Nederlands Tijdschrift voor Kerk en Recht, Bijdrage: 1 (2007) Het herziene Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (2007)

Vergelijkbare documenten
STATUUT VOOR DE OUD-KATHOLIEKE KERK VAN NEDERLAND

STATUUT VOOR DE OUD-KATHOLIEKE KERK VAN NEDERLAND. Vijfde uitgave, tweede herziene druk 2016

Par.1 De verkiezing van de deken

Het canoniek recht voorzag er in dat elke personele prelatuur geregeld wordt door het algemeen recht van de Kerk en door de eigen statuten.

Nederlands Tijdschrift voor Kerk en Recht, 8 (2014), 64-69

PASTORAAL WERKERS EN WERKSTERS IN HET AARTSBISDOM MECHELEN-BRUSSEL OVER HET STATUUT VAN DE PASTORAAL WERK(ST)ER. Inleiding... 2

Rooms-Katholieke Kerk

Informatie-bijeenkomst voor nieuw benoemde leden van kerkbesturen in het bisdom van s-hertogenbosch

De Kerk op weg naar een gemeenschappelijke visie

Wijziging ord (adviseurs evangelisch-lutherse synode)

IV.8. ASSOCIATIEOVEREENKOMST MET DE PROTESTANTSE KERK IN NEDERLAND (PKN) OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 15 LID 2 VAN HET HUISHOUDELIJK REGLEMENT

Apostolische constitutie Anglicanorum coetibus

STATUTEN VAN DE UNIE VAN BAPTISTENGEMEENTEN IN NEDERLAND

Ordinantie Ordinantie voor het verband met andere kerken

Heeft onze kerk toekomst?

Kerncijfers uit de kerkelijke statistiek van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland. Rapport nr. 581 november 2008

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Kerncijfers uit de kerkelijke statistiek van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland. Memorandum no februari 2002

STATUTEN KERKGENOOTSCHAP TIKVAH

Generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten

GECOÖRDINEERDE STATUTEN

Parochie Sint Christoffel Het sacrament van de wijding

5,6. Werkstuk door een scholier 1133 woorden 12 oktober keer beoordeeld. Levensbeschouwing. Inhoudsopgave:

Beleidsplan van de Protestantse Tweestromengemeente te Rossum Heerewaarden Hurwenen

Kerncijfers uit de kerkelijke statistiek van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland. Rapport nr. 561 oktober 2007

Het sacrament van. De wijding. Sacramenten

Het sacrament van. De wijding. Sacramenten

SYNODE DER SCHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND LEEUWARDEN 2001

REGELING VOOR DE WERKWIJZE VAN DE KERKENRAAD EN DE DIACONIE VAN DE GEREFORMEERDE KERK HOOGVLIET-SPIJKENISSE

Preambule: De gemeente is een samenwerkingsverband van leden die door hun inzet en giften bijdragen aan het goed functioneren van de gemeente.

Europees Handvest inzake lokale autonomie

A. Algemene gegevens. B. Samenstelling bestuur

Overzicht concept statutenwijzigingen ter goedkeuring door het ledenparlement op 4 maart 2016

Voorstel inzake wijziging ord. 3 c.a. (wijzigingen i.v.m. HBO-theoloog/kerkelijk werker) 1. Inleiding

De procedure m.b.t. in- en uitschrijven en andere veel gestelde vragen m.b.t. de kerkledenadministratie van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland

heeft besloten hierop aanvullend vast te stellen de REGELING MEDIATION BIJ SEKSUEEL MISBRUIK IN DE R.-K. KERK

Archivalia F.J.A. de Grijs

ORDINANTIE 13 DE OPLEIDING EN VORMING VAN PREDIKANTEN 1

Regeling van werkzaamheden van het Verantwoordingsorgaan van de. lnstelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;

Bisschoppelijke Adviescommissie op Sociaal-Charitatief Terrein

Kerncijfers uit de kerkelijke statistiek van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland

Algemeen reglement d.d. 2 januari 2014

Kerncijfers uit de kerkelijke statistiek van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland. Rapport nr. 590 augustus 2009

Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.

CONGREGATIO PRO INSTITUTIS VITAE CONSECRATAE ET SOCIETATIBUS VITAE APOSTOLICAE. SPr. N. 1241/14 DECREET

Inventaris van het archief van de Vereniging voor Vrij Beheer van kerkelijke Goederen

21 februari 2012 mochten we samen vieren in de Basiliek van Sint Pieter

UKB Samenwerkingsverband van de Nederlandse Universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek

Generale regeling inzake de procedure bij fusie en splitsing van rechtspersoonlijkheid bezittende onderdelen van de kerk

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

Generale regeling voor de kerkmusici. als bedoeld in ordinantie 5-6

REGLEMENT VAN HET METROPOLITAAN KAPITTEL VAN UTRECHT. Van de kanunniken

ORDINANTIE 12 DE BEHANDELING VAN BEZWAREN EN GESCHILLEN

INVENTARIS VAN HET BISSCHOPPELIJK ARCHIEF VAN BRUGGE

BELGIAN DISABILITY FORUM VZW (BDF) Vereniging zonder winstoogmerk (vzw) 150, 1000 BRUSSEL

ANBI- gegevens van de. Protestantse gemeente [1] te Rijnsaterwoude. A. Algemene gegevens. Telefoonnummer (facultatief): RSIN/Fiscaal nummer:

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

GENERALE REGELING VOOR DE VORMING VAN EEN SAMENWERKINGSGEMEENTE

Reglement Bescherming Persoonsgegevens van de curie van het Aartsbisdom Utrecht Versie: 1 augustus 2018

Plaatselijke regeling Nieuwe Kerkgemeente Middelburg

Kerncijfers Rooms-Katholieke Kerk 2014

Generale regeling voor de permanente educatie

Nederlands Dagblad Priesters zeer ongerust over pastorale lijn paus

CONCEPT d.d Plaatselijke regeling ten behoeve van het leven en werken van de Protestantse Gemeente te Veenendaal

Generale regeling voor de kerkelijk werkers. als bedoeld in ordinantie

64-1 GEMEENSCHAPPELIJK REGELING REGIONAAL ONDERWIJSBELEID WALCHEREN

Missie Elizabeth op weg naar mens-wording STATUTEN. 7 juni 2011 Centrum La Vie, Planetenveld 13-15, 3893 GE Zeewolde

Acta. Bijlage IV - I. van de Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005 van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Regeling appèlprocedure ad art.

Medezeggenschapsreglement van de Ondersteuningsplanraad van het Regionaal Samenwerkingsverband Passend Voortgezet Onderwijs VO Zoetermeer 28-07

BB/U Lbr. 10/097

STATUTEN ROSA MYSTICA FONTANELLE

PROTESTANTSE KERK NEDERLAND. ALGEMENE CLASSICALE VERGADERING OVERIJSSEL/FLEVOLAND CLASSIS ENSCHEDE.

Hoofdstuk II Opneming en bewaring van kerkelijke en semi-kerkelijke archiefbescheiden

Wat telt is de binnenkant van de Kerk in China niet de show op het podium Door: Jeroom Heyndrickx, Scheutist Verbiest Instituut KULeuven

Generale regeling voor de kerkelijk werkers. als bedoeld in ordinantie

Concept. Aangepaste Bestuurlijke Structuur ( 5e) versie 13 april 2016

Bestuurscode Prins Bernhard Cultuurfonds

Gedachten over het eucharistisch offer en de priesterwijding van vrouwen vanuit het perspectief van de oud katholieke theologie

Een groet vanwege de bisschoppen van de kerken van de Unie van Utrecht ter gelegenheid van de 125 e verjaardag van haar stichting.

Districtsreglement KNMV algemene vergadering 14 mei DISTRICTSREGLEMENT KNMV

Generale regeling voor samenwerking en federatie. als bedoeld in ordinantie

Burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester van Hoogeveen;

BIJLAGEN bij het. FUSIEPLAN bij de start van de. EMMAÜS-PAROCHIE in de Noordoostpolder

Reglement Dienstraden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Plaatselijke regeling voor het leven en werken van de Protestantse Gemeente te Cuijk

Het ontstaan van het baptisme

Pre-ambule. Werkingsduur en wijzigingen reglement

Geconsolideerde tekst van de regeling

Kerncijfers Rooms-Katholieke Kerk 2016

Bespreken Zondag 26 en 27

Statuten Stichting Regio College voor Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek- Waterland

Huishoudelijk reglement van Alliantie van Baptisten en CAMA Gemeenten

Commissiereglement NBA

DE ONTWIKKELING VAN DE ACTIO NEGATORIA VANAF DE RECEPTIE VAN HET ROMEINSE RECHT TOT AAN DE TOTSTANDKOMING VAN 1004 BGB

Duifhuisstraat 75, 9000 GENT Ondernemingsnummer

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

Cursusbeschrijving

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD (PO) VAN DE STICHTING SAMENWERKINGSVERBAND SWV PO 20.01

REGLEMENT RAAD VAN TOEZICHT STICHTING THEATER DAKOTA

Transcriptie:

NTKR 1(2007), 35 Nederlands Tijdschrift voor Kerk en Recht, Bijdrage: 1 (2007) 35-56 J. Hallebeek Het herziene Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (2007) 1. Inleiding Per 1 september 2007 is een herziene versie in werking getreden van het Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. 1 In dit artikel worden de belangrijkste veranderingen ten opzichte van de oude, tot 1 september j.l. vigerende tekst van dit Statuut besproken en nader toegelicht. Ter verduidelijking daarvan dient eerst iets te worden gezegd over de wordingsgeschiedenis van het Statuut, dat als een partiële codificatie van het kerkelijke recht in de eerste helft van de vorige eeuw tot stand is gekomen en in zijn eerste vorm op 24 april 1950 werd ingevoerd. 2. Voorgeschiedenis Er waren twee redenen waarom de Oud-Katholieke Kerk van Nederland in het begin van de vorige eeuw besloot om het kerkelijke recht partieel te codificeren. In de eerste plaats waren de geldende rechtsbronnen onoverzichtelijk en moeilijk toegankelijk. De oud-katholieke kerken hadden de Codex iuris canonici niet overgenomen 2 en in de Oud- Katholieke Kerk van Nederland volgde men, ook na 1917, nog het Corpus iuris canonici, al steunde men bij de interpretatie daarvan vooral op het Ius Ecclesiasticum Universum (1700) van Zeger-Bernard van Espen (1646-1728). 3 Ten tweede, waren er in de negentiende eeuw in Nederland nogal 1 Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, vijfde uitgave 2007, Bisschoppelijk Bureau Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Amersfoort. 2 Voor oud-katholieke reacties op de CIC (1917) zie E. Herzog, Der päpstliche Jurisdiktionsprimat im neuen Codex Iuris Canonici, IKZ 8 (1918), 105-117; E. Herzog, Die Folgen des neuen römischen Codex für die romfreien katholischen Kirchen, IKZ 8 (1918), 275-281; E. Herzog, Abhängigkeit des römisch katholischen Klerus von dem Hierarchie nach dem neuen Codex Juris Canonici, IKZ 9 (1919), 97-111. 3 Van Espen was hoogleraar canoniek recht te Leuven. Hij was een krachtig verdediger van de rechten van de locale kerk en heeft de kerk van Utrecht verschillende keren van advies gediend. Zie over Van Espen: G. Leclerc, Zeger-Bernard van Espen (1646-1728) et l'autorité ecclésiastique, Zürich 1964; M. Nuttinck, La vie et l'oeuvre de Zeger-Bernard van Espen, Un canoniste janséniste, gallican et régalien à l'université de Louvain (1646-1728), Louvain 1969; G. Cooman, M. van Stiphout & B. Wauters (red), Zeger-Bernard Van Espen at the crossroads of canon law, history, theology and Church-State relations [Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium, CLXX], Leuven 2003; B. Wauters, Recht als religie. Canonieke onderbouw van de vroegmoderne staatsvorming in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven 2005.

NTKR 1(2007), 36 wat binnenkerkelijke conflicten van kerkrechtelijke aard geweest. 4 Een helder geformuleerd Statuut, zo was de gedachte, zou dat voor de toekomst kunnen voorkomen. Voor het ontwerpen van het Statuut werd in 1927 de commissie voor het kerkrecht ingesteld, waarin prof. mr. dr. A.J. van den Bergh (1883-1943), hoogleraar kerkelijk recht aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort, een vooraanstaande rol heeft gespeeld. 5 Het heeft echter nog lang geduurd voor het Statuut er was. Mgr. Franciscus Kenninck (1859-1937) 6, die van 1920 tot 1937 aartsbisschop van Utrecht was, was er uiteindelijk geen voorstander van om het kerkelijke recht vast te leggen in een Statuut. Hierdoor stagneerde het werk dat pas weer goed op gang kwam, toen in 1937 mgr. Andreas Rinkel (1889-1979) 7 aartsbisschop werd. Het Statuut was bedoeld als partiële codificatie. Het zou niet de pretentie hebben in alles te voorzien. Waar het Statuut iets niet regelde, kon worden teruggegrepen op het oude recht (van het Corpus iuris canonici) dat niet formeel was afgeschaft. Vooral tijdens het Episcopaat van Rinkel gebeurde dat met een zekere regelmaat. Toen Rinkel in 1954 een bezoek bracht aan de Polish National Catholic Church in Noord-Amerika 8 en vier maanden weg uit Nederland zou zijn, benoemde hij een vicaris sede impedita om het aartsbisdom Utrecht te besturen. In het Statuut was dat niet geregeld. In 1969 gebeurde iets soortgelijks, toen voor de Utrechtse zetel een bisschop-coadjutor met recht van opvolging werd gekozen. Het toen geldende Statuut kende deze mogelijkheid evenmin. Men greep in deze gevallen eenvoudigweg terug op rechtsfiguren die eeuwenlang hadden bestaan, maar niet in het Statuut waren opgenomen. 9 Dat het Statuut ook tegenwoordig niet de pretentie heeft van volledigheid, bleek nog enige jaren geleden tijdens een discussie onder 4 Zie daarover D.J. Schoon, Van Bisschoppelijke Cleresie tot Oud-Katholieke Kerk. Bijdrage tot de geschiedenis van het katholicisme in Nederland in de 19 de eeuw, Nijmegen 2004, passim. 5 Zie over Van den Bergh: J. Hallebeek, Beknopte biografie van prof. mr. dr. A.J. van den Bergh, in: A.J. van den Bergh, De drie hoofdgeschillen van het Zwarte Boek [Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, 38], Amersfoort/Sliedrecht 2005, 7-22. 6 Zie over Kenninck: T.H.J. Clemens, Franciscus Kenninck (1859-1937): aartsbisschop tussen Oud-Bisschoppelijke Clerezie en Oud-Katholieke Kerk, Trajecta 10 (2001), 16-37. 7 Zie over Rinkel: F. Smit e.a., Adjutorio redemptoris, Dr. Andreas Rinkel, Aartsbisschop van Utrecht 1889-1979, Amersfoort 1987. 8 De Polish National Catholic Church ontstond in de Verenigde Staten en Canada aan het einde van de negentiende eeuw, voornamelijk om culturele redenen. Deze kerk zocht steun bij de oud-katholieke kerken en sloot zich aan bij de Unie van Utrecht. De laatste jaren is er vanwege de toelating van de vrouw tot het ambt weer een verwijdering ontstaan tussen deze kerk en de overige tot de Unie van Utrecht behorende oud-katholieke kerken. Zie daarover: B. Maan, Kirchenrecht Zwangsjacke oder Stütze? Gedanken über die Funktion des Kirchenrechts in der Utrechter Union auf Grund der Beschlüsse über die Ordination von Frauen zum Priesteramt und deren Ausführung, in H. Gerny e.a. (red), Die Wurzel aller Theologie: Sentire cum Ecclesia. Festschrift zum 60. Geburtstag von Urs von Arx, Bern 2003, 173-196. 9 Zie voor de bisschop-coadjutor met recht van opvolging: C.7 q.1 c.17.

NTKR 1(2007), 37 de geestelijken over het biechtgeheim. Geen woord is daarover te vinden in het Statuut en toch leeft de stellige overtuiging dat het biechtgeheim tot het sacrament van de Verzoening behoort en derhalve niet uit het kerkelijke recht is verdwenen. Het Statuut, zoals dat in 1950 werd ingevoerd, had moeten bestaan uit twee delen met ieder weer twee afdelingen. Deel I moest de afdelingen Algemene Bepalingen en Van de kerkelijke inrichting bevatten en deel II de afdelingen Van het godsdienstig leven en Van het rechtsleven van de kerk. Deze opbouw weerspiegelt niet de volgorde van de rechtsstof zoals te vinden in de decretalenverzamelingen (iudex, iudicium, clerus, connubia, crimen), maar die van het zogenaamde Institutensysteem, dat teruggaat op de Instituten van Justinianus (personenrecht, zakenrecht, procesrecht). Vanaf de zestiende eeuw werd deze opbouw ook gevolgd in systematische traktaten van canoniek recht. Ook het in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland nog altijd veel geraadpleegde en invloedrijke Ius Ecclesiasticum Universum van Van Espen kende een dergelijke structuur. In 1950 werd alleen deel I ingevoerd, deel II was nog niet af. Deel I was op zich ook niet erg omvangrijk. Veel van wat nu in het Statuut is geregeld, was in 1950 nog geregeld buiten het Statuut, zoals in de oude reglementen voor de kerk- en armbesturen 10, en voorlopig bleef dat ook zo. Ook alles betreffende de Synode 11 en de Synodale Raad 12, beide ingesteld in 1919 in navolging van oud-katholieke kerken in het buitenland, was geregeld in afzonderlijke reglementen (Synodale statuten en Synodaal reglement) die pas zijn verwerkt in de herziene uitgave van het Statuut die op 7 november 1972 van kracht werd. Bij die gelegenheid werd ook een afdeling Van het rechtsleven der kerk als afdeling X aan het Statuut toegevoegd. Blijkens het voorwoord van het Episcopaat lag het ook in de bedoeling in de toekomst nog een afdeling Van het godsdienstig leven toe te voegen, maar dat is nooit gebeurd. Teksten voor deze afdeling, die de bediening van de sacramenten had moeten regelen, werden ontworpen tussen 1962 en 1969 en besproken ter Synode. In 1970 sprak de Synode echter ernstige twijfels uit of dit soort bepalingen met een theologische inhoud wel in een Statuut thuishoren. De toenmalige bisschop 10 De oudste reglementen voor de armbesturen kwamen tot stand in 1855 op last van de overheid (zie OK 34 (1918), 134-135, 143-145). Het reglement voor de kerkbesturen dateert uit 1922 en werd na die tijd vele malen herzien. 11 De Synode is thans een adviesorgaan op landelijk niveau, samengesteld uit vertegenwoordigers van de parochies en de geestelijkheid van de bisdommen. De Synode stelt sinds 1997 ook de jaarlijkse begroting vast voor algemeen kerkelijke doeleinden (zie art. 189 Statuut). Zie voor de bevoegdheden van de Synode in het verleden: G.Chr. Kok, Uit de geschiedenis van de Synode [Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie, 17], Amersfoort 1984. 12 De Synodale Raad was het dagelijks bestuur van de Synode en heeft bestaan tot in 1984 het Collegiaal Bestuur werd ingesteld. De samenstelling en de bevoegdheden van de Synodale Raad zijn in de loop der tijd verschillende keren gewijzigd.

NTKR 1(2007), 38 van Haarlem, mgr. G.A. van Kleef (1922-1995), ontraadde zelfs de concepten te aanvaarden, waarna de besluitvorming eigenlijk niet meer tot een afronding is gekomen. Achteraf gezien, heeft het niet codificeren van deze afdeling voor- en nadelen gehad. Een voordeel was dat deze materie, de bediening van de sacramenten, niet werd gejuridiseerd, en dat vragen rond sacramentsbediening in de eerste plaats vanuit de geloofsleer en de praktische theologie werden benaderd en niet als juridische problemen. Een nadeel was dat er bij gebrek aan algemeen geldende normen een zekere rechtsongelijkheid kon ontstaan. Van oudsher werden voor het ontvangen van de communie en voor de biecht een aantal canones toegepast die waren opgenomen in het Utrechts brevier van 1744 13, alsook een aantal bepalingen van het Tweede Utrechtse Provinciaal Concilie van 1763 14, maar deze waren voor een deel weer buiten werking gezet door hervormingen uit het einde van de negentiende eeuw (zo werd de strafbepaling van de paascanon 15 sinds 1886 niet meer voorgelezen) en voor een deel waren zij in onbruik geraakt. Het was dus onduidelijk welke regels van toepassing waren. Afgezien van het ontbreken van algemeen geldende normen, leek het nu ook of het godsdienstig leven geen plaats meer had in het kerkelijke recht, waartoe het altijd had behoord. De bisschoppen zagen zich genoodzaakt voor bepaalde vragen toch regelingen te treffen en dat deden zij dan buiten het Statuut om door middel van herderlijke brieven en reglementen. Voor het sacrament van de huwelijksinzegening 16 hadden zij in 1952 al een (geheime) pastorale richtlijn 13 Deze canones waren verdeeld over de dagen van het kerkelijk jaar (zondagen en weekdagen) en derhalve verspreid over de verschillende delen van het brevier. Bij Palmzondag stond de paascanon en rond Pasen canones over de juiste gesteldheid om de communie te ontvangen ( XIII). Een niet geringe hoeveelheid canones betreffende de biecht en absolutie ( XIX-XX) was verdeeld over de periode van de zesde tot de dertiende zondag na Pinksteren. Deze canones breviarii Ultrajectensis werden tot in de twintigste eeuw onderwezen aan het Oud-Katholiek Seminarie (opgericht in 1725, tot 1969 gevestigd te Amersfoort en na die tijd verbonden aan de Universiteit Utrecht). 14 Zie J.D. Mansi, Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio, Vol. XXXVIII, col. 828-844. Voor het ontvangen van de sacramenten vereiste het Concilie een behoefte aan God. God niet haten, angst voor tijdelijke straffen of angst voor de hel was naar het oordeel van het Concilie niet toereikend voor het verlenen van absolutie. Om te kunnen worden gedoopt of om te biechten moest er tenminste een begin van liefde tot God zijn, voor het ontvangen van de communie was heiligheid vereist, voor de absolutie oprecht berouw (sessio 12). 15 Canon 21 van het Vierde Lateraanse Concilie uit 1215 (omnis utriusque sexus fidelis, X 5.38.12). Deze canon schreef de jaarlijkse biecht en de jaarlijkse communie met Pasen voor. De strafbepaling dreigde met excommunicatie of (bij overlijden) het onthouden van een kerkelijke begrafenis. 16 Niet het huwelijk zelf, maar de huwelijksinzegening wordt door de Oud-Katholieke Kerk als sacrament beschouwd. Zie Mandement van den aartsbisschop van Utrecht en van den bisschoppen van Haarlem en Deventer over het Sacrament des Huwelijks, Rotterdam 1889. Deze opvatting bestond tot in de negentiende eeuw ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk en wordt thans nog gevolgd door de Oosterse kerken. De gedachte dat in onze gewesten een

NTKR 1(2007), 39 ingevoerd die pas in 1992 is afgeschaft. In 1968 verscheen vervolgens een herderlijk schrijven over het huwelijk. 17 In 1992 volgde weer een herderlijke brief over het huwelijk 18 die later ook is uitgewerkt in een bisschoppelijke richtlijn. 19 3. Redenen voor herziening Er zijn verschillende redenen waarom het Statuut thans weer volledig is herzien. In de eerste plaats was de tot voor kort geldende tekst in de loop der jaren inconsistent geworden en was de oorspronkelijke structuur voor een deel verloren gegaan. Dit was het gevolg van de vele aanpassingen die het Statuut in de loop der jaren had ondergaan. Tussen 1950 en 2007 werd het tenminste vijf keer ingrijpend gewijzigd. 20 In 1972 werden de reglementen voor de Parochies, de Synode en de Synodale Raad opgenomen, alsook de afdeling Van het rechtsleven der kerk. In 1984 werd het Collegiaal Bestuur 21 ingesteld. Ook dat bracht een ingrijpende wijziging van het Statuut met zich mee. In 1991 volgde de veranderde samenstelling van de Synode 22 en in 2001 ten slotte een volledige herziening van de rechtspositie van de geestelijken. Deze wijzigingen werden niet altijd consistent doorgevoerd door het gehele Statuut. Ook werden soms begrippen geïntroduceerd die een specifieke betekenis hadden, maar niet nader werden omschreven. 23 Bij het invoegen van nieuwe bepalingen, verwaterde bovendien de oorspronkelijke structuur van het Statuut (zie hieronder). Zo kregen nogal wat bepalingen van financiële aard een plaats in het personenrecht. Een tweede reden om het Statuut te herzien was gelegen in het feit dat het Statuut nog altijd niet was aangepast aan een aantal veranderde omstandigheden. Een enkel voorbeeld ter verduidelijking. De incardinatie burgerlijk huwelijk, gesloten voor de magistraat en zonder de vormvoorschriften van Tametsi in acht te nemen, toch geldig kan zijn, gaat al terug op de declaratie Matrimonia quae van paus Benedictus XIV ( 1758). 17 Over het huwelijk, OK 84 (1968), 41-43, 49-51. 18 In Heilige verbondenheid, Herderlijke Brief, Amersfoort 1992. 19 Bisschoppelijke richtlijn voor de bediening van de huwelijksinzegening aan hen die eerder gescheiden zijn, BMB XIII-4 (1992), 49. 20 Zie daarover G.Chr. Kok, Vernieuwing in het kerkrecht, in C. van Kasteel e.a. (red), Kracht in zwakheid van een kleine wereldkerk. De oud-katholieke Unie van Utrecht, Amersfoort 1982, 173-186. 21 Het Collegiaal Bestuur (voor de samenstelling zie art. 160 lid 2 Statuut) is het orgaan waarmee de bisschoppen hun bestuurlijke bevoegdheden ten aanzien van de landelijke kerk delen, voorzover deze niet krachtens de katholieke traditie tot de specifieke verantwoordelijkheid van de bisschoppen behoren (zie art. 79 lid 3 Statuut). 22 Zie voor de huidige samenstelling art. 186 lid 2 Statuut. 23 Cf. bijv. de term aanstelling die nu in art. 46 lid 2 Statuut is omgeschreven als de machtiging van de bisschop om de bevoegdheid krachtens de wijding uit te oefenen overeenkomstig de akte van aanstelling.

NTKR 1(2007), 40 van geestelijken afkomstig uit andere kerken, een reeds lang bestaand fenomeen, was tot voor kort in het Statuut niet te vinden. Ook de vernieuwde liturgie van het kerkboek (1993) was niet doorgevoerd. Zo was het in de nieuwe wijdingsliturgie volslagen onduidelijk wie als aartsdiaken conform art. 56 Statuut (oud) moest beslissen over de staande de wijding gemaakte bezwaren. 24 Maar er waren meer onvolkomenheden. Volgens art. 148 Statuut (oud) wijst de Utrechtse geestelijkheid één van de leden van het Collegiaal Bestuur aan, maar het Statuut bepaalde niet wie tot de Utrechtse geestelijkheid moeten worden gerekend. De herziening werd voorbereid door de Commissie voor het Kerkrecht. 25 Tijdens de Synodezitting van 22 november 2005 werd de concepttekst besproken, waarop de Synode met de herziene versie instemde. 26 4. Uitgangspunten voor de herziening Aan de herziening van het Statuut ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag. Het Statuut moest worden aangepast aan de veranderde omstandigheden, het moest niet te gedetailleerde regelingen bevatten en het moest iets zeggen over de positie van de kerk in haar interkerkelijke en internationale context. Verder werd de oorspronkelijke opbouw en structuur zoveel mogelijk hersteld en is geprobeerd de gebruikte terminologie zo consistent mogelijk te hanteren. (i) Zoals zojuist al geconstateerd, was er in de afgelopen vijftig jaar een toenemende discrepantie ontstaan tussen de bepalingen van het Statuut en de kerkelijke praktijk. In het Statuut figureerden nog instellingen en functionarissen die uit het kerkelijke leven waren verdwenen of naar de marge waren verdrongen. Het waren vooral reminiscenties aan de oude kerkprovinciale structuur, die eigenlijk al vanaf het eind van de negentiende eeuw was begonnen te vervagen ten gunste van een nieuwere structuur van de kerk als kerkgenootschap of denominatie. Het Statuut kende nog een (titulair) bisschop van Deventer 27 en verwees naar een reglement voor het opmaken 24 Het feit dat één van de assisterende priesters als aartsdiaken een beslissing diende te nemen inzake tijdens de wijding naar voren gebrachte bezwaren, berustte op het pontificale en was een reminiscentie aan de rol van aartsdiakenen in de kerkelijke rechtspraak. De kerk kende echter geen aartsdiakenen meer die in de bestuurlijke structuur van de bisdommen nog bepaalde taken vervulden. 25 Mr. E.A. Maan (voorzitter), mr. F.L. Tanke (secretaris), mevr. prof. dr. A.K.H. Berlis, prof. mr. J. Hallebeek, mevr. mr. V.P. Schulze en mr. drs. K.J. Visser. De commissie werkte nauw samen met de secretaris van het Bisschoppelijk Bureau, E.M.P.P. Verhey. 26 Zie De Oud-Katholiek 121 (2005), 129. 27 Vanaf 1757 had de kerk van Utrecht een derde bisschop naast de Aartsbisschop van Utrecht en de bisschop van Haarlem. Deze bisschop werd gewijd op naam van de zetel van Deventer, maar was geen diocesane bisschop. De bisschop van Deventer functioneerde veelal als pastoor in het aartsbisdom Utrecht.

NTKR 1(2007), 41 van een voordracht voor de verkiezing van deze bisschop, terwijl er al vanaf 1982 geen bisschop van Deventer meer was. 28 Nog wel in functie waren de drie aartspriesters 29 in het bisdom Utrecht, maar de taken en bevoegdheden die het Statuut hen toekende 30 maakten duidelijk, dat het hier ging om functies die in de bestuurlijke structuur van de kerk niet meer van groot belang waren. 31 Aan de andere kant waren er instellingen en gremia die aan belang hadden gewonnen, zoals de Utrechtse geestelijkheid die één van de leden van het Collegiaal Bestuur aanwijst, maar als zodanig in het Statuut geen plaats hadden. De nieuwe structuur als denominatie was bovendien slecht in harmonie gebracht met de oude structuur als kerkprovincie. De kerk hield (en houdt nog altijd!) vast aan de bisdomindeling van de kerkprovincie Utrecht uit 1559. 32 Alle parochies en staties echter die buiten de bisdommen Utrecht en Haarlem zijn gelegen, werden in het Statuut zonder meer aangeduid als behorend tot het bisdom Utrecht, zoals de parochie van de H. Martinus te Groningen (volgens de bisdomindeling van 1559 gelegen in het bisdom Groningen), de statie Zeeland (bisdom Middelburg) en de parochie van de H. Maria Magdalena te Eindhoven (bisdom s-hertogenbosch, kerkprovincie Mechelen). (ii) Een tweede belangrijk uitgangspunt bestaat erin, dat in het herziene Statuut een aantal gedetailleerde bepalingen die zich er beter voor lenen te worden geregeld in afzonderlijke uitvoeringsreglementen, zijn verdwenen. Omdat de reglementen, anders dan het Statuut zelf, kunnen worden gewijzigd 28 In 1982 werd voor het laatst een voordracht opgemaakt voor de verkiezing van een bisschop van Deventer. De kandidaat, naar wie een duidelijke voorkeur uitging, dr. J. Visser, liet echter weten een benoeming niet te zullen aanvaarden (OK 98 [1982], 59). Voor de redenen waarom vervolgens niet opnieuw een voordracht werd opgemaakt zie: E.H. Bary, Excentriek in het bisdommenlandschap. Deventer als bisschopsstad in de roomskatholieke en oud-katholieke traditie, in E.H. Bary e.a. (red), Lebuïnus en Walburgis bijeen. Deventer en Zutphen als historische centra van kerkelijk leven, Delft 2006, 13-33, met name p. 26. 29 De drie aartspriesterschappen waren/zijn Utrecht (Utrecht, Amersfoort, Hilversum, Culemborg en Arnhem), Schieland en Zuid-Holland (Rotterdam, Schiedam, Dordrecht, Gouda, Schoonhoven en Oudewater) en Rijnland en Delfland (Leiden, Delft en s- Gravenhage). 30 Art. 85 (oud) Statuut bepaalde dat tot de taken van de aartspriester behoren het uitdelen van de heilige oliën aan de pastoors van zijn aartspriesterschap, het in opdracht van de Aartsbisschop van Utrecht bekend maken van de voorgenomen wijdingen en van sterfgevallen onder de geestelijkheid en andere werkzaamheden, die hem door de Aartsbisschop binnen de grenzen van de bevoegdheid van een aartspriester en binnen het aartspriesterschap werden opgedragen. De instructie voor de aartspriesters (30 november 1998) bepaalde dat de aartspriester zich oriënteert op wat er zich op oecumenisch en maatschappelijk terrein afspeelt binnen zijn aartspriesterschap en dat hij de aartsbisschop attendeert op omstandigheden die om zorg en aandacht van de bisschop of het Collegiaal Bestuur vragen. 31 Het herziene Statuut noemt de aartspriesters niet meer. 32 Zie art. 89 lid 1 Statuut.

NTKR 1(2007), 42 of afgeschaft door het Episcopaat of het Collegiaal Bestuur zonder dat de Synode is gehoord, bepaalt art. 17 Statuut thans, dat invoering van reglementen alsook hun wijziging schriftelijk moet worden gemeld aan de Synode. De regelingen betreffende de geestelijkheid, de parochies en de belangrijkste kerkelijke bestuursorganen, zoals het Episcopaat, het Collegiaal Bestuur en de Synode, zijn nog wel voor het grootste deel in het Statuut zelf te vinden. (iii) Verder is door middel van zogenaamde centripetale bepalingen de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk duidelijker verankerd binnen de Unie van Utrecht 33 of beter gezegd werd aan de Unie van Utrecht een plaats toegekend in de locale kerk. Dit behoeft wellicht nadere uitleg. Een belangrijk en traditioneel uitgangspunt in de oud-katholieke ecclesiologie is dat een diocesane bisschop niet hiërarchisch onderworpen kan zijn aan een andere (diocesane) bisschop 34 of aan een gremium van bisschoppen. 35 Dat betekent dat, hoezeer de bisschoppen in internationaal verband ook proberen te handelen in concert, als het gaat om omstreden vragen van geloof, ethiek en kerkorde, en hoezeer de Internationale Bisschoppenconferentie (IBC) vooral bij unanieme besluiten een moreel gezag toekomt, zij geen eigen jurisdictie heeft en haar in de locale kerk geen leergezag toekomt. 36 De IBC van de Unie van Utrecht, ontstaan als een noodverband 37, kan er echter wel toe bijdragen het universele karakter van de kerk zichtbaar te maken, zolang de eenheid onder de katholieke kerken niet is hersteld. 38 Het particuliere recht van de locale kerk kan 33 De Unie van Utrecht is de internationale kerkelijke gemeenschap van katholieke kerken waarvan de bisschoppen de Verklaring van 24 september 1889 hebben aanvaard. De tekst van deze verklaring is onder meer afgedrukt in Beiheft IKZ 91 (2001), 57-59. De vergadering van deze bisschoppen wordt de Internationale Bisschoppenconferentie (IBC) genoemd (zie ook art. 3 Statuut). 34 Zie ook de preambule van het Statuut. Over de autonomie van de locale kerk in de oudkatholieke traditie zie J. Hallebeek, Die Autonomie der Ortskirche im Denken von Zeger Bernard van Espen, IKZ 92 (2002), 76-99. 35 Het gezag van het Oecumenisch of Algemeen Concilie laten wij hier terzijde. In de preambule van het Statuut wordt uitdrukkelijk gesteld dat door het Oecumenisch Concilie de universaliteit van de kerk tot uitdrukking komt. Ook wordt in de preambule gesproken over de bijzondere verantwoordelijkheid en zorg die toekomt aan de bisschop van Rome voor het welzijn van de kerk van het westen en het bewaren van de eenheid. Voor de stelling die de Unie van Utrecht ten aanzien van het primaatschap heeft ingenomen na het Tweede Vaticaanse Concilie, zie Erklärung der altkatholischen Bischöfe zum Primat in der Kirche (29 juni 1970), IKZ 60 (1970), 57-59. 36 J. Hallebeek, Canon law aspects of the Utrecht Union, IKZ 84 (1994), 114-127. 37 Hier wordt van noodverband gesproken omdat door de scheiding tussen Oost en West en de verdeeldheid onder de katholieke kerken, regionale of Oecumenische Concilies zoals die in de oude kerk hebben plaatsgevonden, niet meer mogelijk zijn. 38 De Synodal- und Gemeindeordnung (1991) van de het katholieke bisdom van de oudkatholieken in Duitsland verwijst niet naar de Unie van Utrecht, maar naar de ene, heilige,

NTKR 1(2007), 43 daartoe de Unie een plaats toekennen, waardoor zij aan betekenis kan winnen in de locale kerk, al is dat enkel en alleen krachtens de locale kerk zelf, niet op basis van een hoger, universeel gezag. Kerkelijke bepalingen die verwijzen naar het centrale gremium dat de kerken universeel gezien met elkaar verbindt, worden centripetaal (middelpuntzoekend) genoemd. Doen zij dat juist niet dan worden zij centrifugaal (middelpuntvliedend) genoemd. 39 Nu heeft de IBC zelf recent onderkend, dat de locale kerken van enorm belang zijn voor haar eigen besluitvorming. Als men het Statut van de IBC 40, in werking getreden op 1 januari 2001, vergelijkt met de oude Vereinbarung uit 1974 41, valt direct op dat in de oude overeenkomst de locale kerk praktisch geen plaats had, maar dat de locale kerk in het huidige Statut van de IBC een grote rol speelt. De Vereinbarung van 1974 zag de Unie van Utrecht nog vooral als een samenwerkingsverband van bisschoppen. Het IBC-Statut van 2001 heeft sterker oog voor het feit dat door deze samenwerking ook locale kerken met elkaar worden verbonden. Dit is in overeenstemming met wat wordt genoemd de ecclesiologie van de locale kerk (Ortskirchenekklesiologie), die in de loop van de twintigste eeuw algemeen is aanvaard onder oud-katholieke theologen in West- Europa. Kerk is in die visie in de eerste plaats de locale gemeenschap rond haar bisschop die de eucharistie viert, maar staat via dezelfde bisschop in relatie tot alle andere locale kerken. 42 Twee bepalingen lenen zich er bij uitstek voor om in de locale kerk te worden uitgewerkt in centripetale rechtsregels, waarmee dan aan de Unie van Utrecht een zichtbare plaats wordt gegeven in het particuliere recht en de locale kerk zich sterker weet verbonden met de andere kerken van de Unie van Utrecht. De eerste bepaling betreft het proces van consultatie in de locale kerk, dat volgens het Statut IBC dient vooraf te gaan aan de besluitvorming in de IBC zelf (Statut IBC, B Die Innere Ordnung, Art. 6 sub b). De tweede bepaling betreft het proces van receptie van besluiten van de IBC in de locale kerk (Statut IBC, Präambel 4.1). Bij de herziening van het Statuut is nu getracht door middel van centripetale bepalingen deze processen, maar ook enige andere bepalingen uit het Statut van de IBC, binnen de locale kerk een plaats katholieke en apostolische kerk en de conciliaire gemeenschap van de kerken en benadrukt sterker de autonomie van de locale kerk (zie SGO, Allgemeine Bestimmungen 1 [2]). 39 Zie daarover N. Doe, Canon law and communion, International Journal for the Study of the Christian Church 3 (2003), 85-117. 40 Zie Beiheft IKZ 91 (2001). 41 Onder meer afgedrukt in IKZ 84 (1994), 38-61. 42 Zie over de ecclesiologie van de locale kerk: H. Aldenhoven, Das ekklesiologische Selbstverständnis der Altkatholischen Kirchen, Österreichisches Archiv für Kirchenrecht 31 (1980), 401-430; K. Stalder, Die Wirklichkeit Christi erfahren, Zürich-Köln 1984.

NTKR 1(2007), 44 te geven 43 en daarmee aan te geven dat de locale kerk met de universele kerk in verbinding staat. 44 (iv) Zoals reeds gezegd, was het Statuut oorspronkelijk opgebouwd volgens het Institutensysteem, waarschijnlijk in navolging van het Ius Ecclesiasticum Universum van Van Espen. In de globale opbouw was dat nog altijd zichtbaar. In de tot voor kort vigerende uitgave volgden na de Algemene Bepalingen het personenrecht (de gelovigen, de kerkelijke ambten en bedieningen, het Metropolitaan Kapittel en de vicarissen, de Haarlemse geestelijkheid, de Provinciale Synode der geestelijkheid, de bisschoppen en hun bisdommen, het Collegiaal Bestuur en de andere adviserende en uitvoerende colleges, de Synode), het zakenrecht (de afdeling Van de financiën, welke had moeten worden gevolgd door de nooit ingevoerde afdeling Van het godsdienstig leven ) en tenslotte het procesrecht (de afdeling Van het rechtsleven der kerk ). Bij het aanbrengen van wijzigingen in het Statuut was deze structuur langzamerhand uit het oog verloren en, gelet op de inhoud van de verschillende afdelingen, voor een deel ook daadwerkelijk verloren gegaan. Bij de herziening is deze oude structuur nu weer zoveel mogelijk hersteld. Dat is niet alleen gebeurd uit oogpunt van esthetiek, maar ook om de transparantie en daarmee de hanteerbaarheid van het Statuut te bevorderen. Een aantal bepalingen betreffende financiële aangelegenheden - de artikelen 65c tot en met 66d (oud) - staat nu niet meer in een afdeling over de geestelijken, maar in afdeling VIII Van de tijdelijke goederen. Een aantal bepalingen betreffende de Thesaurier-Generaal 45 en diens werkzaamheden, de artikelen 190 tot en met 193 (oud), is ondergebracht bij het Collegiaal Bestuur in Afdeling VI en niet meer in een afdeling over financiën. De Financiële Raad 46 heeft zijn plaats in de afdeling over de financiën (nu afdeling VIII Van de tijdelijke goederen ) behouden, omdat deze raad hoofdzakelijk adviserende en controlerende taken verricht die zijn gedelegeerd in het kader van het door het Collegiaal Bestuur gevoerde financiële beheer. 43 Consultaties binnen de landelijke kerken die met het oog op besluitvorming in de IBC door haar Statuut zijn voorgeschreven, omvatten volgens art. 5 Statuut tenminste raadpleging van het Collegiaal Bestuur en van de Synode. Volgens art. 6 Statuut kan implementatie van besluiten van de IBC enkel geschieden krachtens eigen besluit van de bisschop voor zijn diocees of van het Episcopaat of het Collegiaal Bestuur voor de gehele kerk, nadat Collegiaal Bestuur en de Synode zijn gehoord. 44 Zie in dit verband ook De lokale en universele dimensie van de kerk. Rapport aangeboden aan de leiding van de Samen op Weg-kerken, de Oud-Katholieke Kerk en de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland, Utrecht 2003. 45 De Thesaurier-Generaal is belast met de zorg voor de financiële aangelegenheden van de landelijke kerk; zie voor de taakomschrijving art. 164 Statuut. 46 De Financiële Raad is de instantie die de Thesaurier-Generaal bijstaat bij zijn werkzaamheden. Zie art. 246 Statuut.

NTKR 1(2007), 45 (v) Tenslotte is geprobeerd om weer zoveel mogelijk consistentie te betrachten in het gebruik van de terminologie. Dit was nodig, omdat in 2001 de rechtspositie van de geestelijkheid was herzien, waarbij de begrippen aanstelling en taak werden geïntroduceerd, maar deze begrippen waren in het Statuut niet omschreven en het oude begrippenarsenaal was daarnaast gewoon blijven bestaan. In het herziene Statuut zijn de begrippen priester in algemene dienst en priester in buitengewone dienst nu komen te vervallen. Wat hun (rechts)positie betreft, worden de geestelijken thans onderscheiden in de categorieën met en zonder aanstelling. Aanstelling gaat altijd vergezeld van een taak of een kerkelijke zending. De betekenis van het begrip aanstelling is nader omschreven in art. 46 lid 2 Statuut, die van taak in art. 48 lid 3 Statuut. Aanstelling is de machtiging van de bisschop om de bevoegdheid krachtens de wijding uit te oefenen en taak is de nadere omschrijving van de geestelijke arbeid die een geestelijke zal gaan verrichten. 5. Blik op de toekomst De grondige herziening die nu heeft plaatsgevonden een overzicht van de voornaamste wijzigingen is te vinden in bijlage I - sluit niet uit dat er in de nabije toekomst toch weer nieuwe aanpassingen nodig zullen zijn, alleen al omdat er zich op dit moment een probleem aandient van kerkrechtelijke aard waarvoor het huidige Statuut nog onvoldoende is toegerust. Dat probleem vloeit voort uit de toenemende samenwerking op pastoraal gebied tussen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland en de in ons land gevestigde gemeenten die behoren tot de Anglicaanse Kerk van Engeland. Op zich is dat niet vreemd. De oud-katholieke kerken in Europa 47 en de Anglicaanse Kerk van Engeland sloten op 2 juli 1931 een overeenkomst van intercommunie, de zogenaamde Bonn Agreement, waarin zij elkaar s katholiciteit en onafhankelijkheid erkenden. 48 Later werd deze betrekking tussen de twee kerken aangeduid met het begrip full communion. De groeiende samenwerking tussen beide kerken in Nederland is in verschillende opzichten van harte toe te juichen 49, maar leidt, zoals gezegd, ook tot nieuwe kerkrechtelijke vragen. Deze houden hoofdzakelijk verband met het feit dat er in Nederland niet alleen oud-katholieke bisdommen zijn, maar dat hetzelfde geografische gebied ook deel uitmaakt van een Anglicaans bisdom, het probleem van de zogenaamde overlappende jurisdicties. De Anglicaanse chaplaincies in ons land behoren tot het Archdeaconry van Noord-West Europa van het Diocese in Europe van de 47 De Polish National Catholic Church in Noord-Amerika sloot zich pas aan in 1946. 48 Zie A. Berlis, 1931-2006: 75 Jahre Bonner Abkommen zwischen Alt-Katholiken und Anglikanern, Ökumenische Rundschau 55 (2006), 526-535. 49 Zie over deze samenwerking A. Berlis, Aneinander wachsen zusammenwachsen. Alt- Katholische und anglikanische Zusammenarbeit in den Niederlanden, in A.Berlis & M. Ring (red), Im Himmel Anker werfen. Vermutungen über Kirche in der Zukunft. Festschrift für Bischof Joachim Vobbe, Bonn 2007, 171-187.

NTKR 1(2007), 46 Church of England. Nu gaat het Statuut ervan uit dat geestelijken die in de kerk pastoraal werk verrichten zijn geïncardineerd in één van de oudkatholieke bisdommen en dat zij dus tot de oud-katholieke geestelijkheid behoren. In de praktijk kan het echter gebeuren dat een Anglicaans priester tijdelijk of slechts voor een deel van zijn tijd in de Oud-Katholieke Kerk wil en kan werken en om die reden Anglicaans wil blijven en wil blijven behoren tot de geestelijkheid van het Anglicaanse Diocese in Europe. Ook het omgekeerde doet zich voor. Zo wordt soms pastoraal werk verricht vanuit de Oud-Katholieke Kerk van Nederland op plaatsen die onder de jurisdictie van de Anglicaanse bisschop vallen. 50 Het Statuut voorziet op dit moment alleen in de mogelijkheid om een Anglicaans priester 51 te benoemen tot deservitor (zie art. 118 lid 2 Statuut) en dat is al een vernieuwing ten opzichte van het oude Statuut. Een benoeming tot pastoor van een parochie of rector van een statie is nog altijd onmogelijk. Het is niet eenvoudig voor het hier geschetste probleem een oplossing te vinden die ook vanuit de oud-katholieke traditie ecclesiologisch is te verantwoorden. Elk ambt moet zijn ingebed in een kerkgemeenschap als geheel (het bisdom). Dat geldt niet alleen voor bisschoppen, maar ook voor priesters. Een geestelijke kan niet tegelijkertijd tot de geestelijkheid van twee bisdommen behoren. 52 Het is immers ondenkbaar dat een priester geen deel zou uitmaken van een presbyterium dat onder leiding staat van een diocesane bisschop. De canonieke gehoorzaamheid, waarover wordt gesproken in het Statuut 53, kan worden gezien als de kerkrechtelijke uitdrukking van deze ecclesiologische inbedding van de geestelijken in de locale kerk. Aan de andere kant is het merkwaardig wanneer een priester in het ene bisdom pastoraal werk zou verrichten, maar tegelijkertijd tot de geestelijkheid van een ander bisdom, ja zelfs van een andere kerk zou behoren. Het lijkt voor de hand te liggen om het probleem bij de wortel aan te pakken. Een groeiende pastorale samenwerking vereist dat er uiteindelijk een einde komt aan de overlappende jurisdicties. Dat zal echter nog geruime tijd op zich laten wachten en helaas moeten wij constateren dat de goedbedoelde pogingen om in de tussentijd de nadelen van de overlappende jurisdicties weg te nemen soms 50 Zoals in de Mission to Seafarers in Vlissingen. 51 De regeling geldt voor priesters die behoren tot buitenlandse oud-katholieke kerken en alle kerken waarmee een overeenkomst van full communion is gesloten, dus ook bijv. geestelijken van de Iglesia Independiente Filipino. In de praktijk zal het vooral om Anglicanen gaan. 52 Dit vloeit voort uit de bepalingen van het Statuut en de ecclesiologische opvattingen uit de oud-katholieke traditie. Het vormt tevens het uitgangspunt van The Diocese in Europe Handbook 2001 van de Church of England; zie C10 Forms of Licence and Permission to Officiate, onder (a) Bishop s License (p. 58): The Bisop s License establishes a formal link with the Bishop, so a priest or deacon is not normally licensed to more than one bishop. 53 Cf. art 37 lid 2 Statuut.

NTKR 1(2007), 47 op gespannen voet staan, zoniet onverenigbaar zijn, met de ecclesiologische beginselen, waarop de oud-katholieken zich zo graag beroepen, zoals dat een bisschop maar van één bisdom de bisschop kan zijn. 54 Hoe dan ook, dit zal zeker niet de laatste keer zijn geweest dat het Statuut voor de Oud-Katholieke Kerk van Nederland is herzien. 55 54 Cf. art. 71 Statuut. De bisschop van de Oud-Katholieke Kerk in Duitsland, Joachim Vobbe, en de bisschop van de Oud-Katholieke (christkatholische) Kerk in Zwitserland, Fritz-René Müller, lieten zich tevens benoemen tot Honorary Assistant Bishop van het Anglicaanse Diocese in Europe en benoemden zelf Anglicaanse bisschoppen tot assistent bisschop in hun eigen diocees. 55 Mijn dank gaat uit naar prof. dr. Angela Berlis (Haarlem) en drs. Mattijs Ploeger (Krommenie) voor hun waardevolle op- en aanmerkingen bij de concepttekst van dit artikel.

NTKR 1(2007), 48 Bijlage I - Synopsis van de voornaamste wijzigingen - Preambule Bij de herziening van het Statuut is een preambule toegevoegd. Daarin wordt ingegaan op de voorgeschiedenis en de wordingsgeschiedenis van het Statuut en worden de voornaamste ecclesiologische en kerkrechtelijke beginselen verwoord die aan het Statuut ten grondslag liggen. Bepalend voor de identiteit van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland zijn, afgezien van de katholieke traditie die wordt gedeeld met de Rooms-Katholieke Kerk, de Oosterse Kerken en de Anglicaanse Kerk, een aantal ecclesiologische beginselen die binnen de Oud-Katholieke Kerk van Nederland in het verleden sterk werden benadrukt 56 en bepaalde inzichten die zij vanaf het begin van de twintigste eeuw in toenemende mate is gaan delen met de andere tot de Unie van Utrecht behorende oud-katholieke kerken. 57 De volledige tekst van de preambule is hieronder opgenomen in bijlage II. - Afdeling I Algemene bepalingen De artikelen 4 tot en met 6 bevatten centripetale bepalingen, waarover hierboven is gesproken, betreffende de adviseurs die de bisschoppen vergezellen op de zittingen van de IBC, de consultatie ter voorbereiding van beslissingen van de IBC en de receptie van beslissingen van de IBC in de locale kerk. Art. 17 lid 2 bepaalt dat de Synode steeds schriftelijk moet worden geïnformeerd bij wijziging van reglementen. De reden hiervoor is dat verschillende bepalingen die tot voorkort in het Statuut waren te vinden, voortaan in een reglement zullen worden opgenomen. Het Statuut kan alleen worden gewijzigd na de Synode te hebben gehoord. - Afdeling II Van de gelovigen in het algemeen en van de gastleden Het Statuut spreekt niet meer van gelovigen in ruime zin en gelovigen in enge zin. Zij heten nu allemaal gelovigen en worden onderscheiden in geestelijken en leken. In de artikelen 26 tot en met 30 is een summiere regeling te vinden 56 Zoals de opvattingen dat de kerk een zuiver geestelijk karakter heeft, dat er tussen diocesane bisschoppen onderling geen hiërarchie bestaat, dat bisschoppelijke bestuursmacht niet anders wordt ingeperkt dan door algemeen verbindende uitspraken van de kerk en dat kerkelijke bestuursmacht wordt toevertrouwd aan de diocesane bisschop die deze macht ontleent aan de kerk waarover zij wordt uitgeoefend, daaronder begrepen het geheel van gelovigen. 57 Zoals de opvattingen dat kerkelijke bestuursmacht op landelijk (kerkprovinciaal) niveau door de bisschoppen kan worden gedeeld met vertegenwoordigers van de geestelijken en leken en dat er daarnaast ook vormen van synodale medezeggenschap mogelijk zijn waarin zowel leken als geestelijken participeren.

NTKR 1(2007), 49 van het gastlidmaatschap, dat in veel parochies de facto al geruime tijd bestaat. Met het ontbreken van nadere regelingen is niet gezegd dat gedoopte gastleden moeten worden uitgesloten van sacramenten als Verzoening, Ziekenzalving en Huwelijksinzegening. Het Statuut noemt de mogelijkheid om de verdere zorg ten aanzien van gastleden nader te regelen in een pastorale instructie (art. 30 Statuut). - Afdeling III Van de geestelijkheid Deze afdeling is geheel aangepast aan de in 2001 veranderde rechtspositie van de geestelijken. De daarbij geïntroduceerde terminologie is nu consistent doorgevoerd in alle bepalingen. 58 Het begrip aanstelling wordt gebruikt voor de machtiging van de bisschop de bevoegdheid krachtens de wijding uit te oefenen (zie art. 46 lid 2 Statuut). De geestelijken met aanstelling worden onderscheiden in met aanstelling en taak, dat wil zeggen met een nadere omschrijving van het pastorale werk dat in een parochie of statie wordt verricht en met aanstelling zonder taak, dat wil zeggen zonder een dergelijke omschrijving. In het laatste geval kan de aanstelling worden voorzien van een kerkelijke zending om categoriaal pastoraat te verrichten (zie art. 48 Statuut). De geestelijken met aanstelling en taak staan wat rechtspositie betreft in veel opzichten gelijk aan de pastorale werkers, en kunnen weer worden onderscheiden in de categorieën met en zonder honorering. Pastoraal werkers kent de Oud-katholieke Kerk van Nederland nauwelijks op dit moment, 59 maar er is toch voor gekozen de mogelijkheid om een pastoraal werker aan te stellen te handhaven (artikelen 124 en 125 in afdeling V). De artikelen 33 tot en met 45 (wijdingen) zijn aangepast aan de in 1993 veranderde wijdingsliturgie. Art. 34 bepaalt dat de adviescommissie voor kerkelijke ambten onderzoek instelt naar de geschiktheid van alle ambtskandidaten, niet alleen van ambtskandidaten die via een bijzondere leerroute worden opgeleid. Het Statuut voorziet nu ook in een jaarlijks functioneringsgesprek met alle geestelijken (art. 53 Statuut) en legt de basis voor 58 In de Oud-Katholieke Kerk van Nederland staan de ambten van diaken, priester en bisschop open voor zowel mannen als vrouwen. In 1998 besloten de bisschoppen ook vrouwen toe te laten tot dit drievoudige ambt, na een lange binnenkerkelijke discussie, consultatie van zusterkerken en gehoord de Synode. Zie over het besluitvormingsproces binnen de oud-katholieke kerken: A. Berlis, Frauenordination ökumenische Konflikte und ihre Bewältigung am Beispiel der Alt-Katholischen Kirche, Ökumenische Rundschau 55 (2006), 16-25. 59 De Oud-Katholieke Kerk ziet het als wenselijk dat pastoraat en ambt met elkaar verbonden blijven. Sinds de ontkoppeling van priesterschap en verplicht celibaat in 1922 is een wijding geen belemmering meer om een huwelijk aan te gaan. Ook kunnen gehuwde personen worden gewijd. Pastorale werkers die geen wijding tot diaken of priester hebben ontvangen, behoren tot de leken.

NTKR 1(2007), 50 een gedragscode (art. 37 Statuut) en een beroepscode (art. 49 Statuut). De thans bestaande gedragsregels 60 moeten nog aan het herziene Statuut worden aangepast. - Afdeling IV Van de bisschoppen en hun bisdommen Het Statuut houdt vast aan de bisdomindeling van 1559 (art. 89 lid 1) om daarmee uitdrukking te geven aan de continuïteit met de voorreformatorische katholieke kerk. Hoewel het Statuut nog expliciet melding maakt van zes bisdommen, bestaat de Oud-Katholieke Kerk van Nederland de facto uit twee bisdommen, het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem. De bepalingen over de (titulair) bisschop van Deventer alsook over de aartspriesters en de drie aartspriesterschappen (decanaten) in het bisdom Utrecht zijn vervallen. De bisschop van Haarlem confirmeert de verkiezing van de aartsbisschop van Utrecht. 61 Art. 72 bevat weer enige centripetale bepalingen, die verwijzen naar een aantal richtlijnen van de IBC betreffende het verrichten van ambtshandelingen van de bisschoppen buiten hun eigen diocees, zoals in oudkatholieke missiegebieden. 62 Een niet onbelangrijke herziening betreft de wijze waarop de lekenkiesgerechtigden worden geassumeerd door het Metropolitaan Kapittel van Utrecht 63 en de Haarlemse Geestelijkheid 64 tot het sede vacante verkiezen van een bisschop. Tot voorkort werden zij daartoe van te voren aangewezen door het Collegiaal Bestuur (zie de artikelen 125 [oud] en 126 [oud] Statuut). Nu worden zij aangewezen door het Metropolitaan Kapittel 60 Gedragsregels voor pastores en emeriti-pastores in de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (BMB XXVIII-1 [2007], 3-4). 61 Vanaf 1886 wordt aan de Paus geen confirmatie meer gevraagd van de verkiezing van de aartsbisschop. Wel wordt aan de Paus een kennisgeving van de verkiezing en de wijding gestuurd. Een enkele maal zond de Paus daarop een gelukwens (Paulus VI in 1969). De huidige bepaling is gebaseerd op de oud-kerkelijke regel dat de verkiezing van de metropolitaan wordt geconfirmeerd door de overige diocesane bisschoppen van de kerkprovincie. 62 Zie de Richtlinien für die Ernennung und die Aufgaben von Delegaten der Internationalen Altkatholischen Bischofskonferenz (IBK) für altkatholische Bistümer mit längerer Sedisvakanz (IKZ 94 [2004], 204-206) van de IBC van 27 juni 2002 en de Richtlinien für die Ernennung und die Aufgaben von Delegaten der Internationalen Altkatholischen Bischofskonferenz (IBK) für altkatholische Gemeinden und Gruppierungen ohne Bistumsorganisation (IKZ 94 [2004], 206-209) van de IBC van 27 juni 2002. Aan de bisschop van Haarlem is op dit moment de zorg toevertrouwd voor de oud-katholieke parochies in Denemarken en Zweden. Deze zijn niet georganiseerd in een bisdom. 63 Het Metropolitaan Kapittel is de directe voortzetting van de vijf Utrechtse kapittels, in het bijzonder van het Domkapittel, zoals die door Apostolisch Vicaris Philippus Rovenius (1573-1651) in 1633 werden gereorganiseerd tot Vicariatum of Senatus Ecclesiae. 64 Het oude kapittel van Haarlem had zich in de achttiende eeuw onderworpen aan de Paus en werd in 1853 opgeheven. Zolang het kapittel van Haarlem nog bestond, devolveerden zijn rechten aan de Aartsbisschop van Utrecht. Nadat het kapittel van Haarlem was opgeheven, vielen zijn rechten weer toe aan de Haarlemse Geestelijkheid.

NTKR 1(2007), 51 en de Haarlemse Geestelijkheid zelf uit de leden van het Collegiaal Bestuur en de Synode (zie de artikelen 73 lid 2 en 74 lid 2 Statuut). 65 Thans bepalen de electorale colleges dus zelf welke leken-liesgerechtigden zij assummeren, al zijn zij in die keuze minder vrij dan het Collegiaal Bestuur dat voorheen was. - Afdeling V Van de interne organisatie van de bisdommen Wat betreft de functies van geestelijken in parochies en staties wordt een onderscheid gemaakt tussen pastoor, rector en assisterend pastor. De begrippen tweede pastoor, assisterend pastoor en kapelaan zijn komen te vervallen. De benaming rector ter aanduiding van de priester aan wie de bediening van een statie is toevertrouwd, is geïntroduceerd in het kader van een verder uitgewerkte regeling van de staties, voortbouwend op de voorstellen zoals die op de Synode van 25 november 2003 zijn aanvaard. Het aantal meelevende leden van zestien jaar en ouder dat is vereist om een statie als parochie te erkennen, is op grond van een later besluit van het Collegiaal Bestuur vastgesteld op dertig (zie art. 158 sub b Statuut). Het begrip waarnemend pastoor of deservitor is gehandhaafd (zie art. 118 Statuut). - Afdeling VI Van het Collegiaal Bestuur, de Synode, de Provinciale Synode der Geestelijkheid en de kerkelijke commissies Afdeling VI is in grote lijnen ongewijzigd ten opzichte van de corresponderende afdelingen VIII, IX en VI van het oude Statuut. Vervanging van de leden van het Collegiaal Bestuur bij langdurige ontstentenis was niet geregeld, maar is nu te vinden in art. 189 sub d voor de leken en in art. 102 sub b en 105 sub c voor de geestelijken. De Thesaurier is niet meer onbeperkt benoembaar, maar voor een periode van vier jaar, met de mogelijkheid om tweemaal te worden herbenoemd (art. 161 Statuut). Het begrip bisschoppelijke commissie komt niet meer voor in het Statuut. Alle commissies die zijn ingesteld door een diocesane bisschop, door het Episcopaat of door het Collegiaal Bestuur heten nu kerkelijke commissie. Deze kerkelijke commissies hebben een uniforme regeling gekregen. Hun instructie, statuten of reglement hebben nu tevens een statutaire grondslag. Leden van commissies worden niet meer benoemd voor onbepaalde tijd, maar voor een periode van vier jaar, met de mogelijkheid om tweemaal te worden herbenoemd (art. 214 sub a Statuut). 65 Deze wijziging is pas aan de orde geweest tijdens de Synodezitting van 21 november 2006, een jaar nadat de concepttekst van het Statuut was besproken. Het Metropolitaan Kapittel van Utrecht en de Haarlemse Geestelijkheid kwamen pas in 2006 met een voorstel voor een gelijkluidende regeling voor de twee bisdommen.