CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN NATIONALE ARBEIDSRAAD. ADVIES Nr CRB 2001/852 CCR 10

Vergelijkbare documenten
Gemeenschappelijke Raadszitting van woensdag 25 januari

Gemeenschappelijke Raadszitting van donderdag 2 mei

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 26 april

A D V I E S Nr

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 14 juli

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 13 november

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 15 januari 2002 (OR. en) 14759/01 JEUN 67 SOC 510

A D V I E S Nr

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 1 juni

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 10 oktober

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 13 juli

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 24 oktober

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 28 januari

CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN NATIONALE ARBEIDSRAAD CRB DEF CCR 10. ADVIES Nr

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 9 juli

R A P P O R T Nr

R A P P O R T Nr

nationale arbeidsraad

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 8 november 2006 (17.11) (OR. en) 14845/06 SOC 507

14129/15 gys/gra/hw 1 DG B 3A

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 9 juli

A D V I E S Nr Zitting van maandag 5 oktober

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 165/23

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 21 december

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 26 mei

Raad van de Europese Unie Brussel, 2 mei 2017 (OR. en) het secretariaat-generaal van de Raad het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad

R A P P O R T Nr

De evolutie van de preventie in een Europees kader

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 9 november

nationale arbeidsraad

ILO-VERKLARING BETREFFENDE DE FUNDAMENTELE PRINCIPES EN RECHTEN OP HET WERK

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 18 december

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 14 februari

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 4 februari

Raad van de Europese Unie Brussel, 2 maart 2015 (OR. en)

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 9 juli

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 16 juli

PUBLIC. Brussel, 21 september 2005 (27.09) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 12470/05 LIMITE JEUN 47 EDUC 134 SOC 355

NATIONALE ARBEIDSRAAD CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. ADVIES Nr CRB CCR 10

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 6 mei

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

R A P P O R T Nr

A D V I E S Nr

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 21 december

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 16 juni

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 25 november

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 mei 2008 (04.06) (OR. en) 9935/08 SOC 316 COMPET 194

8301/18 van/pau/sl 1 DG E 1C

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 21 december

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 22 oktober

A D V I E S Nr Zitting van maandag 27 april

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 10 juli

Fiche 4: Mededeling Normalisatiepakket Europese normen voor de 21e eeuw

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 5 november

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 31 mei

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 13 juli

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 19 december

A A N B E V E L I N G Nr AANBEVELING AAN DE PARITAIRE COMITES, DE ONDERNEMINGEN EN HUN

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 16 juni

Hierbij gaan voor de delegaties de conclusies die de Europese Raad op bovengenoemde bijeenkomst heeft aangenomen.

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 1 april

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 10 juli

A D V I E S Nr Zitting van maandag 27 april

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 14 juli

Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. De wet van 22 april 2012 en de doelstellingen ervan

ADVIES UITGEBRACHT DOOR DE ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST TIJDENS ZIJN ZITTING VAN 17 MAART 2011.

A D V I E S Nr Zitting van maandag 22 december

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2002 (24.01) (OR. es) 5157/02 STUP 3

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 25 oktober

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 26 september 2017

7370/11 van/lep/lv 1 DG G 2B

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 februari 2004 (27.02) (OR. en) 6548/1/04 REV 1 SOC 83 SAN 34 TRANS 82 MAR 24

12169/16 nuf/gar/ev 1 DG G 3A

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 2 mei

13645/1/16 REV 1 ev 1 DG E 1C

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 9 november

nationale arbeidsraad

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 oktober 2006 (17.10) (OR. en) 13651/06 SOC 447 NOTA

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 31 mei

Raad van de Europese Unie Brussel, 8 februari 2016 (OR. en)

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 9 juli

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 16 juli

9011/1/15 REV 1 jwe/van/sl 1 DG B 3A

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 27 november

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 15 juli

Doc. nr. Th gez. en veiligheid zelfst A07 Brussel, MH/FD/LC A D V I E S. over een

Gemeenschappelijke Raadszitting van 26 januari

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

12/02/2015. Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. De wet van 22 april 2012 en de doelstellingen ervan. 1.

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 27 juni

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 30 oktober

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 24 april

Hierbij gaat voor de delegaties de gederubriceerde versie van bovengenoemd document.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PUBLIC. Brussel, 8 november 2010 (12.11) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE /10 Interinstitutioneel dossier: 2007/0267 (CNS) LIMITE FISC 129

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 28 november 2017

Transcriptie:

CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN NATIONALE ARBEIDSRAAD CRB 2001/852 ADVIES Nr. 1.376 Gemeenschappelijke Raadszitting van dinsdag 27 november 2001 ---------------------------------------------------------------------------------------- Belgisch voorzitterschap - Groenboek van de Europese Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven ----------------------

A D V I E S ---------------- Onderwerp : Belgisch voorzitterschap - Groenboek van de Europese Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven Mevrouw L. ONKELINX, minister van Werkgelegenheid, heeft op 8 oktober 2001 het advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ingewonnen over het groenboek dat de Europese Commissie op 18 juli 2001 heeft aangenomen betreffende de bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven. Het advies van de raden zou meer bepaald moeten handelen over : - het verband met de sociale dialoog en in de bedrijven; - het verband met de kwaliteit van werk; - de rol van de Europese Unie voor diverse aspecten van de materie, in het bijzonder de sociale codes. Deze adviesaanvraag ligt in de sfeer van het brede debat dat de Europese Commissie op gang heeft gebracht over het thema van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, welk vraagstuk zal worden behandeld tijdens een Conferentie die het Belgische voorzitterschap eind november 2001 organiseert.

- 2 - De gemengde commissie NAR-CRB "Europa - Groenboek" werd met de bespreking van dit punt belast. Op verslag van deze commissie hebben de Raden op 27 november 2001 het volgende eenparige advies uitgebracht. x x x ADVIES VAN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD EN DE CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN ----------------------- I. INLEIDING Mevrouw L. ONKELINX, minister van Werkgelegenheid, heeft op 8 oktober 2001 het advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ingewonnen over het groenboek dat de Europese Commissie op 18 juli 2001 heeft aangenomen betreffende de bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (com (2001) 366 definitief). over : Het advies van de raden zou meer bepaald moeten handelen - het verband met de sociale dialoog en in de bedrijven; - het verband met de kwaliteit van werk; - de rol van de Europese Unie voor diverse aspecten van de materie, in het bijzonder de sociale codes. Deze adviesaanvraag ligt in de sfeer van het brede debat dat de Europese Commissie op gang heeft gebracht over het thema van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven. Dit advies vormt eveneens de bijdrage van de raden aan de Conferentie die het Belgische voorzitterschap eind november 2001 over dit thema organiseert.

- 3 - II. STANDPUNT VAN DE RADEN A. CONTEXT VAN DE ADVIESAANVRAAG 1. De raden wijzen eerst op een aantal elementen van de politieke context waarin deze adviesaanvraag moet worden gezien : - Sedert de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 is de Europese Unie begonnen met een breed proces voor hervormingen op economisch, sociaal en werkgelegenheidsvlak, teneinde het Europese sociaal model in hoofdzaak aan te passen aan de uitdagingen van de globalisering, in een wereld die constant verandert, en zoveel mogelijk profijt te trekken van het potentieel van de nieuwe informatie- en kennistechnologie. - De aan de gang zijnde hervormingen doen een beroep op heel wat communautaire actiemiddelen en beogen uiterst gevarieerde gebieden zoals het sociaal, milieu- en werkgelegenheidsbeleid, in het bijzonder op het stuk van de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden aan de nieuwe economie. - De bijdrage van de bedrijven is uiteraard een sleutelelement voor het welslagen van deze strategie. De bedrijven vormen immers een onontbeerlijke vector voor het scheppen van rijkdom en werkgelegenheid, voor het verbeteren van het welzijn en voor de sociale integratie. Tal van bepalingen in die zin zijn vervat in diverse teksten van de Europese instanties, zoals de Europese sociale agenda of de mededeling van de Europese Commissie over duurzame ontwikkeling. 2. De raden merken voorts op dat het groenboek van de Europese Commissie, waarop deze adviesaanvraag betrekking heeft, tot doel heeft "een grootschalig debat op gang te brengen rond de vraag hoe de Europese Unie de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven in Europa en wereldwijd kan bevorderen. Het is vooral zaak na te gaan hoe we onze ervaring optimaal kunnen benutten, hoe we innovatie en transparantie kunnen bevorderen, en hoe we voor betrouwbaardere evaluaties en validaties kunnen zorgen".

- 4 - In punt 5 (Franse tekst) van de samenvatting van het groenboek wordt geconstateerd dat het vooral de grote bedrijven zijn die het begrip "sociale verantwoordelijkheid" bevorderen hoewel ook in andere particuliere en overheidsbedrijven (waaronder het MKB en coöperaties) sociaal verantwoordelijke praktijken bestaan. Dit wordt toegelicht in punt 23, d.i. één van de punten betreffende de definitie van het begrip "sociale verantwoordelijkheid van bedrijven", dat als volgt luidt : "Tot dusver hebben vooral grote en multinationale bedrijven hun sociale verantwoordelijkheid genomen. Belangrijk is echter dat alle soorten bedrijven (van MKB tot multinationals) uit alle mogelijke sectoren hun sociale verantwoordelijkheid nemen. Het is van cruciaal belang dat het MKB (met inbegrip van micro-ondernemingen) zijn sociale verantwoordelijkheid neemt: het MKB heeft immers het grootste aandeel in de economie en de werkgelegenheid. Heel wat kleine en middelgrote ondernemingen nemen nu al hun sociale verantwoordelijkheid (vooral door plaatselijke gemeenschappen in te schakelen). Toch zou het goed zijn om via voorlichting en steun aan de verspreiding van goede praktijken andere bedrijven te stimuleren hun voorbeeld te volgen. Het is aan arbeiderscollectieven, systemen op basis van medezeggenschap en andere soorten coöperaties, onderlinge maatschappijen en vennootschappen eigen dat ze rekening met de belangen van andere partijen houden en uit zichzelf hun sociale en civiele verantwoordelijkheid nemen". B. STANDPUNT VAN DE RADEN De raden hebben in het kader van deze adviesaanvraag en gelet op de voornoemde context, een grondig onderzoek aan dit groenboek gewijd. Zij willen immers een volledige bijdrage aan dit debat leveren. Zij beklemtonen in eerste instantie dat het begrip "sociale verantwoordelijkheid" al sterk is verankerd in de praktijken van de bedrijven in België; dit blijkt met name uit : - de permanente ontwikkeling van de interne sociale regelgeving; - de constante verbetering van de arbeidsvoorwaarden of nog de steeds frequentere toekenning van bovenwettelijke voordelen aan de werknemers, onder meer in het kader van collectieve onderhandelingen op verschillende niveaus; - de ethische codes met betrekking tot de drie pijlers van duurzame ontwikkeling, namelijk economie, sociaal beleid en milieu.

- 5 - De raden zijn zich bovendien ten volle bewust van de rol die de bedrijven moeten vervullen in het door de Europese Raad van Lissabon op gang gebrachte proces van economische en sociale hervormingen alsook van de belangrijkheid van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven voor het economisch, sociaal en milieuwelzijn zowel binnen de Europese Unie als op internationaal vlak. Zij zijn het dus volledig eens met de Europese Commissie die in het voorgelegde document erop wijst dat de bedrijven bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, met name door hun positieve actie op het stuk van het creëren van banen, inschakeling in het beroepsleven, investering in menselijk kapitaal, permanente opleiding en bevordering van de kwaliteit van werk. Zij kunnen bijgevolg principieel hun steun verlenen aan de tenuitvoerlegging van een dynamiek die op Europees niveau de verantwoordelijke praktijken van bedrijven op sociaal vlak moet bevorderen. In dit verband formuleren zij een aantal beschouwingen betreffende : - de internationale dimensie van de problematiek van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven; - de manier waarop volgens hen de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven op Europees niveau moet worden bevorderd. 1. Internationale dimensie van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven De raden wijzen erop dat belang moet worden gehecht aan de internationale context van de problematiek van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, meer bepaald de wereldwijde naleving van de internationale instrumenten, die ook België heeft onderschreven, zoals : - de verklaring van de grondrechten;

- 6 - - de harde kern van de IAO-normen; - de drieledige beginselverklaring van de IAO over de multinationale ondernemingen en het sociaal beleid; - de richtsnoeren van de OESO ten gerieve van multinationale ondernemingen. Tegen de achtergrond van een toenemende globalisering van de economie doen een aantal problemen in verband met de naleving van de mensenrechten op het gebied van werk - zoals kinderarbeid, dwangarbeid of discriminerende praktijken - zich veel scherper voelen in landen die niet behoren tot de Europese Unie dan in de lidstaten zelf. Een en ander moet dus internationaal worden aangepakt en volgens de raden moet de inbreng van de bedrijven in de naleving van de sociale grondbeginselen zeker gestimuleerd en aangemoedigd worden. De raden wijzen er in dit verband op dat heel wat bedrijfspraktijken, zoals de opname van clausules betreffende de naleving van de mensenrechten in de gedragscodes of de toepassing van ethische normen bij productie en/of invoer van goederen uit derde landen, goede voorbeelden zijn die op Europees niveau gevaloriseerd kunnen worden. 2. Bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven op Europees niveau betrekking tot : De raden formuleren een aantal beschouwingen met - Het complementaire karakter van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, wat een rechtstreekse invloed heeft op de samenhang met andere communautaire instrumenten op sociaal en werkgelegenheidsgebied. - Het vrijwillige karakter van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, wat rechtstreeks verband houdt met de middelen die op communautair niveau moeten worden ingesteld om de verantwoordelijke praktijken van de bedrijven te stimuleren en in de hand te werken.

- 7 - - Het beperkte karakter van de sociale verantwoordelijkheid, wat te maken heeft met de verantwoordelijkheid die andere actoren, meer bepaald de overheid, op bepaalde gebieden moet nemen. a. Complementair karakter van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven 1) Beginsel De raden wijzen erop dat zij belang hechten aan punt 22 van het groenboek van de Europese Commissie, namelijk "de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven vormt echter geen substituut voor voorschriften en wetten inzake sociale rechten en milieunormen (met inbegrip van nieuwe, aangepaste wetten)". Zij constateren dus dat het initiatief van de Commissie wat de bevordering van sociaal verantwoordelijke praktijen betreft de reeds tot stand gekomen EU-regelgeving op sociaal gebied niet op de helling wil zetten. Zij merken ook op dat het evenmin de bedoeling is via deze mededeling een regeling uit te werken voor alle Europese kwesties die op werkgelegenheids- en sociaal vlak nog hangende zijn, door systematisch een beroep te doen op de verantwoordelijkheidszin van de bedrijven. Voor sommige kwesties zijn immers andere communautaire actiemiddelen nodig, met inachtneming van de institutionele bevoegdheden binnen de Europese Unie. De raden zijn met andere woorden de mening toegedaan dat de bevordering van sociaal verantwoordelijke praktijken van bedrijven geen hinderpaal mag zijn voor de ontwikkeling van de Europese wetgeving op sociaal vlak en voor de ontwikkeling van sociale en werkgelegenheidsprocessen. De Europese instanties moeten de vrijheid hebben om elke kwestie op de beste manier aan pakken op grond van het Verdrag en rekening houdend met de politieke akkoorden tussen lidstaten.

- 8 - De raden concluderen hieruit dat de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven vooral een aanvulling is van het reeds bestaande communautaire instrumentarium en geen afbreuk doet aan toekomstige wetgevende initiatieven met inachtneming van de voornoemde voorwaarden. 2) Illustratie : verband met de kwaliteit van werk De raden wijzen erop dat de richtsnoeren voor de werkgelegenheid 2002 sterk de nadruk leggen op de verbetering van de kwaliteit van werk. De raden herinneren er eveneens aan dat de bedrijven in deze strategie een bijzonder belangrijke rol moeten vervullen aangezien de verbetering van de kwaliteit van werk investeringen vergt inzake menselijk kapitaal, bijvoorbeeld door een verhoogde permanente opleiding van werknemers of de ontwikkeling van nieuwe vormen van arbeidsorganisatie, meer bepaald om de invoering van nieuwe informatietechnologieën op de werkplek te begeleiden. Zij zijn er zich van bewust dat de effectieve verbetering van de kwaliteit van werk dus gedeeltelijk zal afhangen van de inspanningen die de bedrijven dienaangaande leveren. De op Europees niveau opgezette initiatieven om de positieve verantwoordelijkheid van bedrijven te stimuleren en aan te moedigen, moeten volgens hen dus zeker worden ontwikkeld. De raden zijn derhalve de mening toegedaan dat verantwoordelijke praktijken van de bedrijven inzake de kwaliteit van werk moeten worden gevaloriseerd door sensibiliserings- en responsabiliseringsacties die in het thans aan de gang zijnde proces van Luxemburg opgenomen zouden worden. De verantwoordelijke praktijken van de bedrijven inzake de kwaliteit van werk zouden op die manier door passende sensibiliseringsacties tot hun recht kunnen komen.

- 9 - b. Vrijwillig karakter van de sociale verantwoordelijkheid van de bedrijven 1) Beginselen De raden wijzen in de eerste plaats op het belang dat zij hechten aan het vrijwillige karakter van het begrip "sociale verantwoordelijkheid" van bedrijven. Dit vrijwillige karakter blijkt duidelijk uit het groenboek van de Europese Commissie volgens hetwelk de bedrijven door hun sociale verantwoordelijkheid te nemen "meer doen dan wettelijk van hen wordt verwacht : ze investeren in menselijk kapitaal, het milieu en hun relaties met andere betrokken partijen". Volgens de raden heeft dit vrijwillige karakter immers een rechtstreekse invloed op de beleidsinstrumenten die op Europees niveau aangewend kunnen worden om de verantwoordelijke praktijken van bedrijven op sociaal gebied te bevorderen. Het feit dat bedrijven bovenwettelijke investeringen doen alsook de concrete vorm en de omvang van die investeringen zijn het natuurlijke gevolg van een beslissing die elk bedrijf individueel neemt - eventueel in overleg met de werknemers en/of hun vertegenwoordigers, voorzover ze aanwezig zijn - in het licht van factoren zoals de grootte van het bedrijf, de beschikbare middelen, het soort van activiteit, de beoordeling van directe en indirecte winst, enz. 2) Middelen a) Valoriseren van goede praktijken Gelet op de belangrijke beschouwingen die ze hierboven hebben geformuleerd, wijzen de raden erop dat een communautaire benadering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven zou moeten bestaan in het stimuleren en aanmoedigen van de beste praktijken van de bedrijven; bovendien zou het om een soepele en niet-dwingende demarche moeten gaan.

- 10 - Zij dringen er in het bijzonder op aan dat deze benadering : - In de eerste plaats ervoor zorgt dat geen nieuwe eisen worden gecreëerd die het vrijwillige karakter van deze demarche zouden aantasten. - Erop toeziet dat de aangewende middelen niet zo ingewikkeld zijn dat ze afbreuk doen aan het streven naar duidelijkheid in de communautaire actie, zoals het door de raden bij herhaling werd geformuleerd in de vele adviezen die zij met betrekking tot Europese vraagstukken hebben uitgebracht. - Rekening houdt met de inspanning die wordt geleverd om de administratieve verplichtingen van de bedrijven te verminderen en te vereenvoudigen. Het is vooral belangrijk dat de administratieve verplichtingen die de strategie van de Europese Commissie voor de bedrijven meebrengt, overeenstemmen met de inspanning die in België maar ook in andere lidstaten wordt geleverd om tot een administratieve vereenvoudiging te komen. Een grote toename van dwingende sociale rapporten en/of evaluatieprocessen achten zij in dit opzicht contraproductief. - Volledig rekening houdt met het bijzondere karakter van de KMO's. De raden leggen dienaangaande in het bijzonder de nadruk op het feit dat voor de audit-, certificatie- en evaluatieprocedures die de Europese Commissie in de hand wenst te werken, menselijk kapitaal en financiële middelen nodig zijn waarover de KMO's niet beschikken omdat het per definitie om kleine of middelgrote ondernemingen gaat. Zij dringen dan ook aan op maatregelen om ervoor te zorgen dat de KMO's kunnen beschikken over instrumenten die aangepast zijn aan hun specifieke kenmerken en in de praktijk echt toegankelijk zijn. Als dit niet gebeurt, kunnen de KMO's een imago-achterstand oplopen vergeleken met de grotere ondernemingen die over meer middelen beschikken.

- 11 - Dit zijn volgens de raden essentiële garanties opdat de op Europees niveau in het vooruitzicht gestelde actie bij de bedrijven doeltreffend overkomt. De raden vinden ten slotte dat een wetgevende benadering van de sociale verantwoordelijkheid, die specifiek tot doel heeft de praktijken van de bedrijven op sociaal gebied te harmoniseren, niet gewenst is. Een dergelijke harmonisatie zou immers eensdeels in strijd zijn met het begrip "sociale verantwoordelijkheid", dat precies praktijken beoogt die verder gaan dan de wettelijk vastgestelde verplichtingen, en anderdeels helemaal niet gepast zijn om rekening te houden met de specifieke kenmerken van ieder bedrijf. Gezien deze verschillende elementen vinden de raden een wettelijke veralgemening van de sociale labels op dit ogenblik niet wenselijk. Het gaat volgens hen immers om een ingewikkeld vraagstuk dat ten gronde moet worden behandeld en waarbij moet worden nagegaan of een en ander opportuun, haalbaar en echt doeltreffend is. b) Rol van de sociale dialoog op Europees niveau en in de onderneming De raden wijzen heel in het bijzonder op de stuwende rol die de sociale partners volgens hen spelen bij de ontwikkeling van praktijken die rekening houden met de bezorgdheid van de werknemers op sociaal gebied en voor het milieu. Het aannemen van sociaal verantwoordelijke praktijken impliceert immers dat op alle niveaus beslissingen worden genomen op actiegebieden die traditiegetrouw tot de bevoegdheid van de sociale partners behoren. Het gaat hier met name om : - het levenslang leren;

- 12 - - de voorlichting en raadpleging van de werknemers in de onderneming; - het evenwicht tussen werk, gezinsleven en vrije tijd; - de concrete toepassing van het beginsel van gelijke behandeling in de onderneming; - de inschakeling in het beroepsleven, vooral van bepaalde doelgroepen die zwak staan op de arbeidsmarkt. In het verlengde van de standpunten die de Nationale Arbeidsraad in tal van adviezen over Europese vraagstukken heeft ingenomen, gaat het volgens hen om actiegebieden waarvoor de sociale partners zowel op Europees als op nationaal niveau het best geplaatst zijn om evenwichtige collectieve oplossingen aan te reiken die bijdragen tot de verbetering van de economische, sociale en werkgelegenheidssituatie in de Europese Unie en die volledig beantwoorden aan de concrete behoeften van de ondernemingen, de verwachtingen van de werknemers en de ontwikkeling van de arbeidsmarkt. Zij wensen hier een aantal verduidelijkingen te formuleren met betrekking tot de sociale dialoog op ondernemingsniveau en op Europees niveau. - Sociale dialoog op ondernemingsniveau De raden vinden dat de sociale dialoog op ondernemingsniveau een essentieel element is om de sociaal verantwoordelijke praktijken van de bedrijven te valoriseren. Traditioneel leidt de rechtstreekse dialoog tussen de werkgever en de personeelsvertegenwoordigers, voorzover ze aanwezig zijn, in België immers vaak tot oplossingen voor specifieke situaties die verschillen van onderneming tot onderneming.

- 13 - Doorgaans worden in het kader van de sociale dialoog op sector- en/of ondernemingsniveau ook initiatieven geconcretiseerd in het kader van de globale economische en sociale strategie die in België op centraal niveau wordt bepaald. In het jongste centraal akkoord 2001-2002 zijn hiervan tal van voorbeelden terug te vinden, zoals levenslang leren, modernisering van de arbeidsorganisatie, aanpassingsvermogen van de bedrijven, bestrijding van discriminatie van mannen en vrouwen, combinatie van gezins- en beroepsleven. Naast het belang van de sociale dialoog op ondernemingsniveau kan ook het accent worden gelegd op de sectorale dimensie en vooral op de rol van de sectorale fondsen die door de bedrijven van de sector worden gefinancierd en activiteiten opzetten die rechtstreeks verband houden met de sociale verantwoordelijkheid. Het gaat hier met name om initiatieven zoals het organiseren en/of financieren van programma's voor permanente opleiding of het toekennen van bepaalde bovenwettelijke voordelen ten gunste van de werknemers van de sector. Het betreft hier zeker een specifiek kenmerk van het Belgische stelsel, dat uit het wezen zelf ervan voortvloeit en bijgevolg een dimensie inhoudt die in de toekomst beter in het licht moet worden gesteld jegens de Europese instanties. - Sociale dialoog op Europees niveau De raden vinden dat een open en doorzichtige sociale dialoog op Europees niveau ongetwijfeld een zeer nuttig instrument is voor het gezamenlijk aanpakken van problemen in verband met de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, waarbij de sociale partners op nationaal niveau de ruimte wordt gelaten om de op Europees niveau gesloten akkoorden te verduidelijken en uit te voeren rekening houdend met hun eigen specificiteit, en dit op centraal, sector- en/of ondernemingsniveau.

- 14 - Volgens de raden zou bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de Europese sociale dialoog op sectorniveau, aangezien hierdoor op Europees niveau rechtstreeks rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van iedere bedrijfstak. Voorts kan worden gewezen op initiatieven zoals de door de Europese sociale partners aangenomen gedragscodes, inzonderheid in de textiel- en kledingsector en de handel, die zeker voorbeelden zijn waarvan de dynamiek door de instanties van de Europese Unie gedragen zou kunnen worden. c. Beperkt karakter van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven De raden zijn ten slotte van oordeel dat de oproep aan de bedrijven om het sociaal en milieuwelzijn binnen de Europese Unie te verbeteren, evenmin mag leiden tot een vorm van ontsporing, die erin zou bestaan dat zaken waarvoor in eerste instantie de overheid verantwoordelijk is, systematisch op de bedrijven zouden worden afgewenteld. Het feit dat vele bedrijven voorzien in bepaalde sociale behoeften, zoals mobiliteit of kinderopvang, mag met andere woorden niet doen vergeten dat het gaat om taken en beleidsmaatregelen waarvoor niet alleen de bedrijven maar bij voorrang de hele gemeenschap moet instaan. ----------------