ECLI:NL:HR:2016:2837. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/02277

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:GHSHE:2016:4392

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL :00-11:15

ECLI:NL:GHSHE:2013:5117

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:RBDHA:2017:5387

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:RBDHA:2017:1290

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

ECLI:NL:HR:2016:2356. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00920

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

ECLI:NL:HR:2017:1273. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/00900

ECLI:NL:HR:2010:BL7407

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:HR:2016:24. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/03918

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:293, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:2338, Bekrachtiging/bevestiging

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

Hoge Raad , ECLI:NL:HR:2015:3011

ECLI:NL:RBMNE:2016:5654

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBHAA:2012:BW9354

JURISPRUDENTIE BURGERLIJK PROCESRECHT

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:HR:2014:3351. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04422 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1744, Gevolgd

ECLI:NL:RBDHA:2017:2806

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:HR:2016:2885. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1004, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2016:65. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05661

ECLI:NL:HR:2013:1173. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1169, Gevolgd

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2016:2910. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1278, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2016:2884. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1003, Gevolgd

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:57, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:5348, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/ Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:RBROT:2017:2561

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

ECLI:NL:HR:2014:3462. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/04874

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:506, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:188, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:HR:2016:2614. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00551

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:HR:2016:2222. Uitspraak

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:HR:2013:BY6108

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:114, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:2007, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

No.W /I 's-gravenhage, 10 september 2004

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

Uw situatie Hoe werkt het recht Uitspraken en nieuws Registers Organisatie en contact

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1196, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2015:5290, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

IN NAAM DER KONINGIN

ECLI:NL:GHSHE:2015:3548

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:HR:2011:BU7412

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:PHR:2016:622 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 16/01494

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2016:2837 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-12-2016 Datum publicatie 09-12-2016 Zaaknummer 16/02277 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:561, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2016:2445, Bekrachtiging/bevestiging Insolventierecht Cassatie WSNP. Mag de rechter bij de beslissing tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ambtshalve en zonder specifieke aanleiding een uittreksel uit het justitiële documentatieregister betreffende de verzoeker opvragen? Wetsverwijzingen Vindplaatsen Wet justitiële gegevens Wet justitiële gegevens 8 Grondwet Grondwet 10 Faillissementswet Faillissementswet 288 Faillissementswet 350 Faillissementswet 356 Faillissementswet 358 Rechtspraak.nl INS-Updates.nl 2016-0419 JOR 2017/114 JBP 2016/106 RvdW 2017/2 NJB 2017/16 JWB 2016/456 Prg. 2017/28 NJ 2017/99 Uitspraak 9 december 2016 Eerste Kamer 16/02277 LZ/EE Hoge Raad der Nederlanden

Arrest in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes. Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker]. 1 Het geding in feitelijke instanties Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken: a. de vonnissen in de zaken C/09/503096/FT RK 16/8 en C/09/503096/FT RK 16/9 van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2016; b. het arrest in de zaak 200.186.469/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 april 2016. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep. 3 Beoordeling van het middel 3.1 [verzoeker] verzoekt in deze procedure toepassing van de schuldsaneringsregeling. Na mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. 3.2 In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het overwoog onder meer dat het ambtshalve een recent uittreksel uit de justitiële documentatie, [verzoeker] betreffende, bij de rechtbank heeft opgevraagd en van haar heeft ontvangen, samen met schriftelijke inlichtingen afkomstig van het CJIB. Het hof overwoog voorts dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van een belangrijk deel van de schulden. Het hof overwoog in dat verband met name dat [verzoeker], blijkens een e-mail van Plangroep van 18 april 2016, boetes bij het CJIB heeft laten ontstaan en laten oplopen tot een bedrag van circa 9.000,--. De door Plangroep in het kader van de minnelijke regeling voor schuldeisers gereserveerde gelden zijn aangewend voor de betaling van aan [verzoeker] opgelegde boetes, ter voorkoming van een aangekondigde gijzeling. Door de boetes tot een dergelijke hoogte te

laten ontstaan/oplopen en uiteindelijk te (laten) voldoen uit gelden die mede voor (gedeeltelijke) voldoening van zijn overige schuldeisers in het kader van de schuldregeling waren bestemd, heeft [verzoeker] niet te goeder trouw zijn overige schuldeisers onbetaald gelaten. Een en ander geeft geen blijk van een saneringsgezinde houding en staat aan toelating tot de schuldsanering in de weg. (Rov. 5) Het hof overwoog voorts dat bij het voorgaande nog komt dat [verzoeker] bij vonnis van 8 juli 2015 door de politierechter is veroordeeld tot 140 uur taakstraf/subsidiair 70 dagen hechtenis voor poging tot zware mishandeling op 2 juli 2015. [verzoeker] heeft toegelicht dat het een incident met een verkeersregelaar betrof, dat sprake was van zelfverdediging en dat hij in hoger beroep is gegaan. Wat daarvan ook zij, zolang het hoger beroep nog niet tot een ander, gunstiger resultaat heeft geleid, is het vonnis van de politierechter een gegeven waarvan het hof op dit moment moet uitgaan. Nog daargelaten dat ook dit gebeuren weer haaks staat op een saneringsgezinde houding - een dergelijk geweldsmisdrijf kan licht tot een nieuwe schuld leiden (bijv. jegens de benadeelde) - kan deze straf een obstakel vormen bij het nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de inspanningsverplichting om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Ook dit feit en meer in het algemeen de omstandigheid dat [verzoeker] herhaaldelijk in aanraking komt met het straf- en sanctierecht maken dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. (Rov. 6) Het hof heeft om de hiervoor vermelde redenen, zowel tezamen als afzonderlijk, het bestreden vonnis bekrachtigd (rov. 7). 3.3 Het middel bevat klachten tegen de hiervoor samengevat weergegeven overwegingen van het hof in rov. 5 en 6. De tegen rov. 5 gerichte klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Omdat hetgeen in rov. 5 is overwogen de beslissing van het hof zelfstandig draagt, behoeft de tegen rov. 6 gerichte klacht geen behandeling. 3.4 De Hoge Raad overweegt echter als volgt naar aanleiding van de tegen rov. 6 gerichte klacht. Deze klacht houdt kort gezegd in dat de rechter niet gerechtigd is zoals de rechtbank in dit geval blijkens de stukken van het geding heeft gedaan - ambtshalve een uittreksel uit het justitiële documentatieregister betreffende de verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op te vragen, indien daarvoor geen aanleiding is, zoals volgens de klacht in het geval van [verzoeker]. 3.5.1 Art. 11 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (WJD, geldend van 1 juni 2003 tot 31 maart 2004) hield in dat verstrekking van een uittreksel uit het justitiële documentatieregister aan de in dat artikel genoemde rechterlijke ambtenaren alleen plaatsvindt ten behoeve van de strafrechtspleging. In art. 15 WJD was bepaald dat ook aan anderen dan hen die zich met de strafrechtspleging bezig houden, gegevens worden verstrekt, indien zij met een publieke taak zijn belast. 3.5.2 In art. 8 van de Wet Wijziging van de regels betreffende de registratie van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de registratie van persoonsdossiers (Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, Kamerstukken II 1995-1996, 24 797, hierna ook: Wjsg) is in grote lijnen de inhoud van art. 11 WJD overgenomen. In art. 9 Wjsg is hetzelfde gebeurd met betrekking tot art. 15 WJD, met dien verstande dat aan de nieuwe bepaling aanvankelijk de voorwaarde werd toegevoegd dat verstrekking alleen dan plaatsvindt voor zover dit voor een goede taakuitoefening noodzakelijk is en het openbaar belang dit vordert.

3.5.3 In de nota van wijziging werd art. 8 Wjsg echter als volgt gewijzigd: Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Ten behoeve van de rechtspleging worden justitiële gegevens verstrekt aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen. De daarbij behorende toelichting houdt het volgende in: In onderdeel K wordt art. 8 geherformuleerd. Daarbij is het doel waarvoor de rechterlijke ambtenaren justitiële gegevens kunnen verkrijgen verruimd. Rechterlijke ambtenaren hebben immers niet alleen behoefte aan justitiële gegevens in strafzaken, maar ook in bijvoorbeeld civielrechtelijke zaken. ( ) Deze mogelijkheid is thans neergelegd in het eerste lid. (Kamerstukken II 1999-2000, 24 797, nr. 8, p. 17) 3.5.4 Uit het vorenstaande volgt dat de wet het thans mogelijk maakt om uittreksels als hier bedoeld aan rechterlijke ambtenaren te verstrekken, zonder dat aan bijzondere voorwaarden behoeft te zijn voldaan. Blijkens de toelichting is in dit verband mede gedacht aan civielrechtelijke zaken. 3.6.1 Door de verstrekking van een uittreksel wordt evenwel inbreuk gemaakt op het in art. 8 lid 1 EVRM en art. 10 lid 1 Grondwet gewaarborgde recht op bescherming van het privéleven en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Volgens art. 8 lid 2 EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het economisch welzijn van het land of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Volgens art. 10 lid 1 Grondwet dienen beperkingen op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer plaats te vinden bij of krachtens de wet. 3.6.2 De wettelijke regeling van de schuldsanering strekt ertoe om tegen te gaan dat een natuurlijk persoon die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen, tot in lengte van jaren kan worden achtervolgd met zijn schulden, en om deze persoon uitzicht te bieden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Met de wet is voorts beoogd faillissementen van natuurlijke personen zo veel mogelijk terug te dringen. (Kamerstukken II 1992-1993, 22 969, nr. 3) Uitgangspunt van deze regeling is dat vorderingen van schuldeisers door toepassing van die regeling zoveel mogelijk worden gefixeerd. Indien de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op de voet van art. 356 lid 2 Fw, zijn vorderingen van schuldeisers ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, niet langer afdwingbaar voor zover deze vorderingen onvoldaan zijn gebleven (art. 358 lid 1 Fw). 3.6.3 De toepassing van de schuldsaneringsregeling dient dus met name het belang van natuurlijke personen die in een problematische financiële situatie verkeren, en maakt inbreuk op de rechten van hun schuldeisers. Mede omdat deze schuldeisers niet de mogelijkheid hebben om in de schuldsaneringsprocedure voor hun belangen op te komen, kunnen hun rechten rechtvaardigen dat in die procedure tot op zekere hoogte inbreuk wordt gemaakt op de bescherming van het privéleven van de schuldenaar. De rechter die over de toelating tot (of de beëindiging van) de schuldsaneringsregeling heeft te oordelen, dient de (tegengestelde) belangen van de schuldenaar en zijn schuldeisers in zijn afweging te betrekken. Bij deze afweging kan van belang zijn dat de rechter beschikt over een recent uittreksel uit de justitiële documentatie, de schuldenaar betreffende. Onder omstandigheden kan een zodanig uittreksel immers gegevens bevatten die van belang zijn voor een oordeel over de saneringsgezindheid van de schuldenaar. Schriftelijke inlichtingen van het CJIB betreffen alleen openstaande schulden en zijn in dit verband niet altijd

toereikend. 3.6.4 Op zichzelf is niet ondenkbaar dat de wetgever het opvragen van een uittreksel uit de justitiële documentatie in een schuldsaneringsprocedure in alle gevallen gerechtvaardigd zou achten. Uit art. 8 Wjsg en de daarop gegeven, hiervoor in 3.5.3 weergegeven, toelichting kan evenwel niet worden afgeleid dat dit het geval is. Ook uit de wettelijke bepalingen van de Faillissementswet betreffende de schuldsanering blijkt dat niet. Tot de in de Faillissementswet genoemde weigerings- en beëindigingsgronden behoort immers niet een strafrechtelijke veroordeling van de schuldenaar van welke aard dan ook. Het standaard in alle gevallen waarin over toelating tot (of beëindiging van) de schuldsaneringsregeling wordt beslist, opvragen van een uittreksel uit de justitiële documentatie, ontbeert daarom de noodzakelijke wettelijke grondslag (vgl. HR 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2359, NJ 2004/599, rov. 3.6). 3.6.5 Gelet op het voorgaande brengt de mede op grond van art. 8 lid 2 EVRM te stellen eis van, kort gezegd, proportionaliteit mee dat een voldoende zwaarwegende grond dient te bestaan voor het opvragen van het uittreksel. De rechter kan zijn bevoegdheid om een uittreksel uit de justitiële documentatie op te vragen dan ook slechts gebruiken indien in de omstandigheden van het geval zodanige grond bestaat. De rechter moet die grond dan vermelden in zijn uitspraak. 3.6.6 Op grond van art. 8 lid 2 EVRM is mede vereist dat de schuldenaar kan voorzien dat de rechter in een procedure als de onderhavige over dit uittreksel beschikt en wat daarvan de consequenties voor de beoordeling van zijn verzoek zullen zijn, zodat hij zijn gedrag daarop kan afstemmen (zie onder meer EHRM 25 april 1979, nr. 6598/74, EHRM 4 mei 2000, nr. 28451/95 en EHRM 29 juni 2006, nr. 11 901/02). De rechter kan waarborgen dat aan deze voorwaarde is voldaan door de (advocaat van de) schuldenaar specifiek hierover tijdig voor de mondelinge behandeling te informeren. Als de rechter niet het uittreksel voor de zitting heeft opgevraagd, kan hij in hetgeen bij de mondelinge behandeling van het verzoek voorvalt, aanleiding zien om dit uittreksel alsnog op te vragen. Hij dient dan de schuldenaar daarover ter terechtzitting te informeren, met vermelding van de gronden daarvoor. 3.6.7 De inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie kan uitsluitend worden meegewogen in verband met de in art. 288 lid 1 onder b en c en lid 2 onder c Fw vermelde toelatingsvoorwaarden en weigeringsgronden, dan wel de in art. 350 lid 3 onder c-g Fw bedoelde beëindigingsgronden. 3.6.8 In verband met de eisen van hoor en wederhoor zal de rechter eventuele uit het uittreksel blijkende contra-indicaties voor toepassing van de schuldsaneringsregeling (of indicaties om deze te beëindigen) tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek met de schuldenaar moeten bespreken om hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, dan wel hem in de gelegenheid te stellen om daarop naderhand tijdens een voorgezette behandeling te reageren. 4 Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 9 december 2016.