GEORGE STAM, 1905-1995 DOOR DRS. MIEKE BREIJ Op donderdag 27 april 1995 overleed in zijn woonplaats Rotterdam de organist George Stam op bijna negentigjarige leeftijd. Stam was een musicus die het muziekleven op vele terreinen heeft gediend; toch lag zijn eerste interesse bij het orgel. Joris (George) Stam werd op 2 juli 1905 te Rotterdam geboren in een streng gereformeerd gezin. In 1916 verhuisde het gezin Stam naar Zutphen. Hier kreeg George zijn eerste orgellessen van de blinde organist Cornelis Bute op het orgel van de Sint Walburgkerk. Vanaf 1922 nam hij privéles bij Cornelis de Wolf, de organist van de Grote- of Sint Eusebiuskerk te Arnhem. Wekelijks kreeg hij drie uur les (piano, orgel en muziektheorie), waardoor hij deze bijzondere organist goed leerde kennen. Enkele jaren later wilde George Stam zich laten inschrijven voor de vakopleiding aan het Amsterdamsch Conservatorium bij De Wolf. Doordat zijn ouders het hier niet mee eens waren - zij zagen liever dat hun zoon een 'echt' vak zou leren - en hij zijn zin toch doorzette, was George genoodzaakt met pianospel in bioscopen (bij de stomme film), cafés en hotels in zijn onderhoud te voorzien. Hij studeerde in Amsterdam muziektheorie, compositie en directie bij verschillende docenten. Als organist werd hij geheel gevormd door Cornelis de Wolf over wie hij enthousiast kon vertellen. In de jaren twintig was men op de conservatoria sterk gericht op het concerterend orgelspel. Het was Cornelis de Wolf die het koraalspel door een systematische aanpak weer in goede banen leidde en zich sterk maakte voor een gedegen voorbereiding en verzorging van het orgelspel in de kerkdiensten. Aansluitend daarop volgde Stam nog lessen bij Karl Straube, cantor van de Thomaskirche in Leipzig, van wie hij veel leerde over de orgelwerken van Max Reger. In 1931 deed George Stam examen en behaalde de 'Prijs van Uitnemendheid'. Kort daarna volgde zijn benoeming tot dirigent bij de NCRV-radio. Nadat in de Grote kerk te Leeuwarden de functie van organist vacant was gekomen, volgde zijn benoeming 159
George Stam.
aldaar; tevens werd hij dirigent van het Leeuwardense Toonkunstkoor. Met zijn kerkkoor bouwde hij een voor die tijd uitgebreide kerkmuzikale praktijk op. Dit koor zong in de kerkdiensten de psalmen en gezangen voor, die in de juist gepubliceerde zangbundel uit 1938 waren opgenomen en bij vele kerkgangers nog onbekend waren. Ook werden motetten en ordinariumdelen gezongen en buiten de diensten éénmaal per maand (op zondag om 12.00 uur) een cantate van Johann Sebastian Bach. In 1949 aanvaardde Stam de functie van directeur van het Utrechts Conservatorium. In de vier jaren waarin hij in Utrecht werkzaam was, kwamen twee belangrijke zaken tot stand. Allereerst werd onder zijn leiding de eerste Schoolmuziekopleiding in Nederland opgezet, die een landelijke reputatie verwierf en in 1950 werd de 'Protestantse Kerkmuziekschool' geopend. De vele liturgische vernieuwingen van na de Tweede Wereldoorlog brachten een grote behoefte aan vakkundige scholing met zich mee. Er was een opleiding voor cantor en voor organist die op drie niveaus kon worden gevolgd. Vele kerkmusici die later belangrijke posten innamen, kregen hun opleiding in Utrecht. Stam verzorgde het studieonderdeel koraalspel; hoe kon het ook anders gezien zijn eigen opleiding bij De Wolf! Naast zijn directeurschap is George Stam steeds als organist actief gebleven. In Utrecht was hij verbonden aan de Leeuwenbergkerk van de Nederlandse Protestanten Bond, waar hij bereikte dat in 1954 een orgel, gebouwd door de firma Flentrop volgens de nieuwste inzichten, werd geplaatst. Dit orgel geldt nog steeds als één van de belangrijkste voorbeelden uit de Nederlandse naoorlogse orgelbouw. Ook was hij nog enkele jaren directeur van het Amsterdamsch Conservatorium en als organist verbonden aan de Westerkerk te Amsterdam en de Grote kerk te Gouda. In 1956 keerde Stam terug naar zijn geboortestad Rotterdam, waar hij tot 1968 directeur van het Rotterdams Conservatorium was. Door onderhandelingen met het gemeentebestuur van Rotterdam kreeg hij het voor elkaar dat het Toonkunstconservatorium en de twee Muziekscholen in 1961 een gemeentelijke status kregen, waardoor de rechtspositie van de docenten aanmerkelijk werd verbeterd en er tevens een pensioenregeling tot stand kwam. Aan het Rotterdams Conservatorium leidde hij als orgeldocent een groot aantal organisten op, die later organist werden op verschillende 161
belangrijke orgels van ons land. In 1959 verbond Stam zich als organist aan de Grote- of Sint Laurenskerk te Rotterdam. De Laurenskerk had oorspronkelijk een beroemd vierklaviersorgel dat op 14 mei 1940 in vlammen opging bij het bombardement van de stad. Dit orgel was het grootste instrument van Nederland en dateerde uit de negentiende eeuw. In zijn jonge jaren zal George Stam dit orgel met zijn vaste bespeler Hendrik de Vries zeker gekend hebben, want De Vries gaf vele orgelconcerten die altijd druk bezocht werden. Het volledige kerkinterieur ging in 1940 verloren, slechts de buitenmuren en de toren bleven behouden. In 1951 werd door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen toestemming gegeven tot de restauratie van deze monumentale kerk. Er waren drie fasen: eerst het herstel van het transept (1952-1959), daarna het koor (1959-1962) en ten slotte het schip met de zijbeuken (1963-1968). De drie herbouwfasen worden gemarkeerd door de bouw van de drie orgels die de Laurenskerk thans rijk is: elk in één van de gereedgekomen delen van de kerk. Nadat het transept was gereedgekomen, konden de zondagse erediensten in dit deel van de kerk worden gehouden. George Stam was als adviseur nauw betrokken bij de totstandkoming van het orgel dat in het transept werd geplaatst. In een oude orgelkas uit Schoonhoven werd door de firma Marcussen een drieklaviersorgel gebouwd met 32 registers. Sinds de ingebruikname in 1959 werd Stam de vaste bespeler van dit instrument dat door giften uit Duitse steden werd bekostigd. Drie jaar later was het koor van de kerk gereed en voorzag de firma Marcussen deze ruimte van een fraai koororgel, met gebruikmaking van een antieke orgelkas uit Bunschoten. George Stam noemde dit orgel in de koninklijke orgelfamilie van de Laurens, naast de jonge Prins in het transept en de Koning in het schip, het kleine Prinsesje in het koor. Met de Koning in het schip bedoelde hij het reusachtige en majestueuze hoofdorgel dat Marcussen als derde instrument in deze kerk bouwde. Na jarenlange intensieve voorbereidingen konden de grootse plannen worden gerealiseerd in een 32 voets-orgel (dit is het grootste type orgel dat in Nederland voor komt) met 85 registers, verdeeld over vier manualen en pedaal. Door een verschil van mening binnen de concertcommissie nam Stam in 1968 ontslag als Laurensorganist. Zijn opvolger werd Johann Th. Lemckert die op 8 december 1973 het voltooide hoofdorgel in gebruik nam. 162
Als organist is Stam tot op hoge leeftijd de kerkmuziek blijven dienen. Tot 1992 was hij nog verbonden aan de Oude Kerk te Rijswijk, totdat artrose in armen en benen dit onmogelijk maakte. Andere aktiviteiten die niet ongenoemd mogen blijven, waren zijn werkzaamheden als bestuurslid van de Nederlandse Organisten Vereniging (NOV) en als componist. Eerst als secretaris en later als voorzitter van de NOV heeft Stam zich ook hier bijzonder ingezet voor de erkenning, rechtspositie en honorering van de kerkorganist. Als componist heeft hij verschillende werken voor orgel op zijn naam staan. Ten behoeve van het orgelspel in de eredienst gaf hij onder meer bundels met voorspelen en zettingen van de 150 Psalmen en de 'Eenige Gezangen' van de Gereformeerde kerken in Nederland uit. Ook enige grote orgelwerken zoals 'Thema, Variaties en Fuga', Psalm 23, Psalm 92 en 'Passacaglia en Fuga' verschenen van zijn hand. Met George Stam is een markante persoonlijkheid heengegaan, die het zichzelf en de mensen met wie hij te maken had niet altijd even gemakkelijk heeft gemaakt, maar wél altijd bezig was 'voor de goede zaak'. Hij behoorde tot de weinigen die de gehele omschakeling van pneumatische naar mechanische orgels en alle ontwikkelingen op het gebied van liturgie, gemeentezang, orgelspel en muziekvakonderwijs meemaakten; op onderhoudende wijze kon hij daarover vertellen. 163