Herinplantziekte bij pioenrozen

Vergelijkbare documenten
Warmwaterbehandeling Crocus Grote Gele

Biologische bestrijding van echte meeldauw in zomerbloemen. biokennis

Teelt de grond uit Zomerbloemen

Precisieplant tulp. Basis voor precisielandbouw. A.H.M.C. Baltissen, H. Gude, A. van der Lans, A. Haaster

De rol van Phytophthora bij scheut- en stengelrot in pioenroos

Het effect van inundatie op sclerotiën van de schimmel Sclerotium rolfsii

Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012

Proefveld tulpenstengelaal (waardplanten) onderzoek. Robert Dees, Joop van Doorn

Warmwaterbehandeling lelie

Het voorkomen van Pseudo-kurkstip in tulpen

Virusziekten bij het gewas Eucomis

Bestrijding Rhizoctonia solani in zomerbloemen. Annette Bulle en Suzanne Breeuwsma

Overdracht van geelziek in Eucomis via zaad

Vaste planten waardplant voor PlAMV?

De gecombineerde rol van ethyleen en het pelmoment in het ontstaan van zuur in tulp. Martin van Dam, PPO Frank Kreuk, Proeftuin Zwaagdijk

Kan het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans wortels van Zantedeschia aantasten?

Relatie zetmeelgehalte leliebol en takkwaliteit, onderzoek Casper Slootweg en Hans van Aanholt

Voorkomen wateroverlast Teelt de grond uit bloembollen. Casper Slootweg en Henk Gude

De werking van Contans tegen sclerotievormende schimmels

De invloed van het gebruik van Asulox tijdens de bollenteelt en het tijdstip van rooien op de beworteling van Muscaribollen in de broeierij

Inventarisatie van de ernst van de bloedingziekte in paardenkastanjebomen in Den Haag

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus

Penicillium in lelie. Effect van terugdrogen na het spoelen op Penicilliumaantasting tijdens de bewaring van lelie. Hans Kok

Bossigheid in Zantedeschia

Warmwaterbehandeling Allium en Crocus

Onderzoek naar bruikbare herbiciden in knolbegonia

Vorstschade bij Zantedeschiaknollen

Onderzoek naar bruikbare herbiciden in knolbegonia

Voortgezet diagnostisch onderzoek Peter Vink

Biologie en bestrijding van de frambozenschorsgalmug

Onderzoek naar de oorzaak van wortelbederf bij de teelt van Zantedeschia op potten

Vroege bloemverdroging bij narcis cultivar Bridal Crown

Behoud meerjarig proefveld organische bemesting

Warmwaterbehandeling van Allium tegen krokusknolaaltje

Spruitbeschadiging bij hyacinten door de schimmel Fusarium culmorum

Hygiëneprotocol Dahlia PSTVd. P.J. van Leeuwen

Parameters ter bepaling van het optimale rooitijdstip bij tulp

Alternaria bladvlekkenziekte in bolgewassen

Stengelrot bij lelie door de schimmel Rhizopus

Verkenning monitoren wateroverlast Teelt de grond uit bloembollen. Casper Slootweg, Peter Vreeburg en Henk Gude

Erwinia chrysanthemi in Amaryllidaceae

Rhizoctonia solani in Delphinium. Annette Bulle, Arie van der Lans en Suzanne Breeuwsma

Burkholderia in gladiolen

Aanvullende bestrijding van stengelaaltjes door toevoeging van formaline aan het voorweekwater en kookbad

Effect van borium op de hardheid van uien. L. van den Brink

Effecten van Disappyr op bruinverkleuring en beworteling van stek van sierheesters. M.P.M. Derkx

Compostering reststromen van Vaste Planten- en Zomerbloementelers. Casper Slootweg

Onkruidbestrijding in Nerine

Bestrijding van Fusarium in lisianthus

Ontwikkelen van een praktische toets op Erwinia bij Dahlia (ploffers)

Warmwaterbehandeling van Eremurus tegen aaltjes. P.J. van Leeuwen en J.P.T. Trompert

Middelentoetsing tegen zwarte wortelrot (Chalara elegans) in Skimmia.

Verbetering ketenresultaat door beter uitgangsmateriaal bruine bonen. Ing. R.D. Timmer

Duurzame energietechniek

Voorstudie ultrasone geluidsgolven tegen zuur in tulp

Onderzoek naar de vroege bloemaanleg bij de tulpencultivar Strong Gold

Aantasting van Alliumbollen door Fusarium

Energiezuinige gefaseerde belichting in lelie. Casper Slootweg en Hans van Aanholt

Test van 2 middelen voor voorbehandeling van biologische zomerbloemen

Inventarisatie, voorkoming en bestrijding van fytoplasma en zijn vector in Muscari

Bestrijding van Fusarium in tomaat

PROJECTVERSLAG 2005 NAAR EEN OPLOSSING VOOR ONBEKEND WORTELROT IN LELIE

Lokalisatie van tulpengalmijt op tulpenbollen

Galmijtbestrijding in tulp

Teelt de grond uit Bloembollen

Voldoet NBS ook voor stikstofbemesting van tulp in Flevoland?

Bestrijding van kwade grond (Rhizoctonia tuliparum) in tulp

Bestrijding van slakken in graszaad, 2004

Primair diagnostisch onderzoek aan een onbekende wortelrot bij de bollenteelt van lelies op dekzandgronden

Beheersstrategie voor Botrytis paeoniae in pioen

Pootgoedvermeerdering zetmeelaardappelen

Droogrotbestrijding in gladiolen

Onderzoek naar de bestrijding van de bacterieziekte Burkholderia gladioli in gladiool. Hans Kok en Hans van Aanholt

Screening herbiciden voor toepassing na opkomst in bloembolgewassen. Annette Bulle en Marga Dijkema

Bestrijding bramengalmijt (Aceria essigi)

Nieuwe middelen tegen vruchtboomkanker

Bruikbaarheid vacuümtoets bij hyacinten

Gewasgezondheid in relatie tot substraatsamenstelling (Input-output Fase IV)

Alternatieven voor onkruidbestrijding met paraquat in zomerbloemen

Inventarisatie omstandigheden optreden zwarte vlekken in peen

Spirit en Mirage Plus tegen roest - Consultancy

Bestrijding emelten in grasland 2004

Stikstofbijmestsysteem voldoet aan N-behoefte lelie en gladiool. Casper Slootweg, Hans Kok, Paul Belder, Nikaj van Wees en Anne Marie van Dam

Papierblad in lelie. Naoogst fase. Hans Kok en Hans van Aanholt. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Bloembollen juni 2004 PPO nr.

Onderzoek naar risico van bollenmijt in Zantedeschia

Onderzoek naar de gebruikswaarde van door bollenmijten beschadigde gladiolenknollen in de bloementeelt

Praktijkproef substraatbedden vaste planten Casper Slootweg, Marga Dijkema en Jan van Leijden

Screening herbiciden in rabarber

Is het invriezen van narcissen cv. Tête-à-Tête op potjes tijdens of na de koeling risicovol?

UV C tegen ziekten. Rapportage veldproef UV C tegen meeldauw en zomerschurft in Bart Heijne, Jacinta Balkhoven, Ron Anbergen

Naar een oplossing voor onbekend wortelrot in lelie

Onderzoek naar bemesting als mogelijke oorzaak voor verfijning in Crocus

Certigraft tegen productuitval bij (machinaal) enten

Deugdelijkheidsonderzoek herbiciden in knolselderij

Grote variatie in agressiviteit van Fusarium isolaten uit tulp

Onkruidbestrijding met Basta 200 in zomerbloemen

Screening van effectiviteit en fytotoxiciteit insecticiden tegen koolmot

Voorkomen bloemmisvorming en bloemverdroging in Zantedeschia

Pioenennieuwsbrief: september

Toetsing van het Bokashi/EM concept tegen Pythium wortelrot van hyacint

Transcriptie:

Herinplantziekte bij pioenrozen Verlenging grondproef Casper Slootweg Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Sector Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit PPO-Projectnummer 32 361140 00 Lisse, November 2010

2010 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave. Projectnummer PT: 13834.01 Projectnummer PPO: 32 361140 00 Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit Adres : Postbus 85, 2160 AB Lisse : Prof. Van Slogterenweg 2, 2161 DW Lisse Tel. : +31 252 46 21 21 Fax : +31 252 46 21 00 E-mail : infobollen.ppo@wur.nl Internet : www.ppo.wur.nl Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 2

Inhoudsopgave pagina SAMENVATTING... 5 1 INLEIDING... 7 2 MATERIAAL EN METHODE... 9 3 RESULTATEN... 11 3.1 Eerste jaar, 2008... 11 3.2 Tweede jaar, 2009... 12 3.3 Derde jaar, 2010... 14 4 DISCUSSIE EN CONCLUSIES... 17 Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 3

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 4

Samenvatting Om herinplant problemen in pioen te onderzoeken is grond verzameld van drie verschillende locaties waarop op het moment van monstername nog nooit pioenrozen werden geteeld of waarop 2 of 8 jaar geleden pioenrozen hebben gestaan. Door grond van verschillende leeftijden te toetsen kan bepaald worden of en hoelang de grond groeiproblemen blijft geven bij pioenrozen. In deze gronden zijn 3 jaar pioenrozen geteeld. De pioenen die in de verschillende gronden uit de praktijk werden opgeplant vertoonden in de eerste twee jaar groeiachterstand op gronden waarop eerder pioenen geteeld waren in grond van de locaties Klei 1 en Klei 2. Ook als er 8 jaar geen pioenen in deze grond geteeld waren werd een groeiachterstand gevonden. In grond van de locatie Zand was geen verschil. De voortzetting van het onderzoek in een derde teeltjaar heeft laten zien dat herinplantproblemen, in de vorm van minder goede groei (gewaslengte, knolgewicht en aantal bloemen) na 3 jaar niet minder worden en zelfs kunnen verergeren. In het derde jaar werden ook verschillen zichtbaar in grond van de locatie Zand. Ook daar trad groeiachterstand op in grond waar eerder pioenen in geteeld waren, vergeleken met verse grond. Het planten van pioenen in grond waar eerder pioenen hebben gestaan, zelfs als dat 8 jaar geleden was, blijkt een groot risico te zijn. Het effect kan direct zichtbaar zijn in het eerste jaar, maar kan ook pas na twee teeltseizoenen optreden. Er lijkt een verschil te zijn in het optreden van herinplantziekte tussen kleigronden, waarin het snel zichtbaar wordt en zandgrond waarin het probleem vertraagd naar voren komt. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 5

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 6

1 Inleiding In dit rapport zijn de resultaten opgenomen van de verlenging met een derde teeltjaar van de grondproef met pioenrozen, zoals ingezet in project 32 360 616 00. De resultaten van de eerste twee jaar zijn beschreven in rapport Herinplantziekte en groeiproblemen, uitgegeven in januari 2010. Omdat de planten in het voorjaar van het eerste teeltjaar geplant waren en er dan geen optimaal gewas gevormd kan worden, waren de planten in het tweede teeltjaar nog niet volgroeid en gaven ook nog weinig bloemen. Om deze reden, en om vast te stellen of de effecten in een volgend teeltjaar erger of minder werden, is besloten het gewas nog een derde teeltjaar te volgen. Dit alles om het risico van herinplantproblemen bij pioenrozen beter te kunnen inschatten. De verlenging is aangevraagd door de begeleidingscommissie onderzoek en uitgevoerd binnen een consultancy project. Voor de volledigheid zijn de resultaten van het onderzoek van de eerste twee jaar ook in dit rapport opgenomen. Herinplantproblemen zijn een algemeen voorkomend verschijnsel in de landbouw. Ook in de teelt van zomerbloemen komt dit voor. In de praktijk wordt aangegeven dat over de oorzaak van herinplantproblemen bij pioenrozen en groeiproblemen bij Campanula en Delphinium nog veel onduidelijk is. Het is algemeen bekend dat pioenrozen niet geplant kunnen worden op grond waar al eerder pioenrozen hebben gestaan. Er kunnen afhankelijk van de omstandigheden problemen ontstaan met groei en vitaliteit van het gewas. De oorzaak is niet bekend. Met name Pioenrozen en Delphinium, maar ook Campanula behoren tot de economisch grootste gewassen in de groep zomerbloemen. Pioenrozen is een teelt die nog steeds jaarlijks groeit. Bedrijven kunnen echter steeds moeilijker uitbreiden. Bij de kasteelten van alle drie de gewassen is vruchtwisseling niet mogelijk door specialisatie. In 2007 is een literatuurstudie uitgevoerd naar de mogelijke oorzaken van problemen bij vruchtopvolging in zomerbloemen (van der Helm, Vruchtwisseling in Zomerbloemen, PPO rapport 169, 2008). In deze studie is de rol van aaltjes, schimmels en allelopathie onderzocht als een mogelijke verklaring. Allelopathie is het verschijnsel dat planten zichzelf of andere soorten vergiftigen door het uitscheiden van voor planten giftige stoffen. Autotoxiciteit is de vorm van allelopathie waarbij planten zichzelf vergiftigen door het uitscheiden van giftige stoffen. Een specifiek probleem bij vruchtopvolging is bodemmoeheid of herinplantziekte. Hierbij kan na de teelt van een gewas ditzelfde gewas voor langere tijd niet meer op dezelfde grond geteeld worden. Dit kan oplopen tot perioden van meer dan 10 jaar zoals door kwekers gemeld wordt bij Campanula en pioenroos. De conclusie van de literatuurstudie is dat in veel gevallen aaltjes en bodemschimmels verantwoordelijk zijn voor problemen bij vruchtopvolging en herinplantziekte. De mogelijkheid bestaat dat allelopathie wel een rol speelt, maar hiernaar is weinig onderzoek gedaan in zomerbloemen. Er zijn geen concrete gevallen gevonden waarbij bodemmoeheid door allelopathie voor langere tijd is aangetoond. Om herinplant problemen in pioen te onderzoeken is onder gecontroleerde omstandigheden een mandjesproef ingezet op het proefveld in Lisse. Er is grond verzameld van drie verschillende locaties waarop op het moment van monstername nooit pioenrozen zijn geteeld of waarop 2 of 8 jaar geleden pioenrozen hebben gestaan. Door grond van verschillende leeftijden te toetsen kan bepaald worden of en hoelang de grond groeiproblemen blijft geven bij pioenrozen. Uit dit onderzoek blijkt ook of herinplant problemen meegenomen kunnen worden naar een proeflocatie voor onderzoek naar de oorzaak. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 7

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 8

2 Materiaal en methode Grond en locatie Van 3 verschillende locaties is grond verzameld. Met op elke locatie 3 verschillende histories: Locaties 1. Locatie 1. Heerhugowaard. Kleigrond. Klei 1 2. Locatie 2. Zwaagdijk. Kleigrond. Klei 2 3. Locatie 3. Castenray. Zandgrond. Zand Grondhistorie 1. Verse grond 2. Grond waarop 2 jaar geen pioenrozen hebben gestaan 3. Grond waarop 8 jaar geen pioenrozen hebben gestaan Gewas Pioenroos: Sarah Berhardt. Planten zijn behandeld met Luxan TMTD ter bestrijding van eventueel aanwezige schimmels. Behandelingen code behandeling A verse grond locatie 1 Klei 1 B verse grond locatie 2 Klei 2 C verse grond locatie 3 Zand D 2 jaar geen pioen locatie 1 Klei 1 E 2 jaar geen pioen locatie 2 Klei 2 F 2 jaar geen pioen locatie 3 Zand G 8 jaar geen pioen locatie 1 Klei 1 H 8 jaar geen pioen locatie 2 Klei 2 I 8 jaar geen pioen locatie 3 Zand Per behandeling zijn 40 mandjes (25 cm x 25 cm x 20 cm) ingezet. Per mandje is 1 pioenroos 2 á 3 cm onder de grond geplant. De mandjes zijn zo ingegraven dat het grond niveau van het mandje op hetzelfde niveau lag als het perceel. De proef is 15 april 2008 ingezet. De mandjes zijn handmatig onkruid vrij gehouden. Vier en 11 weken na planten zijn de mandjes bemest (200 kg; 12-10-18). Eenmalig is bespoten tegen Botrytis (Collis. 1,5 l/ha). In 2009 is dezelfde bemesting en bespuiting uitgevoerd. In 2010 is dezelfde bemesting uitgevoerd, maar is geen bespuiting tegen Botrytis uitgevoerd omdat Botrytisaantasting in het nog relatief open gewas niet te verwachten was. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 9

Foto 2.1. Veldproef direct na planten. In juni 2008 zijn de eerste waarnemingen gedaan. Het aantal neuzen is geteld en de plantlengte is gemeten. In juni 2009 is ook het aantal neuzen en aantal bloemen geteld en de plantlengte is gemeten. In juni 2009 zijn 4 planten per behandeling en oktober 2009 3 planten per behandeling opgegraven en is het gewicht van de ondergrondse delen, de bruinverkleuring van de wortels en de ontwikkeling van zijwortels bepaald. In juni 2010 is van 16 planten per behandeling het aantal scheuten en aantal bloemen geteld en de plantlengte gemeten. In oktober zijn de planten gerooid en van 8 planten per behandeling is het gewicht van de ondergrondse delen, de bruinverkleuring van de wortels en de ontwikkeling van zijwortels bepaald. De plantlengte, het aantal scheuten en het gewicht van de ondergrondse delen zijn gekozen als maat voor de groei van het gewas. Het aantal bloemen is van belang voor de bloementelers. Het aantal zijwortels is een maat voor een gezonde ondergrondse groei. De bruinverkleuring van de wortels is een maat voor de vitaliteit en duidt meestal op een aantasting door Cylindrocarpon, hoewel de daadwerkelijke aanwezigheid van deze schimmel in dit onderzoek niet is bepaald. Alle gegevens zijn geanalyseerd met een ANOVA toets (Genstat 13 e editie). Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 10

3 Resultaten 3.1 Eerste jaar, 2008 Zeven weken na inzet is de eerste waarneming uitgevoerd (2 juni 2008). Het aantal scheuten en het aantal afgestorven scheuten per Pioenroos zijn genoteerd. Daarnaast is de lengte bepaald en genoteerd of het blad is opgekruld. De resultaten van de lengte van de plant staan weergegeven in figuur 3.1.1. Er is duidelijk verschil aanwezig tussen de locaties. Bij locatie Klei 1 zijn de planten in de grond waar eerder pioenen hebben gestaan, korter dan in verse grond. In de grond van locatie Klei 2, waar 8 jaar geen pioenen stonden zijn de planten beduidend korter dan in de andere gronden van deze locatie. Tussen het aantal scheuten, afgestorven scheuten en gevouwen blad waren geen significante verschillen aanwezig. Foto 3.1.1 Sep 2008, Locatie Klei 1, verse grond. Foto 3.1.2. Sep 2008, Locatie Klei 2, 8 jaar geen pioen. 20.0 18.0 16.0 14.0 de bc b b cd cd e cd Lengte (cm) 12.0 10.0 8.0 a 6.0 4.0 2.0 0.0 klei 1 klei 2 zand Locatie vers herinplant 2 jr herinplant 8 jr Figuur 3.1.1. Plantlengte op 2 juni 2008. Verschillende letters boven de kolommen geven significante verschillen aan (p 0.05). Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 11

3.2 Tweede jaar, 2009 In 2009 zijn op 5 juni waarnemingen aan het gewas gedaan. De resultaten van de lengtemetingen staan in figuur 3.2.1. In grond van de locatie Klei 1 bleven de planten korter als er al eerder pioenen in stonden. In grond van Klei 2 bleven de planten korter in grond waar al 8 jaar geen pioenen in geteeld waren. Er was geen verschil in aantal scheuten en aantal bloemen. 60 50 d c c c c cd c Lengte (cm) 40 30 20 b a 10 0 klei 1 klei 2 zand Locatie vers herinplant 2 jaar herinplant 8 jaar Figuur 3.2.1. Plantlengte op 5 juni 2009. Verschillende letters boven de kolommen geven significante verschillen aan (p 0.05). Er zijn ook 4 planten per behandeling uitgegraven om de ondergrondse delen te beoordelen (tabel 3.2.1). Tabel 3.2.1. Beoordeling ondergrondse delen, juni 2009 Gewicht ondergrondse delen Bruinverkleuring (klasse-indeling 0-5) ontwikkeling zijwortels (klasse-indeling 0-5) Locatie vers 2 jaar 8 jaar vers 2 jaar 8 jaar vers 2 jaar 8 jaar Klei 1 650 c 336 ab 346 ab 0.9 a 2.8 bc 3.5 c 3.9 cd 2.4 abcd 1.9 ab Klei 2 541 bc 357 ab 91 a 2.3 abc 1.3 a 1.5 ab 3.1 bcd 2.3 abc 0.5 a Zand 461 bc 532 bc 483 bc 1.1 a 1.8 ab 2.3 abc 4.0 cd 4.0 cd 4.3 d Uit de tabel blijkt dat het gewicht van de ondergrondse delen over het algemeen lager is op grond waar al eerder pioen op stond, behalve van locatie Zand. Dit komt overeen met de metingen aan het gewas. De bruinverkleuring neemt over het algemeen toe en de ontwikkeling van zijwortels neemt af als er op de grond al eerder pioenen gestaan hebben. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 12

Eind oktober zijn 3 planten per behandeling uitgegraven om de ondergrondse delen te beoordelen (tabel 3.2.2). Tabel 3.2.2. Beoordeling ondergrondse delen, oktober 2009 Gewicht ondergrondse delen Bruinverkleuring (klasse-indeling 0-5) ontwikkeling zijwortels (klasse-indeling 0-5) Locatie vers 2 jaar 8 jaar vers 2 jaar 8 jaar vers 2 jaar 8 jaar Klei 1 776 c 326 ab 374 ab 0.3 a 2.7 bc 3.0 c 3 cde 3 bcde 2 ab Klei 2 435 abc 373 ab 127 a 0.7 a 1.0 ab 3.7 c 3 def 2 abc 1 a Zand 538 bc 574 bc 614 bc 2.0 abc 2.7 bc 3.7 c 2 abcd 4 ef 4 f Uit de tabel blijkt een vergelijkbaar beeld met de beoordeling in juni. Alleen de bruinverkleuring in de grond van locatie Klei 2 en Zand, waar 8 jaar geleden pioen stond, is toegenomen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 13

3.3 Derde jaar, 2010 In 2010 was er een goede gewasontwikkeling, waarbij er grote verschillen tussen de herkomst van de grond zichtbaar waren. Foto 3.3.1. Overzicht proef, april 2010 Foto 3.3.2. Overzicht proef, juni 2010 Op 21 juni 2010 zijn gewaswaarnemingen gedaan. De lengtemetingen staan in figuur 3.3.1. Plantlengte (cm) 90 80 70 60 50 40 30 d b cd bc bc a d cd b 20 10 0 Klei 1 Klei 2 Zand Vers 2 jaar 8 jaar Figuur 3.3.1. Plantlengte (cm) op 21 juni 2010. Verschillende letters boven de kolommen geven significante verschillen aan (p 0.05). Uit figuur 3.3.1. blijkt dat de plantlengte van de planten in grond van locatie Klei 1, waar 2 jaar eerder pioenen gestaan hebben lager is dan in verse grond. Van locatie Klei 2 zijn de planten in grond waar 8 jaar geen pioenen hebben gestaan veel korter dan in verse grond, of in grond waar 2 jaar geen pioenen stonden. Van locatie Zand zijn ook de planten in grond waar 8 jaar geen pioenen hebben gestaan korter dan in verse grond, of in grond waar 2 jaar geen pioenen stonden. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 14

Het aantal scheuten in juni 2010 staat in figuur 3.3.2. Aantal scheuten per plant 16 14 12 10 8 6 4 2 d abc cd cd ab a d cd bcd 0 Klei 1 Klei 2 Zand Vers 2 jaar 8 jaar Figuur 3.3.2. Het aantal scheuten per plant op 21 juni 2010. Verschillende letters boven de kolommen geven significante verschillen aan (p 0.05). Het aantal scheuten in grond van locatie Klei 1, waar 2 jaar geen pioenen gestaan hebben is lager dan in verse grond van dezelfde locatie. In grond van locatie Klei 2 is in beide gronden waar eerder pioenen stonden het aantal scheuten kleiner. In grond van locatie Zand zijn geen verschillen in aantal scheuten. Het aantal bloemen in juni 2010 staat in figuur 3.3.3. 10 c Aantal bloemen per plant 8 6 4 2 ab c ab ab b c b a 0 Klei 1 Klei 2 Zand Vers 2 jaar 8 jaar Figuur 3.3.3. Het aantal bloemen per plant op 21 juni 2010. Verschillende letters boven de kolommen geven significante verschillen aan (p 0.05). Het aantal bloemen in grond van locatie Klei 1, waar 2 jaar geen pioenen gestaan hebben is lager dan in verse grond van dezelfde locatie of grond waar 8 jaar geleden pioenrozen hebben gestaan. In grond van locatie Klei 2 is het aantal bloemen laag in alle behandelingen veel lager vergeleken met de twee andere herkomsten. Er zijn geen verschillen tussen de behandelingen. In grond van locatie Zand is in grond waar eerder pioenen stonden het aantal bloemen kleiner dan in verse grond. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 15

De beoordeling van de ondergrondse delen na het rooien in oktober 2010 staat in tabel 3.3.1. Tabel 3.3.1. Beoordeling ondergrondse delen, oktober 2010 Gewicht ondergrondse delen (gram/plant) Bruinverkleuring (klasse-indeling 0-5) ontwikkeling zijwortels (klasse-indeling 0-5) Locatie vers 2 jaar 8 jaar vers 2 jaar 8 jaar vers 2 jaar 8 jaar Klei 1 1965 d 1003 ab 1385 bc 1 a 1.6 ab 1.4 ab 2.8 d 1.1 a 1.1 a Klei 2 1273 bc 1057 ab 551 a 2 bc 1 a 1 a 3.6 e 1.6 ab 1.6 ab Zand 1475 bcd 1710 cd 1164 b 1.5 ab 2.5 c 1.8 b 2.1 bc 2.6 cd 2.4 cd Het gewicht van de ondergrondse delen volgt het patroon van het aantal scheuten per plant. Het gewicht in grond van locatie Klei 1, waar 2 jaar of 8 jaar geen pioenen gestaan hebben is lager dan in verse grond van dezelfde locatie. In grond van locatie Klei 2 is het gewicht relatief laag en is het gewicht in de grond waar 8 jaar geen pioenen stonden lager dan van de controle. In grond van locatie Zand verschilt de herinplant niet van de controle. De ontwikkeling van zijwortels was in de grond van locatie Klei 1 en Klei 2, waar eerder pioenen stonden kleiner dan in verse grond. Op de gronden van locatie Zand was geen verschil in ontwikkeling van zijwortels. De bruinverkleuring van de wortels, die een maat kan zijn voor de aantasting door Cylindrocarpon, laat geen consequente verschillen zien: in grond van locatie Klei 1 waren er geen verschillen, in grond van locatie Klei 2 was de verkleuring in de verse grond het grootst en in grond van locatie Zand vertoonden de wortels van de planten uit de grond waar 2 jaar geen pioenen stonden de meeste bruine plekken. Het aantal neuzen na het rooien in oktober 2010 staat in figuur 3.3.4. Aantal neuzen per plant 30 25 20 15 10 5 d ab ab bc bc a d d d 0 klei 1 klei 2 zand Vers 2 jaar 8 jaar Figuur 3.3.4. Het aantal neuzen per plant na het rooien in 2010. Verschillende letters boven de kolommen geven significante verschillen aan (p 0.05). Het aantal neuzen op de planten uit grond van locatie Klei 1, waar 2 of 8 jaar geen pioenen gestaan hebben is lager dan in verse grond van dezelfde locatie. In grond van locatie Klei 2 is in grond waar 8 jaar geen pioenen stonden het aantal neuzen kleiner. In grond van locatie Zand zijn geen verschillen in aantal neuzen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 16

4 Discussie en conclusies 2008-2009 De pioenen die in verschillende gronden uit de praktijk werden opgeplant vertoonden in de eerste twee jaar minder lengtegroei op een deel van de gronden waarop eerder pioenen geteeld waren van de locaties Klei 1 en Klei 2. Voor de locatie klei 1 gold dit zowel voor grond waar 2 jaar eerder pioenen stonden, als voor grond waar 8 jaar eerder pioenen stonden. Voor de locatie klei 2 waren alleen de planten in grond waar 8 jaar eerder pioenen stonden korter dan de planten in de twee andere gronden. In grond van de locatie Zand was geen verschil in lengtegroei in de eerste twee jaar van de proef. Dezelfde verschillen kwamen naar voren in het gewicht van de ondergrondse delen na het rooien van een aantal proefplanten in juni van het tweede teeltjaar. Bij het rooien van een aantal planten in oktober van het tweede teeltjaar was het verschil echter alleen bij locatie klei 1 zichtbaar. De bruinverkleuring van de wortels in het tweede teeltjaar was bij locatie klei 1 sterker in grond waar eerder pioenen stonden dan in verse grond; bij locatie klei 2 en zand was geen verschil. In oktober van het tweede teeltjaar was hetzelfde beeld zichtbaar, alleen vertoonden de wortels van klei 2, waar 8 jaar geen pioenen stonden ook meer bruinverkleuring. Bruinverkleuring van de wortels treedt op bij aantasting door Cylindrocarpon, maar kan ook andere oorzaken hebben. In dit onderzoek is de aanwezigheid van Cylindrocarpon niet onderzocht. De bruinverkleuring is bepaald omdat dit als maat voor de vitaliteit van de wortels zou kunnen worden gezien. De ontwikkeling van zijwortels kan ook een maat zijn voor een gezonde groei. In juni van het tweede teeltjaar waren er minder zijwortels gevormd in grond waar 8 jaar geen pioenen werden geteeld van beide klei locaties. Van zand was geen verschil. Bij de beoordeling in oktober van het tweede jaar werden er bij klei 1 ook minder zijwortels gevonden in grond waar 8 jaar geen pioenen stonden; bij klei 2 was dat in beide gronden waar eerder pioenen stonden het geval. Bij zand werden juist meer zijwortels gevonden in grond waar eerder pioenen stonden. Uit deze resultaten blijkt dat groeiproblemen bij pioen, die naar alle waarschijnlijkheid verband houden met herinplant met de gebruikte methode kunnen worden meegenomen met een grondmonster. Dit maakt onderzoek naar de oorzaak van herinplantproblemen beter mogelijk. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat er meer verschillen zijn tussen de gronden van één locatie dan alleen of er wel of geen pioen op gestaan heeft, omdat deze gronden natuurlijk wel afkomstig zijn van verschillende percelen per locatie. Helaas was niet meer te achterhalen hoe lang er pioenen op de verschillende gronden hadden gestaan. Het is mogelijk dat de latere problemen groter zijn als de pioenen langer vast gestaan hebben, waardoor er wellicht meer wortelresten in de grond achterblijven. Dit kan verklaren waarom er meer groeiremming optrad in gronden waar 8 jaar geen pioenen meer geteeld werden ten opzichte van grondmonsters waarin twee jaar geen pioenen meer stonden. 2010 Omdat de planten in het voorjaar van het eerste teeltjaar geplant waren en er dan geen optimaal gewas gevormd kan worden, waren de planten in het tweede teeltjaar nog niet volgroeid en gaven ook nog weinig bloemen. Om deze reden, en om vast te stellen of de effecten in een volgend teeltjaar erger of minder werden, is besloten het gewas nog een derde teeltjaar te volgen. In het derde teeltjaar waren er in grond van alle locaties verschillen in lengtegroei. Bij klei 1 waren de planten in in beide gronden waar ooit pioenen stonden nu korter dan in verse grond. Bij klei 2 waren de planten weer alleen korter in grond waar 8 jaar geen pioen stond. In het derde jaar werden ook verschillen zichtbaar in grond van de locatie Zand. Ook daar waren de planten korter in grond waar 8 jaar eerder pioenen in geteeld waren. Voor wat betreft de lengtegroei werd dit derde jaar in meer gronden groeiremming door herinplant gevonden. Bij het aantal scheuten dat in het derde jaar geteld werd waren de verschillen niet groot, maar voor de beide klei locaties was het aantal scheuten kleiner als er eerder pioenen stonden. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 17

Ook bij het aantal bloemen werden verschillen geteld. Bij klei 1 waren er minder bloemen in grond waar 2 jaar eerder pioenen stonden en bij zand gaven de planten in beide gronden waar eerder pioenen stonden minder bloemen. De planten in alle gronden van locatie klei 2 gaven relatief weinig bloemen en er was geen verschil tussen de verse grond of gronden met een pioen historie.. De oorzaak van de slechte bloei op de grond van deze herkomst is niet duidelijk. De verschillen in het gewicht van de ondergrondse delen na het rooien in het derde teeltjaar lieten hetzelfde patroon zien als in juni van het tweede teeltjaar en lijken dus ook verband te houden met herinplantproblemen. Er werden het derde jaar geen verschillen in bruinverkleuring tussen de gronden van locatie klei 1 gevonden en bij locatie klei 2 vertoonden de wortels uit de verse grond nu de meeste verkleuring. Van het zand was er meer verkleuring in grond waar 2 jaar geen pioenen stonden. Bruinverkleuring van de wortels lijkt dus niet altijd verband met herinplantproblemen te houden. De ontwikkeling van de zijwortels was bij beide klei locaties beter in verse grond. Bij zand werd ditmaal geen verschil gezien. Ook voor deze parameter is na dit derde teeltjaar niet duidelijk of die verband houdt met herinplant problemen. De voortzetting van het onderzoek in een derde teeltjaar heeft laten zien dat herinplant problemen, in de vorm van minder goede groei (gewaslengte, knolgewicht en aantal bloemen) niet minder worden, of zelfs juist zichtbaar worden na een langere periode zoals op zandgrond is gevonden. Het planten van pioenen in grond waar eerder pioenen hebben gestaan, zelfs als dat 8 jaar geleden was, blijkt een groot risico te zijn. Het effect kan direct zichtbaar zijn in het eerste jaar, maar kan ook pas na twee teeltseizoenen optreden. Er lijkt een verschil te zijn in het optreden van herinplantziekte tussen kleigronden, waarin het snel zichtbaar wordt en zandgrond waarin het probleem vertraagd naar voren komt. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving 18