Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus, Zomer is de tijd van festivals en tuinfeestjes. Van flipflops aan je voeten en vlinders in je buik. Bij zomer horen barbecues en bikini s. Het is het seizoen van bommetjes maken en knikkebollen in de zon. Van de zomer word je blij. In die zomerse blijdschap is het een eitje om met Psalm 104 mee te zingen. Je bent ervoor in de stemming. Een loflied op Gods schepping lag je toch al voor in de mond. Psalm 104 doet het dan ook goed in de zomer. En al helemaal in kerkdiensten die de officieuze naam zomerdienst dragen. Maar, het kan ook géén eitje zijn Psalm 104 mee te zingen. Eerder een heuse opgave. Juist in de zomer. Want de zomer is niet voor iedereen het seizoen van de blijdschap. Voor sommigen is het de tijd van oeverloze verveling. Voor anderen is de zomer het seizoen van de confrontatie met eenzaamheid of het verlies van mooie tijden. Het gezellige geroezemoes op een warme zomeravond wekt dan wrevel. En de enthousiaste vakantieverhalen van de buren maken niet blij. Ze zetten je alleen maar stil bij tijden die voorbij zijn of bij plezier dat jou niet beschoren is. Voor de één is Psalm 104 een echt blij zomerlied. Een lied dat past bij de vreugde van het seizoen. Voor de ander is het een lied dat niet te zingen valt. Een lied dat je de onmogelijke vreugde in de werken van de Heer door de strot probeert te duwen. Maar dat wil psalm 104 niet. Het dwingt ons niet verplicht vreugde te vinden in Gods werken. Er is geen dwang. Wij zijn hier slechts getuigen van het loflied van een ander. Van David die zijn binnenste oproept de Heer te prijzen. En pas aan het eind gekomen ook de lezers vraagt met hem mee te doen. Dat doet hij met het ene woord: halleluja!
Het is daarom goed om te zien dat dit gedicht niet gefocust is op de vreugde van de mens in de schepping. Het is niet een lied dat van ons verlangt allemaal oe s en ah s te denken en te voelen bij Gods werken. Nee, de lofprijzing loopt uit op een gebed. Een gebed dat niet ik, maar Gód vreugde zal vinden in al zijn werken. Dit is Davids gebed: Heer, mag u zich verheugen in uw werken. Voor zichzelf bidt hij wat anders. Of liever, zelf neemt hij zich voor zijn vreugde te zoeken in God. Voorwaar, ik zal mij verheugen in de Heer. Gods werken zijn voor ons vaak te raadselachtig of te verwarrend om er vreugde in te kunnen vinden. Onze vreugde is God. De God die vreugde vindt in zijn werken. Want een God die vreugde heeft in zijn werken zal zeker weten zijn werken niet prijsgeven aan de zinloosheid.
David komt tot het gebed om de vreugde van God, nadat hij in zes delen gemijmerd heeft over de schepping en vooral Gods onderhouding ervan. De zes delen kun je nog een beetje terugvinden in opmaak van de vertaling die wij gebruiken. Elk deel bestaat uit 10 regels, elk een combinatie van 4 en 6 regels. Op uitzondering van vers 24-30. Deze is wat langer. Waarschijnlijk om de talrijkheid waar het over gaat te illustreren met talrijke regels. Dat soort stijlvormen kun je in Bijbelse poëzie verwachten. Hoe dan ook. Psalm 104 is een gedicht dat uit zeven delen bestaat. Zes delen met mijmeringen over de schepping die in Gen. 1 bezongen wordt als gemaakt in zes dagen. Voor ieder scheppingsdag is er in deze psalm een deel. Het lied sluit af met een zevende deel. In dit deel wordt niet meer gemijmerd, maar gebeden. Het is een soort sabbatsgebed. Dat de Heer blijvend zal genieten van zijn werken. Net al Hij op de 7 de dag genoot. David bidt dat de Heer zal blijven kijken naar zijn werken met de woorden: zie, het is zeer goed. Hij bidt dat de Heer alles wat dat zie, het is zeer goed stukmaakt van de aarde zal verwijderen. Alleen als de Heer zo blijft kijken naar zijn schepping en haar zo blijft bevrijden van het kwaad, kan het ook voor de dichter sabbat zijn. Alleen dan kan hij zingen zolang hij leeft. Een lied brengen zolang hij bestaat.
Je kunt geen outsider blijven bij het gebed om de vreugde van de Heer. Je bent immers zelf ook één van zijn werken. Met deze hele bijzondere eigenschap dat alleen mensen Gods werken kunnen overdenken. Daarom bidt David in vers 34: moge mijn lofzang (letterlijk: mijn mijmeringen) u behagen Heer. De Heer vindt vreugde in zijn werken als elk van zijn werken doet wat eigen aan hem is. Vreugde in de vogels heeft de Heer, als zij flierefluiten. Vreugde heeft Hij in de rivieren, als zij zich dorstlessers betonen voor de wilde ezels. Vreugde heeft Hij in de mensen, in ons, als wij Gods werken overdenken. Het gebed om de vreugde van de Heer, betrekt jou erbij. Het roept je op, dat te doen, waartoe de Heer ons gemaakt heeft: Gods werken overdenken. Mijmeren over al wat leeft! Er is nog een reden waarom wij bij dit gebed niet outsiders kunnen blijven. Dit gebed betekent voor jou en mij ook dat wij Gods werken niet mogen beschadigen. Want ook dat kunnen wij als mensen helaas bitter goed. Gods werken dwars zitten. Bidden wij dus werkelijk oprecht dat God vreugde vindt in de steenbokken, dan moeten wij de steenbokken de kans geven steenbok te zijn. Willen wij werkelijk dat God vreugde vindt in de jonge leeuwen, dan moeten wij hen de nacht gunnen. Willen wij werkelijk dat God vreugde vindt in de leviatan, dan moeten wij de walvissen met rust laten zodat God met ze kan spelen. Ze hoeven niet allemaal nut voor ons te hebben. Zij zijn er tot vreugde van de Heer. Denk ook eens daaraan als je deze vakantie de natuur intrekt. Doe dat niet als indringer. De bergen, de zee en de meren mogen niet hun hart moeten vasthouden als wij op vakantie komen. Psalm 104 is vormt een goede balans met Gen. 1 en 2. Het voorkomt dat er in onze omgevingsethiek een eenzijdige nadruk gelegd wordt op het heersen van de mens over de schepping. Het leert ons onszelf bescheiden op te stellen binnen heel Gods schepping. Een schepping die niet maar gemaakt is voor de mens. Nee, er zijn delen als het woud, de hoge bergen, de kloven en de nacht die niet voor de mens gemaakt zijn, maar voor de vogels, de steenbokken, de dassen en de jonge leeuwen. In die delen zijn wij als mensen slechts te gast. Vreugde vindt God in zijn werken, als wij zijn werken de ruimte gunnen en ons als gast in hun domein gedragen. Bidden dat God vreugde vindt in zijn werken is geen gebed waarbij wij outsiders kunnen blijven. Voor mensen betekent het de werken van de Heer overdenken. Er over mijmeren.
Dat is het eigene aan hoe de Heer ons gemaakt heeft. Wie dat goed doet, zal ook niet anders kunnen dan de andere schepselen de ruimte geven om zelf ook te doen waarvoor ze zijn gemaakt.
Het gebed dat God vreugde vindt in zijn werken kan als een achterhaald gebed klinken. Een vraag om het onmogelijke. Kan God eigenlijk nog wel vreugde vinden in zo n gebroken zondige schepping? Is het zie het is zeer goed van de sabbat niet voor eens en voor altijd verleden tijd. En past alleen nog maar: zie wat een ellende bij het mijmeren over de werken van de Heer? Nee, het gebed dat God vreugde zal vinden in zijn werken is zeer wel op zijn plaats. Nog veel meer voor ons, dan David had kunnen dromen. Want voorwaar, de Heer vindt vreugde in zijn werken. Niet omdat hij het kwaad niet zou zien. Maar de God tot wie David bidt, is de God van psalm 103. De Heer doet wat rechtvaardig is. Hij verschaft recht aan de verdrukten. Liefdevol en genadig is de Heer, Hij blijft geduldig en groot is zijn trouw. Niet eindeloos blijft hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn. Hij straft ons niet naar onze zonden, Hij vergeldt ons niet naar onze schuld. Zoals de hoge hemel de aarde overspant zo welft zich zijn trouw over wie hem vrezen. Dat de Heer zó is wordt zo mooi zichtbaar bij de doop van de Heer. Nadat Johannes had verklaard dat Jezus het Lam is dat de zonde van de wereld op zich neemt en Jezus dit ook bevestigt door zich te laten dopen, spreekt God over dit met zonde beladen Lam uit dat Hij de zoon is in wie hij vreugde vindt. De Heer vindt vreugde in al zijn werken, omdat Hij in de zoon van zijn vreugde alles op aarde en alles in de hemel met zich heeft verzoend, door vrede te brengen met zijn bloed aan het kruis. (Kol. 1: 20) Het gebed dat de Heer vreugde zal vinden in al zijn werken, vindt verhoring bij het kruis van de Heer. Bij het kruis van de Heer hebben de wilde ezels en de klipdassen, de rivieren en de hoge bergen, de steenbokken en de jonge leeuwen nieuwe hoop gekregen. Samen met jou en mij mogen zij delen in de bevrijding van alle zinloosheid. Dankzij de vreugde van de Heer in al zijn schepselen. Uiteindelijk is dat het belangrijkste werk van de Heer waarover wij kunnen mijmeren. De Heer vindt om Jezus wil vreugde in al zijn schepselen. Schepselen die nieuwe hoop hebben gekregen en niet eindeloos vergankelijk zijn.
Dat mag ook ons hart verheugen. De dingen waar wij in deze zomer van gaan genieten of waar wij tegen aan zullen lopen, zijn allen deel van de wereld wiens zonde en schuld weggedragen is door het Lam van God. Amen.