Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
RICHTLIJN PASSENDE ARBEID juni 2008, Stcrt. 2008, 123 Inwerkingtreding: 1 juli 2008

RICHTLIJN PASSENDE ARBEID 1996 (vervallen 1 juli 2008)

Richtlijn passende arbeid 2008

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Richtlijn passende arbeid 1999

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

gelezen ons besluit dd. 28 april 2009 betreffende het reïntegratiebeleid in het kader van de wet werk en bijstand, ioaw en ioaz,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikelsgewijze. toelichting. Reïntegratieverordening. werk en bijstand

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

gelezen ons besluit dd. 12 juli 2004 nr. A9 betreffende het reïntegratiebeleid in het kader van de wet werk en bijstand,

Verordening tegenprestatie Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard 2015

Door deze komen wij terug op de Viva! dossiers die bij ons in behandeling zijn, waaronder uw dossier.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Datum : 12 juni 2009 Aan : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Ministerie van Financiën

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN 2015

Artikel 9 Herplaatsing

Uitvoeringsbesluit Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand

Toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Waterland 2015

Artikelsgewijze toelichting

Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015 gemeente Pijnacker-Nootdorp

Een loonkostensubsidie kan worden ingezet ten behoeve van de re-integratie van:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening Tegenprestatie Participatiewet 2015

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze,

Reïntegratieverordening. werk en bijstand

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015

Individuele omstandigheden. Geen tegenprestatie. Afstemmen. Bevoegdheid opdragen tegenprestatie. Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

Onderzoek Jongeren in de Wet werk en bijstand (WWB).

Beleidsregels activeringspremies gemeente Best. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. Artikel 1 Begripsbepalingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening tegenprestatie Participatiewet en IOAW / IOAZ Krimpen aan den IJssel 2015

gelet op; - artikel 35 lid 1 van de Participatiewet - het gestelde in de nota Samen actief tegen armoede en het daarin genoemde speerpunt;

Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Dienst Bommelerwaard (hierna te noemen Sociale Dienst Bommelerwaard);

Datum 9 april 2013 Betreft Reactie op zwartboek FNV en uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

De raad van de gemeente Schiermonnikoog,

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

GEDRAGSCODE voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken. versie 3.7 januari 2012

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2015;

Werknemer: degene met wie werkgever een arbeidsovereenkomst is aangegaan en op wie een van de CAO s van AkzoNobel in Nederland van toepassing is

c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Ons kenmerk W&B/URP/08/17468 Datum 23 juni 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand,

vast te stellen de hierna volgende Verordening tegenprestatie Alkmaar 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet Het Hogeland 2019

Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van,

Verordening Tegenprestatie 2015

No.W /III 's-gravenhage, 29 september 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

S A M E N V A T T I N G

Bijgaand doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over de resultaten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Verordening tegenprestatie participatiewet 2015 Documentnummer INT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Project Walvis/SUB/ 04/9300

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Verordening Tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ Orionis Walcheren 2015

RAPPORT AD/2005/ Inzake de negende voortgangsrapportage Structuur Uitvoering Werk en Inkomen. Auditdienst

io-fó-m nr. 6293^ n Heemst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

szw De analyse van Deloitte & Touche Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 december 2001

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

GEMEENTE HOOGEVEEN. Wijziging Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) b e s l u i t :

Conflictverlof bij situatieve arbeidsongeschiktheid lost niets op.

CVDR. Nr. CVDR126459_1. Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2014;

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van Gent (GL) over bijzondere bijstand aan gedetineerden. (Ingezonden 26 maart 2003).

Verordening tegenprestatie Participatiewet BMWE 2015

1. Doelgroep van het protocol

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 december 2014,

Maatwerk bij het bepalen van de ontslagvolgorde: nu en na de WWZ

DE RAAD VAN DE GEMEENTE SCHINNEN Verseonnummer:

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22 300 XV Vaststelling van de begrotïng van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XV (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) voor het jaar 1992 Nr. 90 BRIEF VAN DE MINISTER EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 25 juni 1992 In het mondeling overleg van 5 november 1991 (kamerstuk II, 22 300 XV, nr. 21) over de notitie Passende arbeid van 10 juli 1991 (kamerstuk II, 21 800 XV nr. 86) hebben wij toegezegd u nader te informeren over de te voeren bestuurlijke overleggen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) en de Sociale Verzekeringsraad (SVr) inzake de implementatie van de richtlijn passende arbeid in de uitvoeringspraktijk van arbeidsbureaus en uitkeringsinstanties. In het onderstaande wordt hiervan verslag gedaan. Bestuurlijke overleggen De bestuurlijke overleggen met de VNG, het CBA en de SVr hebben plaatsgevonden op respectievelijk 30 januari 1992, 12 februari 1992 en 2 april 1992. In algemene zin kan geconstateerd worden dat, aangezien in de richtlijn de criteria zijn weergegeven, zoals deze in de bestaande jurisprudentie ten aanzien van het begrip passende arbeid zijn ontwikkeld, de richtlijn passende arbeid voor de arbeidsvoorzieningsor ganisatie en de uitvoeringsorganen sociale zekerheid richtsnoer vormt voor de uitvoeringspraktijk. Ten behoeve van de hantering van de richtlijn in de uitvoeringspraktijk is in de verschillende overleggen op een aantal aspecten nader ingegaan. Een eerste onderwerp had betrekking op de hantering van het in de richtlijn passende arbeid weergegeven tijdschema. Kort gezegd houdt dit schema in, dat men in beginsel een half jaar de tijd heeft om werk te vinden op het eigen niveau. Daarna dient men tevens werk op een naastliggend lager niveau te zoeken en, indien aangeboden, te accepteren. Leidt ook dat niet binnen een half jaar tot betaald werk, dan is ook arbeid op het daarna weer lagere niveau passend, en zo verder, totdat het niveau van ongeschoold werk is bereikt. De vraag was in hoeverre sprake is van een strak tijdspad dat dient te worden aangehouden in de uitvoeringspraktijk. 213752F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992

Gesteld is dat in de richtlijn een indicatief schema is weergegeven, bedoeld om aan te geven dat op gezette momenten een herijking van de positie van de werkloze werkzoekende plaatsvindt. Het schema dient derhalve niet mechanisch te worden toegepast, maar geeft aan wat in de tijd gezien in de regel van een werkloze werkzoekende kan worden verlangd. In die zin moet de richtlijn worden gezien als een handvat voor de uitvoeringspraktijk. Een tweede belangrijk thema betrof het optreden van mogelijke verdringingseffecten. Immers, de richtlijn brengt met zich dat men bij voortdurende werkloosheid werk van een steeds lager niveau zou dienen te aanvaarden. Zoals ook aan de orde is geweest in het mondeling overleg met uw Kamer van 5 november 1991, is door ons hierbij een relatie gelegd met het volgen van noodzakelijke scholing. Voordat wordt overgegaan tot het aanbieden van lager gekwalificeerd werk figt het voor de hand te bezien of betaald werk in een ander beroep, maar op hetzelfde opleidingsniveau kan worden verkregen door het volgen van een omscholing. Voor de duur van deze noodzakelijk geachte scholing heeft vrijstelling plaats van de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. Na voltooiing van het scholingstraject krijgt men wederom een half jaar om een betrekking te vinden in de richting waarvoor men is opgeleid. Mocht echter blijken dat dit geen uitkomst biedt, dan vinden wij het aanvaardbaar dat enige verdringing kan optreden; het zoveel mogelijk voorkomen van langdurige werkloosheid prevaleert dan uitdruk kelijk boven het streven arbeid aan te bieden op het vroegere niveau. Ten slotte is ingegaan op het aspect van de subjectief bepaalde factoren. Zoals ook in de richtlijn staat vermeld, blijven ook deze van belang bij de vaststelling van de vraag of arbeid als passend moet worden beschouwd. Uit de jurisprudentie komt wel naar voren dat zij er slechts onder stringente voorwaarden toe kunnen leiden dat een aanbod, dat op grond van objectieve criteria passend kan worden geacht, op basis van individuele omstandigheden alsnog als niet passend moet worden beschouwd. Een individuele toetsing blijft derhalve om een aantal redenen noodza kelijk. Allereerst dienen de in de richtlijn genoemde criteria weliswaar in combinatie met elkaar te worden bezien, maar zullen bij concrete aanbie dingen veelal niet concessies op alle criteria gelijktijdig aan de orde zijn. Daarnaast kan een hoog werkloosheidsrisico leiden tot een andere hantering van de richtlijn. Ten slotte kunnen eventuele subjectieve factoren er toe leiden dat aangeboden werk alsnog niet passend wordt geacht. Implementatie In de bestuurlijke overleggen is tevens aan de orde geweest op welke wijze bevorderd kan worden dat de criteria voor passende arbeid in de uitvoeringspraktijk van uitkeringsinstanties en arbeidsbureaus worden geïmplementeerd. In het overleg met de VNG is besproken dat de richtlijn door middel van een circulaire van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgele genheid aan de gemeenten wordt aangeboden. Bedoelde circulaire is inmiddels verzonden. In het bestuurlijk overleg met het CBA is overeen gekomen dat het CBA de richtlijn passende arbeid met een begeleidend schrijven zal toesturen aan de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoor ziening (RBA's). Eenzelfde toezegging is gedaan door de SVr tijdens het bestuurlijk overleg met deze instantie, waar het de toezending van de richtlijn passende arbeid via de Federatie van Bedrijfsverenigingen (FBV) aan de bedrijfsverenigingen betreft. Voor de aanbieding aan RBA's en

bedrijfsverenigingen van de richtlijn passende arbeid is inmiddels zorggedragen. Als bijlage bij deze brief treft u, naast de definitieve tekst van de richtlijn passende arbeid, afschriften aan van de circulaire aan de gemeentebesturen, de brief van het CBA aan de RBA's, de brief van de SVr aan de FBV en de brief van de FBV aan de bedrijfsverenigingen. 1 In dit kader is tevens van belang kort in te gaan op de regionale voorlichtingsbijeenkomsten ten behoeve van de uitvoeringspraktijk, die door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samen werking met het CBA, de Federatie van Bedrijfsverenigingen (FBV) en DiVOSA zijn voorbereid over de vraag hoe een verdere intensivering van de samenwerking tussen arbeidsbureaus en uitkeringsorganen vorm kan worden gegeven. Binnen dit kader wordt op de bijeenkomsten, naast thema's als trajectbemiddeling en kennisgevings en sanctiebeleid, aandacht besteed aan passende arbeid en passend arbeidsmarktgedrag. De regionale bijeenkomsten zijn gericht op medewerk(st)ers op uitvoerend niveau van de sociale diensten, de bedrijfsverenigingen en arbeidsbureaus. De regionale voorlichtingsbijeenkomsten zijn half mei van start gegaan. Toezicht op de uitvoering Een adequate uitvoering van de richtlijn veronderstelt dat, ingeval een werkzoekende op een niet aanvaardbare wijze handelt waar het een noodzakelijk te achten scholing dan wel passende arbeid betreft, hiervan door het arbeidsbureau terstond melding wordt gedaan aan het betref fende uitkeringsorgaan. De uitkeringsinstantie dient dan te bezien in hoeverre sprake is van verwijtbaar gedrag en daarop zonodig het uitke ringsrecht af te stemmen. Met het CBA is in het bestuurlijk overleg van 12 februari 1992 overeengekomen dat aandacht zal worden besteed in de bestuurlijke contacten tussen CBA en RBA's aan de toepassing van het begrip passende arbeid in de bemiddelingspraktijk van de arbeidsbureaus en het meldingsbeleid. Tevens zullen de RBA's in hun reguliere rapportages aan het CBA hieraan aandacht schenken. Mocht blijken dat onvoldoende invulling wordt gegeven aan de intenties van de richtlijn passende arbeid, dan zal worden bezien of nadere initiatieven van het CBA dienen te worden overwogen. In het kader van hun reguliere toezichthoudende taak zullen de SVr en de Rijksconsulenten Sociale Zekerheid er op toezien dat in de uitvoe ringspraktijk van de uitkeringsorganen wordt gehandeld overeenkomstig het gestelde in de richtlijn passende arbeid. In dit verband is tevens relevant te vermelden dat een afschrift van deze rapportage zal worden toegezonden aan de Toezichtkamer van de SVr. Gezien het verloop van de verschillende bestuurlijke overleggen verwachten wij dat de betrokken instanties in de uitvoeringspraktijk naar behoren invulling zullen geven aan een intensivering van het beleid met betrekking tot het begrip passende arbeid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. de Vries De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, E. ter Veld Ter inzage gelegd op de bibliotheek.

RICHTLIJN PASSENDE ARBEID 1. Inleiding Naar aanleiding van het mondeling overleg op 24 januari 1991 heeft het kabinet aan de Tweede Kamer op 10 juli 1991 een notitie doen toekomen over (de toepassing van) het begrip passende arbeid (2e Kamer, 1990-1991, 21800 XV, nr. 86). De nota geeft de resultaten weer van een bezinning op de mogelijkheden om binnen de bestaande juris prudentie tot een zekere standaardisatie te komen van de criteria die gelden voor passende arbeid. Hierbij zijn tevens de aanbevelingen van de WRR, gedaan in zijn rapport «Een werkend perspectief» betrokken. Het functioneren van het beleid ten aanzien van passende arbeid is daarnaast bezien in het licht van een analyse van de huidige arbeidsmarktsituatie. De conclusie van het kabinet is dat een aanscherping van de te hanteren criteria met betrekking tot het begrip passende arbeid via wetswijziging niet nodig is. Hierbij is overwogen dat de criteria inzake passende arbeid als zodanig en de wijze waarop in de rechtspraak hiermee wordt omgegaan, adequaat worden geacht en dat wetgeving of op de wet gebaseerde nadere regelgeving uit dien hoofde niet noodza kelijk is. Ook thans is de uitvoeringsorganisatie reeds gehouden om voor de beoordeling van de vraag of een aanbod terecht geweigerd is, c.q. bij de beoordeling door het arbeidsbureau of een vacature in beginsel passend kan worden geacht, ten minste uit te gaan van de criteria die terzake in de jurisprudentie worden gehanteerd. Regelgeving voegt hier op zichzelf niets aan toe. Het kabinet heeft om deze redenen gekozen voor de weg om middels het voeren van bestuurlijk overleg met de uitvoeringsorganisaties aan de hand van een algemene richtlijn een intensievere toepassing van de criteria voor passende arbeid in de uitvoeringspraktijk te bevorderen. Bij het formuleren van de algemene richtlijn heeft het kabinet zich laten leiden door de jurisprudentie over passende arbeid. Op 5 november 1991 hebben de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de notitie Passende Arbeid overleg gevoerd met de vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarbij kwam naar voren dat een meerderheid van de Kamer zich kan verenigen met de door het kabinet gekozen procedure en de inhoud van de voorge stelde algemene richtlijn. 2. Achtergronden Het beleid van het kabinet is gericht op een grotere participatie aan de betaalde arbeid. Onderdeel hiervan vormt een betere effectuering van het evenwicht tussen rechten en plichten. Enerzijds is er het recht van de uitkeringsgerechtigde op een uitkering en het aanbod van bemiddeling, begeleiding, scholing, werkervaring en andere faciliteiten welke zijn of haar kansen op inschakeling in de arbeid bevorderen, anderzijds is er de plicht van de uitkeringsgerechtigde om de geboden mogelijkheden te benutten en zo al het mogelijke te doen om de uitkeringsafhankelijkheid te beëindigen. In het kader van de problematiek op de arbeidsmarkt zijn twee verplichtingen van uitkeringsgerechtigden van centrale betekenis: de verplichting om passende arbeid te verkrijgen en aangeboden passende arbeid te accepteren en de verplichting om deel te nemen aan noodza kelijk geachte scholing. Beide maken in onderlinge samenhang reeds deel uit van de werkloosheidsregelingen. De verplichting tot het

aanvaarden van passende arbeid is met name van belang voor de beoor deling door de uitkeringsinstantie of sprake is van verwijtbaar gedrag wanneer betrokkene niet op een aanbod is ingegaan. De criteria voor passende arbeid behoren bij de bemiddelingspraktijk van de arbeidsbu reaus in acht te worden genomen. Wanneer na een bepaalde periode is gebleken dat het zoeken naar werk dat aansluit bij de vorige werkkring of opleiding niet heeft geleid tot het vinden van een betrekking zijn er twee mogelijkheden: omscholing of het aanvaarden van andere - zonodig lager gekwalificeerde - arbeid. Dit kan ook wanneer al op het moment van werkloos worden duidelijk is, dat zonder omscholing of een ruimere opstelling op de arbeidsmarkt in de betreffende situatie het risico om werkloos te blijven groot is. Het arbeidsbureau heeft dan de mogelijkheid om of bijscholing aan te bieden naar een beroep waarvoor de arbeidsmarkt meer mogelijkheden biedt. De uitkeringsgerechtigde dient zich de hiertoe vereiste kwalifi caties eigen te maken. De uitvoeringsorganen beoordelen in hoeverre de scholing noodzakelijk moet worden geacht voor de inschakeling in de arbeid. Op grond van de regelgeving heeft voor de duur van de opleiding vrijstelling plaats van de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. Na voltooiing van het scholingstraject is deze verplichting weer actueel. De andere mogelijkheid is dat het arbeidsbureau betrekkingen aanbiedt die verder afstaan van het vorige beroep, zowel qua richting als niveau. Wanneer de uitkeringsgerechtigde hier niet op ingaat is in beginsel sprake van het niet aanvaarden van passende arbeid. Indien van een dergelijke situatie sprake is doet het arbeidsbureau hiervan terstond melding aan het betreffende uitkeringsorgaan. Het trekken van conse quenties uit verwijtbaar gedrag is voor verantwoordelijkheid van de uitke ringsinstantie. 3. De strekking van de jurisprudentie Uit de toelichtende stukken bij de (nieuwe) WW als ook uit de kamer behandeling bij gelegenheid van de stelselherziening sociale zekerheid blijkt dat er bij de tot standkoming van de huidige wetgeving bewust voor gekozen is om veeleer een omschrijving dan een definitie van het begrip passende arbeid te geven. Tevens komt naar voren dat met de gegeven omschrijving niet beoogd is af te wijken van hetgeen in de juris prudentie onder passende arbeid wordt verstaan. De algemene omschrijving van het begrip in de wet biedt de uitkeringsorganen en de rechter dan ook de mogelijkheid de individuele toets, waardoor de recht spraak in deze wordt gekenmerkt, blijvend te hanteren. Bij de beoordeling in de rechtspraak van wat passend is gaat het veelal om de beoordeling van een aantal factoren die met elkaar interfereren. Een werknemer kan aangeboden werk bijvoorbeeld weigeren in verband met de aard van het werk, waarbij het soort werk en het niveau van de te verrichten werkzaamheden een rol spelen, of omdat hij voorkeur heeft voor ander werk of omdat hij bezwaren van strikt persoonlijke aard heeft tegen een bepaald aanbod. Daarnaast kunnen er bezwaren zijn tegen een bepaald aanbod in verband met de hoogte van het geboden loon of met betrekking tot de afstand tot het werk. Aan de andere kant betekent het afwijzen van een aanbod dat de werkloosheid voortduurt, hetgeen enerzijds wellicht de kansen op werk in de toekomst doet afnemen en anderzijds een verdere belasting van de met uitkeringen terzake van werkloosheid gemoeide gelden met zich brengt. Bij de beantwoording van de vraag of arbeid passend is, wordt dan ook tegen elkaar afgewogen het belang van betrokkene bij ander werk dan het gebodene en zijn werkloosheidsrisico, dat wil zeggen: zijn kans om werkloos te blijven. Het werkloosheidsrisico wordt onder meer bepaald aan de hand van het arbeidsverleden van betrokkene en de duur van de werkloosheid.

Indien uit de beoordeling van het complex van deze factoren blijkt dat de aanvaarding van aangeboden werk in redelijkheid niet van betrokkene kan worden gevergd, dan is de aangeboden arbeid niet passend en orngekeerd, indien dit wel gevergd kan worden, dan is die arbeid wel passend. De strekking van de jurisprudentie is, dat de criteria ruimer dienen te worden geïnterpreteerd al naar gelang de duur van de werkloosheid toeneemt of om andere redenen het werkloosheidsrisico hier aanleiding toe geeft. Dit impliceert onder meer dat er na kortere of langere tijd ten aanzien van onder meer de aard van de te aanvaarden arbeid gerelateerd aan (vroeger) beroep en opleidingsniveau, concessies gedaan moeten worden ongeacht bijvoorbeeld de duur of het karakter van het arbeids verleden en het niveau van de opleiding. Dit moment is eerder in de tijd gelegen indien het werkloosheidsrisico van betrokkene hiertoe aanleiding geeft, zoals uit de jurisprudentie blijkt. Het ligt immers niet in de rede dat een aanbod geweigerd kan worden louter op grond van het feit dat de werkloosheid bijvoorbeeld nog maar èén maand heeft geduurd, als op voorhand vaststaat dat betrokkene gezien kwalificaties, arbeidsverleden en vooruitzichten om in zijn (vroegere) beroep werkzaam te kunnen zijn, hiermee het risico loopt langdurig werkloos te zullen blijven. Voorts kan uit de jurisprudentie worden afgeleid, dat subjectieve overwegingen en strikt persoonlijk getinte bezwaren tegen een aanbod slechts onder strin gente voorwaarden acceptabe! worden geacht. Over het geheel genomen blijkt dat de rechtspraak kritisch oordeelt over de weigering van aangeboden werk en het met het toenemen van de werkloosheidsduur steeds moeilijker wordt arbeid als niet passend te weigeren. Het begrip passende arbeid, zoals dit in de jurisprudentie van de CRvB inhoud heeft gekregen, biedt gedurende een zekere periode bescherming aan personen die buiten hun schuld niet meer kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. Zij worden, indien de redelijkheid dit vergt, in de gelegenheid gesteld om gedurende enige tijd naar arbeid te zoeken die aansluit bij het vroegere beroep en daarmee bij het door opleiding en/of werkervaring bereikte niveau. Dit moet niet alleen rechtvaardig worden geacht. Ook een doelmatige allocatie op de arbeidsmarkt vereist, dat iedere werkloze werknemer over een adequate zoekperiode beschikt om werk te vinden dat aansluit bij de verworven opleiding en/of werkervaring c.q. het vroegere beroep. Vanuit arbeidsmarktperspectief geldt daarbij tevens dat verdringing van lager door hoger opgeleiden in het algemeen ongewenst is. Het ligt in de rede, dat een grotere investering in opleiding en/of door werkervaring verworven vakbekwaamheid ook tot uitdrukking komt in een langere zoektijd, indien nodig. Het voordeel van de hiervoor genoemde zoektijd moet echter worden afgewogen tegen het nadeel dat een langere werkloosheidsduur op zichzelf als een belemmering gaat functioneren voor reïntegratie in het arbeidsproces. Het is dan ook tevens gerechtvaardigd, dat een werkloze werknemer zijn risico op (zeer) langdurige werkloosheid verkleint door bijtijds met om of bijscholing te beginnen dan wel door na een bepaalde periode arbeid op een lager niveau te accepteren. Indien dit geen oplossing biedt dan kan het moment aanbreken, dat arbeid ongeacht de aard hiervan en behoudens gerechtvaardigde in de strikt persoonlijke sfeer gelegen bezwaren hiertegen, als passend moet worden beschouwd. In dergelijke situaties prevaleert dan het risico dat betrokkene langdurig werkloos blijft boven het risico dat verdringing plaats kan vinden. Het kabinet is van mening dat indien aan de bestaande criteria grondig uitvoering wordt gegeven, een bevredigend resultaat kan worden bereikt.

Een aanscherping van de criteria voor passende arbeid middels wetgeving, waar de bestaande regels reeds streng genoeg zijn, vormt als zodanig geen bijdrage aan de adequate effectuering van de uitkerings verplichtingen en het beter functioneren van de arbeidsmarkt. Het ligt daarom niet in de rede hiertoe over te gaan. Wel is het kabinet van oordeel dat aanleiding bestaat om middels een algemene richtlijn te komen tot een voor de uitvoeringsorganisatie beter hanteerbaar kader dan de bestaande jurisprudentie biedt. Hiermee kan een intensievere toepassing van de criteria voor passende arbeid worden bevorderd. 4. De inhoud van de algemene richtlijn De bedoeling van een algemene richtlijn is het geven van een aantal uit de jurisprudentie afgeleide geobjectiveerde normen, die aangeven wat van een werkloze werknemer in de regel kan worden verlangd in relatie tot het aanvaarden van een werkaanbod. De individuele toets geeft aan wat in het individuele geval van iemand mag worden verwacht gezien ook de overige in de jurisprudentie gehanteerde criteria; met andere woorden: wat in redelijkheid van betrokkene kan worden gevergd. In de algemene richtlijn zijn de volgende meer objectieve criteria opgenomen: - de aard van het werk, gerelateerd aan het vroegere beroep en het niveau van het werk dat wordt bepaald door opleiding en werkervaring; - de beloning voor het werk; - de reisduur. a. Aard van het werk Als algemene regel voor wat betreft de aard van een te aanvaarden werkaanbod dient te worden aangehouden, dat een ieder die zich door opleiding en/of werkervaring voor een bepaald beroep of voor arbeid op een bepaald niveau heeft gekwalificeerd, na aanvang van de werkloosheid een half jaar de tijd heeft om zich te richten op het zoeken naar arbeid overeenkomstig het vroegere beroep en niveau en in beginsel niet verplicht is werk op een lager niveau of in een ander beroep te aanvaarden. Arbeid van tijdelijke aard of arbeid die in afwachting van arbeid in het eigen beroep tijdelijk kan worden verricht, is ook tijdens het eerste half jaar van de werkloosheid passend, ook al is de aard van de werkzaam heden niet geheel in overeenstemming met de vroeger verrichtte arbeid en voor zover het niveau niet al te zeer afwijkt van het door opleiding of werkervaring verkregen niveau. In ieder geval mag van betrokkene een flexibeler opstelling worden gevraagd dan wanneer het gaat om vast werk. Arbeid voor onbepaalde duur in het eigen beroep doch van een lager niveau is passend, indien mogelijkheden worden geboden om binnen een afzienbare termijn op het eigen niveau terug te keren. Na het eerste half jaar en naarmate de werkloosheid langer duurt, dient men zich indachtig de jurisprudentie terzake, ruimer op te stellen en arbeid op een (steeds) lager niveau en zo mogelijk in een ander beroep te accepteren. Voor de verschillende categorieën werklozen ingedeeld naar het niveau dat door opleiding en/of werkervaring is bereikt wordt gedacht aan de hantering van perioden van een half jaar. Het geheel ziet er dan als volgt uit.

Niveau Acad. HBO MBO LBO Basis Academicus HBO'er MBO'er 1 LBO'er 2 0-6 mnd. 6-12mnd 0-6 mnd 12-18 mnd 6-12 mnd 0-6 mnd 18-24mnd 12-18 mnd 6-12 mnd 0-6 mnd na 24 mnd na 18 mnd na 12 mnd na 6 mnd Onder MBO niveau wordt mede verstaan HAVO/VWO niveau. 2 Onder LBO niveau wordt mede verstaan MAVO niveau. Een en ander betekent voor een werkloze werknemer die zich door opleiding en werkervaring heeft gekwalificeerd voor werk op HBO niveau, dat betrokkene gehouden is om werk op MBO niveau te aanvaarden, indien hij er na een half jaar werkloosheid niet in is geslaagd werk op het eigen niveau te vinden. Na het volgende half jaar is betrokkene in beginsel gehouden werk te aanvaarden op LBO niveau en een half jaar nadien is hij of zij gehouden ongeschoolde arbeid te aanvaarden. Gekozen is primair voor een indeling naar niveau. Een verdere indeling of specificatie naar beroep dan het vroegere beroep of aanverwante beroepen is gezien de veelheid aan vaak gespecialiseerde beroepen niet goed mogelijk en voor wat betreft het aanvaarden van passende arbeid in eerste instantie ook minder relevant. Voor zover men niet voor een bepaald beroep c.q. een bepaalde vacature is gekwalificeerd, zal immers een aanbod voor het vervullen hiervan achterwege blijven. Wel is men gehouden ook tijdens het eerste half jaar van de werkloosheid tijdelijk werk te aanvaarden dat afwijkt van het vroegere beroep als de kwalifi caties van betrokkene dit mogelijk maken. Voor de goede orde wordt opgemerkt, dat ongeschoold werk in beginsel altijd passend is voor werkloze werknemers die tot de categorie «ongeschoold» behoren. Dat wil zeggen, werknemers die zich niet door werkervaring of opleiding voor een bepaald beroep hebben gekwalificeerd. De keuze met betrekking tot de eerste periode voor de tijdsduur van 0 tot 6 maanden waarin een werkloze werknemer in beginsel niet verplicht is om arbeid op een lager niveau te aanvaarden dan hij gewend was, is mede ingegeven door de thans bekende uitstroomgegevens van werklozen. Hieruit blijkt dat binnen zes maanden 60% van de oorspronke lijke instroom op eigen kracht uit het werklozenbestand stroomt in verband met het aanvaarden van een baan. Voorts wordt het van belang geacht, zowel voor betrokkene als vanuit arbeidsmarktperspectief geredeneerd, dat men enige tijd wordt gegund om op het eigen niveau en indien men zich hiervoor voldoende heeft gekwalificeerd, in het eigen of een aanverwant beroep, naar werk te zoeken en niet voortijdig gedwongen wordt om arbeid op een (veel) lager niveau te accepteren met gevaar voor het verlies van vakbekwaamheid. b. Loonniveau Als algemene regel dient te worden aangehouden, dat gedurende het eerste half jaar na aanvang van de werkloosheid de werkloze werknemer geacht wordt werk te aanvaarden waarvoor de beloning niet of niet in belangrijke mate lager is dan hetgeen betrokkene voorheen verdiende, voorzover dit laatste niet afwijkt van hetgeen door werknemers als betrokkene in zijn oude beroep in de regel wordt verdiend, of verkregen is door het verrichten van seizoenarbeid of arbeid op uitzendbasis. Ook hier geldt, dat na het eerste half jaar en naarmate de werkloosheid langer duurt, concessies moeten worden gedaan ten aanzien van het gewenste inkomen. Die concessies ten aanzien van het loon corresponderen met het verschil in niveau van te aanvaarden werkzaamheden zoals hiervoor aangegeven. Een meer kwantitatieve 8

richtlijn die voor alle of het merendeel van de beroepsgroepen geldig is valt niet te geven. Loon lager dan het uitkeringsniveau is ook daar waar het betreft tijdelijk werk niet passend, voor zover althans het dagloon waarnaar de uitkering is berekend niet afwijkt van hetgeen door werknemers als betrokkene in zijn oude beroep in de regel wordt verdiend en niet is gebaseerd op seizoenwerk of op werk op uitzendbasis. In het individuele geval kan dit ertoe leiden, dat voor een werkloze werknemer met een WW-uitkering minder snel laaggekwalificeerde arbeid als passend kan worden aangemerkt dan het schema onder a. aangeeft. De praktische betekenis hiervan dient evenwel niet te worden overschat. De WW-uitkering is, in de eerste plaats, een in duur beperkte uitkering en verder heeft een aanzienlijk deel van de WW-populatie een uitkering op minimumloonniveau. Voor zover sprake is van een hogere uitkering, voorziet de marge van 30% ten opzichte van het oude dagloon in aanzienüjke mogelijkheden om zonodig arbeid op lagere niveaus als passend te beschouwen. Zowel in het eerste half jaar als de periode daarna dient de beloning wel overeenkomstig de geldende CAO te zijn, of overeenkomstig het voor werknemers als betrokkene gebruikelijke loon doch tenminste overeenkomstig het voor hem geldende wettelijk minimumloon. Voorts dient bij de beoordeling rekening te worden gehouden met te maken reiskosten, voor zover deze substantieel van aard zijn. c. Reisduur Als algemene regel dient te worden aangehouden, dat tijdens het eerste half jaar van de werkloosheid een werkaanbod gerelateerd aan de reisduur passend is, voor zover de reistijd niet meer bedraagt dan rond de 2 uur per dag, tenzij in het oude beroep langere reistijden voor betrokkene gebruikelijk waren. Na het eerste half jaar kunnen langere reistijden met een maximum van rond de drie uur per dag (tenzij voorheen een langere reistijd gebrui kelijk was) in beginsel geen belemmering vormen voor het aanvaarden van een werkaanbod. Bij voortdurende werkloosheid is het feit dat voor het aanvaarden van een baan zou moeten worden verhuisd als zodanig geen argument om een baan als niet passend te beschouwen. 5. Hantering van de algemene richtlijn Voor de vertaling van de hierboven weergegeven algcjmene richtlijn naar individuele beslissingen is het van belang dat een aantal elementen mede worden overwogen. In de eerste plaats moet de stapsgewijze verruiming van de criteria voor passende arbeid in relatie worden gezien met het volgen van noodzakelijk geachte scholing. Zoals hiervoor opgemerkt verdient het de voorkeur wanneer de betrok kenen zoveel mogelijk op hun eigen niveau een nieuwe betrekking vinden. Een voor de hand liggende werkwijze is dan, dat, wanneer in de eerste maanden van de werkloosheid geen baan wordt gevonden in het vroegere beroep of het beroep waarvoor de betrokkene primair is opgeleid, wordt bezien welke andere beroepen toegankelijk zijn met de kwalificaties die men al heeft. Hieraan kunnen de resterende maanden van de eerste periode worden besteed. Indien dit geen resultaat heeft, of indien, gelet op de kwalificatie van betrokkene, dergelijke andere beroepen niet voor hem open staan, ligt het in de rede dat wordt besloten tot omscholing naar een ander beroep op hetzelfde opleidings niveau. Voor de duur van deze noodzakelijk geachte scholing heeft vrijstelling plaats van de verplichting om passende arbeid te aanvaarden.

Na voltooiing van het scholingstraject krijgt men wederom een half jaar om een betrekking te vinden in de richting waarvoor men is opgeleid. Wordt de opleiding niet voltooid, dan dient men zich beschikbaar te stellen voor arbeid op een lager opleidingsniveau, zoals aangegeven in het in paragraaf 3 weergegeven schema. Dit geldt ook wanneer men in het half jaar na de voltooide omscholing geen baan heeft gevonden. De in de richtlijn genoemde objectieve criteria moeten in onderlinge samenhang worden toegepast, in die zin dat in beginsel zowel ten aanzien van de aard van het werk, het loonniveau als de reisafstand de aangegeven concessies gevraagd kunnen worden. Bij concrete aanbie dingen zullen uiteraard veelal niet alle concessies gelijktijdig aan de orde zijn. Indien in de verschillende regio's voldoende aanbod van personeel is, ligt het niet in de rede om mensen uit de ene regio te verplichten te verhuizen of lange reistijden te maken om elders in een andere regio werk te aanvaarden. Veeleer zal het streven van de uitvoeringsorganen er op gericht moeten zijn, het in de regio beschikbaar werkloos arbeidspo tentieel hiervoor te benutten. In de richtlijn wordt uitgegaan van het gegeven - indachtig de jurispru dentie - dat een langere werkloosheidsduur leidt tot een verruiming van de criteria. Dit uitgangspunt is goed hanteerbaar daar waar het betreft personen die qua opleiding en/of werkervaring en bijvoorbeeld qua leeftijd goed in de markt liggen. Dat wil zeggen, voor wie er op het moment van werkloos worden in beginsel voldoende perspectief bestaat om weer op de (regionale) arbeidsmarkt te worden ingepast. Anders is het voor personen die geen goede kansen hebben op een enigszins duurzame inschakeling op de (regionale) arbeidsmarkt. Voor hen ligt een ruimere opstelling op de arbeidsmarkt in de zin van een verplichting tot omscholing dan wel tot aanvaarding van andersoortig of verder van huis gelegen werk op een kortere termijn meer voor de hand. Met andere woorden, indien het werkloosheidsrisico van betrokkene hiertoe aanleiding geeft en omscholing geen optie vormt, dan dienen voor wat betreft het werk/loonniveau en/of de reisduur reeds bij aanvang van de werkloosheid concessies te worden gedaan. Hoewel de subjectief bepaalde factoren niet in de algemene richtlijn zijn opgenomen en dit ook niet in de rede ligt gezien de diversiteit hiervan, betekent dit niet dat zij voor de vaststelling van de vraag of arbeid passend is niet (langer) van belang zijn. Zoals uit de jurisprudentie blijkt, kunnen zij er onder stringente voorwaarden toe leiden dat een op grond van meer objectieve criteria passend te achten aanbod, in het individuele geval niet passend is. Met andere woorden, individueel bepaalde gronden kunnen er toe leiden dat in het specifieke geval van de algemene regel wordt afgeweken. Deze betreffen onder meer: zorg voor gezinsleden, gewetensbezwaren en gezondheidsbezwaren. 10