoffers en de offers die ter gelegenheid van de sabbatten, de nieuwemaansfeesten en de zeven bijzondere hoogtijden aan de Here geofferd worden. Ter gelegenheid van de nieuwe maan, de Paasweek, de Pinksterdag, de 'jubeldag' (de eerste dag van de zevende maand), de Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest moesten steeds een brand- en een zondoffer gebracht worden. 14 Ook in Nm28v. komt vele malen de uitdrukking I'JHWH voor, tot 29:39 aan toe: 'Dit zult gij voor de HERE op uw feesten bereiden als uw brandoffers, uw spijsoffers, uw plengoffers en uw vredeoffers, behalve uw gelofteoffers en uw vrijwillige offers.' In Dt16:1-17 komt er weer een nieuw accent bij, en dat is de zesvoudige aankondiging van 'de plaats die de HERE verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen'.15 De feesten mogen maar niet op een willekeurige plaats gevierd worden (vs5), maar alleen bij de Here, dat wil zeggen: op de plaats waar Hij woont, en dat wil ook zeggen: samen met alle andere gelovigen. Driemaal per jaar moest minstens de mannelijke Israëliet daar voor het aangezicht van de Heer verschijnen, want ook hier zijn het zijn feesten. Het gaat om zijn eer, zijn aandeel: 'Zeven dagen zult gij [Loofhutten]feest vieren ter ere van de HERE, uw God, op de plaats die de HERE verkiezen zal (00.). Driemaal per jaar zal ieder die onder u van het mannelijk geslacht is, voor het aangezicht van de HERE, uw God, verschijnen op de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden, op het feest der weken en op het loofhuttenfeest. Maar hij zal dan niet met lege handen voor het aangezicht des 19
HEREN verschijnen: ieder naar zijn vermogen, naar de zegen die de HERE, uw God, u gegeven heeft (vs15-17). Ook hier klinkt dezelfde boodschap door: wie geen feest viert bij Hem en voor Hem en met alle verlosten, viert helemaal geen feest. Het gaat bij de feesten zeker ook om wat wij van Hem ontvangen hebben - maar meer nog om wat Hij van ons ontvangt. En dat 'ons' is collectief: het gaat erom wat Hij van de gemeente des Heren ontvangt. Zelfs na de scheuring van het volk deed koning Hizkia zijn best alle twaalf stammen bij de Pesach-viering te betrekken (2Kr30: 1,5-11). Er is bij de feesten geen plaats voor sektarische onderonsjes. Dat betekent overigens niet dat er geen persoonlijke hoogtijdagen zouden bestaan. Die zijn er wel: voor vrouwen één (voor liberaal- en veel Messiaans-joodse vrouwen twee), voor mannen drie en voor eerstgeboren mannen zelfs vier: (l) B'rit milah, letterlijk 'verbond der besnijdenis'. De besnijdenis van de mannelijke voorhuid gebeurt op de achtste dag,16 zelfs wanneer deze dag op een sabbat of een feestdag valt (Jh7:22v.). Door de besnijdenis wordt de pasgeboren jongen in Gods verbond met Israël opgenomen. (2) Pidjon habbén, 'lossing van de zoon', en wel de eerstgeboren zoon van de moeder (Ex13:1,l2v.), indien deze zoon althans geen Leviet is. De eerstgeborene werd 'gelost' doordat een lam in zijn plaats geofferd werd. Deze lossing vindt plaats (a) omdat alle eerstelingen de Here toebehoren, (b) als dank voor de bewaring van de eerstgeborenen in de Paasnacht (Exl3:14-16), (c) vanwege de oorspronkelijke bestemming voor de priesterdienst (later werden zij vervangen door de Levieten; Nm8:14-19). De lossing vindt plaats op de 3le dag na de geboorte (of, als dit een sabbat of feestdag is, op de werkdag erna), en wel door betaling van vijf sikkels aan een priester (Nm3:40-51). (3) Bar mitswah (bij liberale en veel Messiasbelijdende Joden ook Bat mitswah): met dertien jaar wordt de jongen (resp. het meisje) op plechtige wijze verklaard tot Bar (resp. Bat) mitswah, d.i. 'zoon (resp. dochter) van het gebod'. De jongere is nu religieus zelfstandig en voor zijn eigen doen en laten verantwoordelijk. Dit ritueel vinden we niet in de Bijbel, maar we vinden er wat de jongens betreft wel aanwijzingen voor in de Talmoed. 17 Het hoogte- 20
punt van het ritueel bestaat daarin dat de jongere in de synagoge het bij de desbetreffende sabbat passende gedeelte uit de Torah voorleest. (4) Huwelijkssluiting, met als bijzondere kenmerken het mikwéh, de choeppah, de trouwring, de k'toebbah, de wijnbeker, het gebroken glas, het bruiloftsmaal; zie uitvoeriger 4.3.3. 1.2.2 Ook feesten voor christenen? We hebben benadrukt dat de zeven hoogtijden eigenlijk niet zozeer 'joodse' feesten zijn als wel feesten des Heren. Daaruit blijkt overigens nog niet dat het Gods bedoeling is dat niet-joodse christenen evengoed letterlijk de feesten meevieren. In elk geval vinden we daarvoor in het Nieuwe Testament geen enkele aanwijzing. Er is echter ook niets tegen dat niet-joodse mensen de hoogtijden meevieren met Messiasbelijdende Joden, integendeel. Dat moet echter niet gebeuren uit sensatiebelustheid, of uit een vals soort 'filosemitisme' (een melodramatische liefde voor alles wat joods is), of uit wetticisme (de misvatting dat je met het vieren van joodse feesten extra punten voor de hemel kunt verdienen). Als een niet-joodse christen de joodse feesten wil meevieren, moet dat zuiver gebeuren: uit een zuivere liefde voor, en (na alle vervolgingen van Joden door 'christenen'!) uit solidariteit met Israël, en/of om de diepere geestelijke waarheden áchter de joodse feesten als het ware zichtbaar te beleven (zie hieronder over Ko2:16v.). Reeds in het Oude Testament vierden 'vreemdelingen' (niet Joden die in Israël woonden) bepaalde feesten mee: '... Dan zult gij het feest der weken vieren ter ere van de HERE, uw God (... ); gij zult u verheugen voor het aangezicht van de HERE, uw God, gij met uw zoon en uw dochter, (... ) en met de vreemdeling, de wees en de weduwe, die in uw midden zijn (... ). Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren (... ). Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, (... ) de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen' (Dt16:10-14). Aan het Paasfeest mocht de 'vreemdeling' alleen deelnemen als hij besneden was. IS In de nieuwtestamentische bedeling mag iedere niet Jood aan het grote feest van God deelnemen als hij in zijn hart besneden is (Ko2:11). 21
Als werkelijk beleefd wordt hoe God het bedoeld heeft, gaat het niet langer om 'joodse', maar om zijn feesten. Daarom kunnen christenen er veel bij winnen als zij zich verdiepen in de heilshistorische en profetische betekenis van de joodse feesten, want die betekenis is voor hen even belangrijk als voor elke Jood. Bij elkaar vormen die zeven hoogtijdagen een van de mooiste oudtestamentische illustraties van de hele heilsgeschiedenis in Christus. In dit boek wil ik graag op de profetische betekenis van deze 'hoogtijden' ingaan, zowel de bekende zeven als nog enkele andere. Daarbij zal het om hun diepere, geestelijke betekenis gaan, maar ook om hun praktische betekenis voor Jood en christen. Nog eenmaal Paulus: 'Laat dan niemand u oordelen inzake eten en drinken of op het punt van een feest of nieuwe maan of sabbatten, die een schaduw zijn van wat zou komen, maar l9 het lichaam is van Christus' (K02: 16v.). Tussen schaduwen lichaam bestaat geen contrast, maar een nauw verband: het is de schaduw die, als hij aan het lichaam voorafgaat, verwijst naar het lichaam dat komt, en het is het lichaam dat de schaduw werpt. Daarom mag je ook beslist niet vertalen, zoals sommige bijbelvertalers inderdaad gedaan hebben, dat de feesten 'slechts' een schaduw zijn. Dat is nu echt anti-joods vertalen! Men kan evenmin zomaar zeggen dat, als het lichaam er eenmaal is, de schaduwen niet meer 'nodig' zijn. Zeker, het lichaam is meer dan de schaduw, zoals Christus meer is dan de hoogtijden die naar Hem verwijzen. Maar het lichaam blijft altijd de schaduw werpen, zoals ook sinds Christus de schaduwen niet zonder meer hebben afgedaan. Hij zegt dan ook met nadruk dat Hij niet gekomen is om ook maar één van de geboden van de Torah van Mozes 'op te heffen', maar om ze te 'vervullen' (Mt 5: 17). Christus is de 'vervulling' van de bijbelse feesten, maar die zijn daarmee niet 'opgeheven', integendeel. Sinds de dood en opstanding van Christus hebben de bijbelse feesten niet hun betekenis verloren, maar veeleer hun eigenlijke zin en betekenis pas gevonden. Het is sinds Christus niet minder zinvol, maar juist zinvoller geworden de feesten te vieren. Het is dan ook geen wonder dat straks, in het Messiaanse vrederijk, de feesttijden van Israël, inclusief de sabbatten en nieuwemaansfeesten, nog steeds - of: weer opnieuw - hun ereplaats in 22
Israël zullen innemen.2o Alleen al daarom kunnen we ze niet achteloos terzijde schuiven, alsof ze voor ons 'afgedaan' zouden hebben. Ook voor ons blijven de beelden van Christus dierbaar omdat ze naar Hem verwijzen, dus vanwege de geestelijke werkelijkheid die zij uitdrukken. Trouwens, 'alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben' (RrnI5:4). De zeven hoogtijden zijn vooral ook omvangrijke offerfeesten geweest, en alleen al daarom verwijzen zij steeds weer naar Christus en zijn offer. 21 Om het nu al direct te zeggen: de eerste vier hoogtijden (le tjm 3e maand) verwijzen naar de eerste komst van Christus op aarde, de laatste drie hoogtijden (7e maand) verwijzen naar de tweede komst, de wederkomst van Christus op aarde. Dat moet ieder mens die in de Here Jezus gelooft, het grootste belang inboezemen! 1.2.3 Zeven 'bepaalde tijden' In 1.1 en 1.2 heb ik afwisselend over 'feesten' en 'hoogtijden' gesproken. Als het om de zeven hoogtijden gaat, is 'feesten' eigenlijk niet het goede woord. Het gaat om de (door God) 'bepaalde tijden', dat is zoals gezegd in het Hebreeuws mo 'adim (enkelvoud: mo'eed). Dit woord is afgeleid van het werkwoord ja 'ad, 'bestemmen, bepalen'. Mo'eed is dus het 'bepaalde', in concreto: de 'bepaalde tijd'. Letterlijk staat er in Lv23:4: 'Dit zijn de bepaalde [tijden] des HEREN, de heilige samenroepingen, die u zult uitroepen op hun bepaalde [tijden].' Het woord 'feest' (Hebr. chag 22 ) komt in Lv23 alleen voor in verband met de twee zevendaagse feesten, die allebei met volle maan beginnen, en wel in de eerste maand van het godsdienstige resp. van het burgerlijke jaar: in vs6 ('feest der ongezuurde broden') en vs34 (Iett. 'feest der hutten'), vs39 ('feest des HEREN') en vs41 ('feest voor de HERE'), en zo veel vaker in het Oude Testament. Blijkbaar is Loofhutten zelfs hét feest bij uitstek; dat blijkt al uit deze bijzondere omschrijving: 'feest des HEREN'. Soms wordt het zelfs kortweg 'hét feest' genoemd, niet alleen in de Bijbel,23 maar vooral ook in de rabbijnse literatuur. Het jodendom gebruikt voor die 'feestdag' waarop een werkverbod geldt, ook de uitdrukkingjom tov (letterlijk 'goede dag').24 23