2014-2015 BPV-HANDBOEK BEDRIJFSLEVEN



Vergelijkbare documenten
VOORBEELD VAN EEN LEER- WERKOVEREENKOMST MBO

VOORBEELD STAGEOVEREENKOMST

Praktijkovereenkomst BOL

Praktijkovereenkomst BBL

Praktijkovereenkomst BBL

Praktijkovereenkomst Algemene voorwaarden

Praktijkovereenkomst (POK) voor de beroepsopleidingen van ROC Leiden. Algemene Voorwaarden

BPV-HANDBOEK BEDRIJFSLEVEN

BPV-HANDBOEK BEDRIJFSLEVEN

Algemene voorwaarden BPV-blad

Praktijkovereenkomst (Algemene Voorwaarden) versie

Servicedocument Stages in het mbo

Servicedocument Stages in het mbo

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs

Praktijkovereenkomst Deltion College

Stageovereenkomst Algemene voorwaarden

Bijlage 2: Algemene voorwaarden bij het voorblad praktijkovereenkomst

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs. Ingaande schooljaar 2015/2016

Beroepspraktijkvormingsovereenkomst

Deze bepalingen van de praktijkovereenkomst behoren bij het bpv-blad van de praktijkovereenkomst ROC TOP.

Praktijkovereenkomst. ROC Menso Alting

PRAKTIJKOVEREENKOMST ROC FRIESE POORT Algemene Voorwaarden (cohort )

BPV-HANDBOEK BEDRIJFSLEVEN

Overeenkomst voor de beroepspraktijkvorming

Algemene voorwaarden Beroepspraktijkvormingsovereenkomst artikel 1 t/m 15

Algemene voorwaarden bij de praktijkovereenkomst (POK) van Helicon Opleidingen BOL en BBL-individueel

Vastgesteld door College van Bestuur, na verkregen instemming van de Studentenraad:

Algemene voorwaarden bij de praktijkovereenkomst (POK) van Helicon Opleidingen BBL-c (bedrijfsgerichte trajecten)

Algemene Voorwaarden praktijkovereenkomst

PRAKTIJKOVEREENKOMST BEROEPSONDERWIJS BOL/BBL ALGEMENE VOORWAARDEN

overeenkomst voor de beroepspraktijkvorming

Praktijkovereenkomst BBL Bedrijfsgroepen

Algemene voorwaarden. Beroepspraktijkvormingsovereenkomst

Praktijkovereenkomst. Versie september 2011

Scalda Stichting voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Dienst Bestuurlijke Ondersteuning

Praktijkovereenkomst (POK) voor de beroepsopleidingen van ROC Leiden. Algemene Voorwaarden

Algemene voorwaarden praktijkovereenkomst. Graafschap College Doetinchem

BPV handboek 2017 Informatie Beroepspraktijkvorming BPV HANDBOEK ALGEMEEN

Praktijkovereenkomst als bedoeld in artikel van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Ondergetekenden:

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs Ingaande schooljaar 2016/2017 Versie 1.1 d.d

Praktijkovereenkomst als bedoeld in artikel van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Ondergetekenden:

Algemene voorwaarden praktijkovereenkomsten

Praktijkovereenkomst als bedoeld in artikel van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Ondergetekenden:

Stageovereenkomst Stageblad

1. Wat is beroepspraktijkvorming

Praktijkovereenkomst. Ondergetekenden: Komen het volgende overeen:

2. Voorbereiding. Voor BOL-studenten Vaardig op stage = Vaardig op bpv

SERVICEDOCUMENT BEROEPSPRAKTIJKVORMING: WAT MAG VERWACHT WORDEN VAN DE BPV?

Naam cursist: <naam cursist> Handtekening:

HANDLEIDING BEROEPSPRAKTIJKVORMING PROCES- EN MAINTENANCECOLLEGE

Ondergetekenden: 1. De Stichting Clusius College, gevestigd te Alkmaar. Hierna te noemen de onderwijsinstelling.

Leerwerkovereenkomst. De Starter Naam Adres Postcode en plaats Telefoonnummer Mobiel telefoonnummer Geslacht Geboortedatum BSN-nummer adres

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs Ingaande schooljaar 2018/2019

Naam Voor en achternaam Adres Geslacht Postcode en plaats Functie Telefoonnummer adres KVK nummer

Artikelen van de PRAKTIJKOVEREENKOMST van de BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG (BBL), BEROEPSOPLEIDENDE LEERWEG (BOL) en van de LEERWEG OVERIGE ONDERWIJS -

Informatiegids beroepspraktijkvorming

Praktijkovereenkomst Beroepsonderwijs Ingaande schooljaar

Examenreglement. Da Vinci College

2. [NAAM BEDRIJF/ ORGANISATIE] gevestigd te [PLAATSNAAM], hierna te. noemen: de uitlener, vertegenwoordigd door de heer/mevrouw [NAAM

Inleiding. Kijk ook in onze kennisbank arbeid voor meer informatie over het werken met een BBL er. Arbeidsovereenkomst BBL 1

Beroepsopleidingen. BPV informatie voor de werkgever. Opleiden in het kappersvak 2014/2015

Examenreglement. Da Vinci College

Beroeps Praktijk Vormingsplan

Informatiegids Beroepspraktijkvorming ROC ID College

Nieuwe. Handleiding voor leerlingen/stagiairs Versie 2013

BPV goed geregeld? Een extra uitleg bij de praktijkovereenkomst. Inhoud

Middelbaar beroepsonderwijs (zie verder uitleg na dit schema) Beroeps Opleidende Leerweg (zie verder uitleg na dit schema)

(indien de leerling minderjarig is)

reglement erkenning leerbedrijven 2013

Reglement Erkenning Leerbedrijven Curaçao

BPV werkboek. Technicus elektrotechnische industriële installaties en systemen niveau 4 BBL Crebonummer: BPV-werkboek 25262/versie sept.

BEROEPSPRAKTIJKVORMINGS-OVEREENKOMST VOOR STAGIAIRS

Examenovereenkomst mbo - Stichting STC-Group

Onderwijsovereenkomst Educatie

1. Centraal Examenreglement Beroepsopleidingen ROC Mondriaan

Voor en achternaam Geslacht Functie adres

Regeling bindend studieadvies

OVEREENKOMST WERKPLEKLEREN

Alfahulp bepalingen SWO Drimmelen per Inhoudsopgave

Toelichting procedure deelname aan experimenten

n 3 s r. M ONDER L T U U R Stichting Van De Arbeid t.a.v. drs. J.M.A. Mooren 2509 LK DEN HAAG Servicedocument stages in het mbo

MODEL PRAKTIJKOVEREENKOMST VOOR STAGIAIRS

Handleiding BPV Algemene Informatie

Stage map. Keuzevak: Recreatieve Activiteiten Docent: Marc Hollander. Leerjaar: 3

Administratiekantoor Bouw-Mouw

GEMEENTEBLAD. Nr Regeling stages gemeente Den Helder

Inhoud. Artikel Artikel Artikel Artikel

Onderwijs- en examenregeling

REGLEMENT TEGEMOETKOMINGEN Instroom vanaf 1 augustus 2012 tot 1 september 2015

Stageovereenkomst. Faculteit Bètawetenschappen. Artikel 1

THIM Hogeschool voor Fysiotherapie Newtonbaan 6-8, 3439 NK NIEUWEGEIN

Examenreglement competentiegerichte opleidingen. Da Vinci College

REGLEMENT TEGEMOETKOMINGEN

ALGEMENE BEPALINGEN STAGEOVEREENKOMST ROC van FLEVOLAND

Transcriptie:

2014-2015 BPV-HANDBOEK BEDRIJFSLEVEN

INHOUD 1. INLEIDING 2 1.1. Doel van het handboek 2 2 KADER 3 2.1. Visie 3 2.2. Visie en uitgangspunten m.b.t. begeleiding 3 2.3. Beleid 3 2.4. Plaats van de BPV binnen het Competentiegerichte onderwijs 3 3. ORGANISATIE 4 3.1. Taken en verantwoordelijkheden van het Kenniscentrum Beroeps onderwijs Bedrijfsleven (KBB) 4 3.2. Taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de BPV 4 3.3. Taken en verantwoordelijkheden van het HMC 4 3.4. Taken en verantwoordelijkheden van de leerling 5 4. VOORBEREIDING EN MATCHING 6 4.1 Sollicitatiegesprek 6 4.2. Vergoedingen 6 4.3. Schadeverzekering 6 4.4. Ongevallenverzekering 6 4.5. Ziekte 6 4.6. Vakantie 6 4.7. Veelgestelde vragen van de leerling 7 5. BEGELEIDING BPV-PERIODE 8 5.1. Dagjournaal en BPV-begeleider 8 5.2. Schooldag 8 5.3. BPV-opdrachten 8 5.4. Problemen (leerling) op BPV 8 6. BEOORDELING 9 6.1. Taken en verantwoordelijkheden van het leerbedrijf 9 6.2. Taken en verantwoordelijkheden van de BPV-praktijkopleider 9 BIJLAGE I 10 BIJLAGE II 11 BIJLAGE III 14 BIJLAGE IV 16 BIJLAGE V 17 1

1. INLEIDING 1.1. DOEL VAN HET HANDBOEK Het Handboek Beroepspraktijkvorming heeft tot doel om alle betrokkenen bij de opleidingen Hout, Meubel en Interieur, te informeren over alle zaken rondom BPV en de verdeling van de taken en verantwoordelijkheden binnen het BPV-proces te verhelderen. Dit BPV-handboek geldt voor zowel de HMC-locatie in Amsterdam als in Rotterdam. De opleidingsteams vullen dit aan met opleidingsspecifieke documenten. Denk hierbij bv. aan BPV-opdrachten, informatie ten aanzien van een Proeve van bekwaamheid (examen) enz. 2

2 KADER 2.1. VISIE In het document De visie op 2015 heeft het HMC zijn visie op beroep, leren en loopbaan geformuleerd. Het HMC leidt toekomstgerichte vakmensen op voor de beroepspraktijk van morgen die vakkundig, creatief, ondernemend, klantgericht en flexibel zijn. De loopbaan van de leerlingen staat centraal waarbij competenties (verder) worden ontwikkeld en loopbaanwensen (ambities) een belangrijke plaats innemen. Leren en werken vinden plaats in werkplaatsen binnen en buiten het HMC in samenwerking met het bedrijfsleven en andere externe partners. 2.2. VISIE EN UITGANGSPUNTEN M.B.T. BEGELEIDING Leren en werken vinden plaats in werkplaatsen binnen en buiten het HMC in samenwerking met het bedrijfsleven en andere externe partners. Het HMC hanteert de volgende uitgangspunten: initiatief: van proactieve begeleiding van de leerling naar door de leerling vraaggestuurd begeleiden; verantwoordelijkheid: van sturing door studieloopbaanbegeleider (SLB er) naar meer zelfsturing van de leerling; tijdsinvestering: van intensieve naar extensieve begeleiding; inhoud/thematiek: van gerichtheid op leerproces naar loopbaanperspectief; organisatie: van standaard programma naar flexibilisering en individueel maatwerk. 2.3. BELEID Alle opleidingen van het HMC kennen één of meer periodes waarin de leerlingen op BPV gaan, ofwel werken aan de BeroepsPraktijkVorming. Deze periode brengen de leerlingen door binnen door de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) erkende leerbedrijven. Voor alle BOL-opleidingen geldt een periodisering van 9 à 10 weken afhankelijk van de schoolperiode in dat jaar. Tussentijds zijn er vaste momenten waarop een leerling terugkomt naar school. De BBL-opleidingen kennen een vierdaagse werkweek bij een bedrijf waarbij de leerling gedurende de gehele opleiding in dienst is en één dag in de week op school zit. Tijdens deze dag op school werkt de leerling aan opdrachten (voorwaarde voor diplomering) die betrekking hebben op de BPV. 2.4. PLAATS VAN DE BPV BINNEN HET COMPETENTIEGERICHTE ONDERWIJS Het doel van het HMC is om elke leerling op te leiden tot een zelfstandige en competente beroepsbeoefenaar. We beschrijven het begrip competentiegericht leren als volgt: Competentiegericht leren is de integratie van kennis, vaardigheden en beroepshouding en leidt ertoe dat leerlingen hebben geleerd hoe zij in specifieke beroepssituaties adequaat kunnen handelen doordat zij de juiste competenties hebben om in een bepaalde context te functioneren. Bij een competentiegerichte kwalificatiestructuur past een competentiegericht opleidingsaanbod dat de volgende kenmerken vertoont: Sterke relatie met de beroepspraktijk Competenties voor de beroepspraktijk vormen het uitgangspunt voor het inrichten van het opleidingenaanbod. De leerlingen werken in een beroepsgerichte context en hebben een rol bij het oplossen van problemen die zich in de beroepspraktijk voordoen en het opleveren van beroepsproducten. Er is sprake van een voortdurende reflectie op het beroep en de beroepsuitoefening. Begeleiding en toetsing zijn hierop afgestemd. Persoonlijke ontwikkeling en competentiegroei van de leerling centraal De opbouw van het programma maakt een toenemende zelfsturing door de leerling mogelijk; van intensieve naar extensieve begeleiding, van demonstreren naar reflecteren, van kleine taken naar grote projecten, van meer naar minder toetsen. De sturing vanuit de opleiding neemt af, zelfsturing neemt toe. Het onderwijsaanbod bevat verschillende keuzemogelijkheden waarmee de benodigde competenties verwezenlijkt kunnen worden. Krachtige leeromgeving Deze voldoet aan de volgende kenmerken: de leeromgeving lijkt zoveel mogelijk op de latere werkomgeving, is levensecht, nodigt uit tot activiteit, voorziet in coaching, geeft impulsen om te leren leren en zelfstandig te leren en zorgt ervoor dat de leerling beseft wat zijn eigen competenties zijn. 3

3. ORGANISATIE 3.1. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET KENNISCENTRUM BEROEPS ONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN (KBB) De KBB s SH&M (www.shm.nl), KC-handel (www.kchandel.nl) en SVGB (www.svgb.nl) moeten er voor zorgen dat er voldoende kwalitatief goede leerbedrijven beschikbaar zijn. In samenhang hiermee voeren zij taken uit op het gebied van kwaliteitsbewaking en -bevordering van de leerbedrijven. Zo zorgen zij voor een regelmatige beoordeling van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen of willen verzorgen. Vaak is er per bedrijfstak/branche een erkenningsregeling overeengekomen. Een leerbedrijf moet tenminste in staat zijn werkzaamheden aan te bieden waarmee een substantieel deel van de kerntaken/werkprocessen kan worden gerealiseerd. Ook het (pedagogisch) vakmanschap van de BPV-praktijkopleider en het opleidingsklimaat binnen het bedrijf zijn belangrijke aandachtspunten. De wet bepaalt dat leerlingen alleen BPV mogen lopen bij een organisatie/bedrijf die door het kenniscentrum is erkend. Op de website: www.stagemarkt.nl staat een register waarin iedereen kan vinden welke organisaties erkend zijn. De erkenningen zijn vier jaar geldig. Samengevat zijn de kenniscentra verantwoordelijk voor: Werving BPV-plaatsen. Beoordeling en bevordering van de kwaliteit van de praktijkvorming bij de leerbedrijven. Deskundig en bekwaam houden van medewerkers in die clusters waarvoor de kenniscentra werkzaam zijn. Het opstellen van kwalificatiesdossiers binnen de clusters voor het onderwijs in overleg met bedrijven en branches. Het signaleren van landelijke en regionale trends op de arbeidsmarkt. Contacten met KBB s zijn in elk geval nodig m.b.t. Overzichten van erkende BPV-bedrijven, aantal plaatsen per beroep en/of kwalificatieniveau. Aanvragen van erkenning voor (nog) niet erkende BPV-bedrijven. Voorlichtings- en/of studiebijeenkomsten voor BPV-bedrijven of praktijkopleider. Aantal benodigde erkende leerbedrijven. Klachten over leerbedrijven, die indien niet op te lossen, kunnen leiden tot intrekking erkenning. 3.2. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN MET BETREKKING TOT DE BPV Beroepspraktijkvorming vindt plaats op het snijvlak van beroepsonderwijs en volwaardige beroepsuitoefening en wordt vormgegeven door de onderwijsinstelling, het leerbedrijf en het kenniscentrum (KBB). Op dit snijvlak liggen belangrijke vraagstukken met betrekking tot de inrichting van de beroepspraktijkvorming en de toedeling van taken en verantwoordelijkheden. Bij de vorming in de praktijk van het beroep is er een aantal partijen betrokken. Eén van de partijen is uiteraard de leerling. Daarnaast zijn er de BPV-administratie en het bedrijf of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt. Ook de BPV-begeleider (school), BPV-praktijkopleider (bedrijf) en het kenniscentrum bedrijfsleven (SH&M, KC-Handel, SVGB) zijn betrokken bij de beroepspraktijkvorming. 3.3. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET HMC Richt de opleiding zodanig in dat de competenties kunnen worden bereikt. Is voor de BOL-opleidingen verplicht zich in te spannen voor een (passende) BPV-plek voor de leerling of (als op een bepaald moment tekort aan erkende plaatsen niet op te lossen is, bijv. door economische recessie) zorg te dragen voor alternatieven waardoor de leerling de opleiding wel kan continueren. Bepaalt de feitelijke omvang van de BPV (binnen de wettelijke bandbreedte). Is initiatiefnemer bij het tot stand komen van de praktijkovereenkomst; Is verantwoordelijk voor de begeleiding tijdens de opleiding. Is verantwoordelijk voor het afnemen van de examinering. Geeft leerlingen gelegenheid tot het afnemen van een examen. Is, samen met de beroepspraktijk, verantwoordelijk voor de examinering van het praktijkdeel. 4

3.4. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LEERLING Heeft verplichtingen om het onderwijs te volgen. Is verplicht te voldoen aan de minimale uren BPV opgenomen in de Onderwijs en examenregeling (OER). Is tijdens de BPV periode verplicht om BPV kerntaken/werkprocessen te realiseren. Moet aan de examinering deelnemen. 5

4. VOORBEREIDING EN MATCHING 4.1 SOLLICITATIEGESPREK De leerling solliciteert bij het BPV-bedrijf en moet overeenstemming bereiken over welke kerntaken/ werkprocessen en welke taken er in het betreffende bedrijf kunnen worden uitgevoerd. Hiervoor gebruikt de leerling de achterzijde van de Praktijkovereenkomst (POK). 4.2. VERGOEDINGEN Vergoedingen zijn afspraken tussen leerlingen en bedrijven. Ze kunnen bestaan uit salaris, onkostenvergoeding en/of reiskostenvergoeding. Indien het salaris betreft is er sprake van een bruto bedrag met inhoudingen. Overige vergoedingen zijn netto bedragen. 4.3. SCHADEVERZEKERING 4.4. ONGEVALLENVERZEKERING Bij een ongeval in het BPV-bedrijf zijn eventuele medische kosten gedekt door de ziektekostenverzekering en eventuele ongevallenverzekering. Indien een deel van deze kosten niet gedekt worden door de eigen verzekeringen dan kan een beroep gedaan worden op de ongevallenverzekering van de school. Indien het ongeval verwijtbaar is aan het BPV-bedrijf (b.v. onveilige werkomgeving) dan kan het BPV-bedrijf mogelijk aansprakelijk worden gesteld door de verzekeraar van de leerling of de school. De leerling is in geval van ongevallen ook via school aanvullend verzekerd. Belangrijk is dat de leerling in geval van schade en/of ongeval dit in principe binnen 24 uur meldt op school, zodat de school de melding kan doorgeven aan de verzekeraar. Indien niet mogelijk dan zo spoedig mogelijk. De leerling kan via de BPV-plaatsingscoördinator hiervoor een schadeformulier krijgen. Tijdens de BPV kan er schade ontstaan aan inventaris, gereedschappen of werkstukken voor clienten van het BPV-bedrijf. Hoe gaan we hier mee om bij het HMC. In principe is de leerling zelf aansprakelijk voor de ontstane schade. Omdat de W.A. verzekering van particulieren deze schade meestal niet dekt, heeft het HMC ten behoeve van de leerlingen een aanvullende W.A. verzekering afgesloten speciaal voor BPV-schade. Hiervoor betaalt de leerling premie via de kostenstaat. Er geldt een eigen risico van 250 per gebeurtenis. Dit zal het BPV-bedrijf voor eigen risico moeten nemen (ondernemers risico). Incidenteel is het HMC bereid dit risico te vergoeden indien er duidelijk sprake is van nalatigheid van de leerling. Indien de schade betrekking heeft op eigendommen van cliënten van het BPV-bedrijf, is het vaak mogelijk de schade te claimen bij de zakelijke W.A. verzekereing van het BPV-bedrijf. Indien het bedrijf hier niet voor verzekerd is kan de schoolverzekering worden aangesproken. Let op!!! Dit geldt niet voor schade en ongevallen veroorzaakt met motorvoertuigen in binnen- en buitenland waarvan de leerling zelf de bestuurder is geweest. Met andere woorden: Bij schade die veroorzaakt wordt door de stagiair in de bedrijfsauto van het BPV-bedrijf is het BPV-bedrijf verantwoordelijk en moet de verzekering van het BPV-bedrijf worden aangesproken. 4.5. ZIEKTE Als de leerling ziek wordt tijdens de BPV moet hij dat meteen op de eerste dag vóór 09.00 uur melden bij zowel het BPV-bedrijf als de school (voor school is dit belangrijk omdat de BPV-begeleider dan niet voor niets komt). Als de leerling weer beter is, meldt hij dit eveneens op school. Bovendien dient de leerling alle ziekteverzuim te noteren in zijn dagjournaal. Alle verzuim (door ziekte of vanwege andere oorzaken) moet worden ingehaald! Dit kan de leerling doen door z n vakantiedagen in te zetten of door extra dagen te werken als dit mogelijk is bij het bedrijf waar de leerling BPV loopt. 4.6. VAKANTIE In principe is de leerling ook tijdens de BPV leerling van het HMC en heeft recht op de schoolvakanties. Het is echter mogelijk om in overleg met het BPV-bedrijf en de BPV-begeleider afwijkende dagen af te spreken. Dit zal met name gebeuren als bedrijven in deze vakantieperioden bijzondere openingstijden hebben. Tijdens de vakantieperioden zijn alle eerder genoemde verzekeringen (4.3, 4.4) van toepassing. 6

De uitgangspunten voor het opnemen van vakantie zijn: De leerling heeft recht op het aantal vakantiedagen dat gelijk is aan de schoolvakanties in de BPVperiode. CAO bepaalde dagen en wettelijke erkende feestdagen in de BPV periode gaan hier van af. De schoolvakanties gelden als richtlijn voor op te nemen vrije dagen. In overleg met het bedrijf kan de leerling de dagen op een ander tijdstip opnemen en in de reguliere vakanties werken. De leerling mag geen vrije dag opnemen als er een terugkomdag op school staat gepland. Belangrijk! De leerling moet goed met zijn praktijkopleider en met het bedrijf overleggen hoe hij de vakantie invult en opneemt. 4.7. VEELGESTELDE VRAGEN VAN DE LEERLING Hoe kan ik gemiste dagen inhalen? Dit kan, indien dit mogelijk is bij het bedrijf, door tijdens de lopende periode extra dagen te werken of over te werken. Je kunt ook de eventuele beschikbare vrije dagen of vakantiedagen inzetten. Als laatste oplossing is het nog mogelijk ze mee te nemen naar je volgende BPV waar het misschien wel mogelijk is deze dagen extra te werken. Wanneer moet ik mijn dagjournaal/beoordelingsformulier en verslag inleveren? Na afloop van de BPV-periode of aan het eind van de eerste week op school bij je BPV-begeleider. Wat moet ik doen als ik een ongeluk en/of schade veroorzaak in het bedrijf of als ik zelf geblesseerd raak? Neem dan meteen contact op met school, want de verzekering moet in principe binnen 24 uur hierover worden ingelicht. Nb.: schade tevens melden aan je eigen verzekering. Dat moet als eerste worden aangesproken Wat moet ik doen als het toegewezen bedrijf geen BPV-plek voor mij heeft? Neem contact op met je BPV-plaatsingscoördinator; deze zal je een alternatief aangeven. Wat moet ik doen als ik of het bedrijf de praktijkovereenkomst kwijt raakt? Neem dan meteen contact op met je BPV-plaatsingscoördinator. Die kan dan via de BPV-administratie een nieuwe POK voor je laten maken. Wat moet ik doen als ik ziek ben? Geef dit meteen vóór 9.00 uur door aan je BPV-bedrijf en aan school. Je zult alle verzuim, dus ook vanwege ziekte, in moeten halen. Noteer je ziekteverzuim in je dagjournaal. Als je weer beter bent, geef dit dan door aan school. Wat moet ik doen als ik mijn dagjournaal en/of opdracht kwijt ben of niet heb? Geef dit door aan de BPV-administratie van school. Die kan je dan een nieuwe sturen. Wat moet ik doen als ik mijn tussentijds beoordelingsformulier kwijt ben? Geef dit door aan de BPV-administratie van school. Die kan je dan een nieuwe sturen. 7

5. BEGELEIDING BPV-PERIODE 5.1. DAGJOURNAAL EN BPV-BEGELEIDER Vanaf de eerste dag houdt de leerling een dagjournaal bij. Hierin noteert hij per dag op drie regels met trefwoorden de werkzaamheden. Ook de terugkomdag op school, afwezigheid (vanwege ziekte of andere redenen) noteert hij hierin. Hij zorgt dat dit dagjournaal altijd aanwezig is en op het bedrijf blijft. Hij brengt de praktijkopleider in het bedrijf hiervan op de hoogte en vraagt de praktijkopleider om een plekje voor de BPV map. Hij moet het dagjournaal regelmatig controleren en door een paraaf in de kantlijn akkoord geven. Aan het einde van de BPV vul hij de verzamelstaat op de voorzijde in. 5.3. BPV-OPDRACHTEN Voor het begin van de BPV krijg de leerling opdrachten mee die samenhangen met de werkprocessen van de opleiding. Deze opdrachten oefent hij tijdens de BPV en worden tenslotte ook beoordeeld. Deze opdrachten zullen veelal praktijkopdrachten zijn en kunnen deel uitmaken van het examen zoals beschreven in de OER. Op de eerste schooldag na de BPV levert hij het dagjournaal, BPV-opdracht en bedrijfsbeoordeling in. 5.4. PROBLEMEN (LEERLING) OP BPV Daarna moet de praktijkopleider het dagjournaal controleren, goedkeuren en ondertekenen. De leerling moet zorgvuldig omgaan met het dagjournaal evenals met de praktijkovereenkomst! Tijdens de BPV word de leerling bezocht door een BPV-begeleider om te kijken hoe het gaat met zijn BPV. De BPV-begeleiders zijn docenten van school die vaak al jarenlang in een bepaalde regio bedrijven bezoeken waar leerlingen van het HMC BPV lopen. Zij zijn het eerste aanspreekpunt als de leerling vragen en/of problemen heeft wat betreft de BPV. De BPV-begeleider maakt tijdens zijn bezoek aan het BPV-bedrijf een rapportage van zijn indrukken, dat opgenomen wordt in het leerlingendossier. De BPVbegeleider zal tijdens zijn bezoek ook het dagjournaal willen inzien. De leerling moet er voor zorgen dat dit op een duidelijke plek in het bedrijf aanwezig is en dat het is bijgewerkt. De BPV-begeleider maakt van tevoren een afspraak met het bedrijf. Het spreekt vanzelf dat de leerling dan aanwezig moet zijn evenals de praktijkopleider. Mocht de leerling om wat voor reden dan ook niet aanwezig kunnen zijn, dan neemt hij contact op met de BPVbegeleider om dit te bespreken. 5.2. SCHOOLDAG Er zijn BPV-periodes waarin de leerling een terugkomdag (vast per week of eenmalig) op school heeft. Dat zijn per definitie verplichte schooldagen! Er kunnen zich tijdens de BPV allerlei problemen voordoen. De leerling moet er altijd eerst met zijn praktijkopleider uit zien te komen. Merkt de leerling dat hij er met zijn praktijkopleider niet uit komt, dan neemt hij contact op met de BPV-begeleider van school. Als bemiddeling door de BPV-begeleider niet het gewenste resultaat heeft, dan neemt die opnieuw contact met de leerling op om te bespreken hoe het verder moet. De leerling mag nooit uit zichzelf weggaan. Uiteraard geldt dit niet in het geval van ernstige zaken als bijvoorbeeld seksuele intimidatie, discriminatie en geweld. Afbreken van de BPV door het bedrijf vanwege overmacht Als een BPV wordt onderbroken door overmacht (bijv. bedrijfsbrand, onvoldoende werkzaamheden enz.) dan wordt de BPV, zonder gevolgen, voortgezet bij een ander, door de school aan te wijzen bedrijf. Afbreken van de BPV omdat de leerling niet goed functioneert Als de praktijkopleider van mening is dat de leerling niet goed functioneert moet de gehele periode alsnog bij een ander, door de school aan te wijzen bedrijf, worden gelopen. Het gaat hier dan meestal om zaken als: het tonen van te weinig inzet en te weinig sociale vaardigheid. 8

6. BEOORDELING 6.1. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET LEERBEDRIJF Het leerbedrijf is verantwoordelijk voor de begeleiding binnen het bedrijf. In de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) ligt het accent op het zodanig begeleiden dat de kerntaken/werkprocessen kunnen worden behaald. De begeleiding binnen het leerbedrijf is gericht op het stimuleren van vakmanschap, het organiseren/aanbieden van werkzaamheden die de leerling in staat stellen de op de beroepspraktijk gerichte kerntaken/werkprocessen te realiseren en het begeleiden bij de werknemersrol die de leerling vervult. 6.2. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE BPV-PRAKTIJKOPLEIDER Voor een goed verloop van het leerproces van de BPV-leerling is een gerichte begeleiding op de werkplek tijdens de BPV van groot belang. Het heeft de voorkeur dat deze begeleiding in handen is van één persoon: de praktijkopleider. In het dagelijks werk kan de BPVleerling ook aanwijzingen krijgen van andere beroepskrachten. Voortgangsgesprekken voeren (richtlijn is één keer per twee weken) waarbij zowel het leerproces als het leerproduct (= het competent worden en uiteindelijk zijn op het betreffende gebied) centraal staan. Het is raadzaam om deze op een vast moment in de agenda op te nemen en dit aan het begin van de BPV vast te leggen. De BPV-leerling voldoende ruimte geven om te werken aan het competent worden. Bespreken van de observatie met de BPV-leerling tijdens een voortgangsgesprek. Opnemen van contact met collega s uit het bedrijf en/of met BPV-begeleider wanneer dit in het belang is van het leerproces of de voortgang van de BPVleerling. Het bijwonen van werkveldbijeenkomsten in verband met informatie-uitwisseling en afstemming op het gebied van onderwijs en beroepspraktijk. Observeren van de BPV-leerling in een werksituatie waarin hij kan laten zien dat hij bepaalde kerntaken/ werkprocessen beheerst. Beoordelen van een BPV-leerling met behulp van een beoordelingslijst. Een BPV-praktijkopleider beschikt over een omvangrijk pakket aan taken. Centraal bij deze taken staan: Het aanbieden van uitdagende situaties waarin de BPV-leerling kan leren. Het (sociaal en emotioneel) ondersteunen van de BPV-leerling in de BPV. Het feedback geven aan de BPV-leerling op de manier waarop hij met de leersituaties omgaat. Het volgen van het leerproces van de BPV-leerling. Taken van de BPV-praktijkopleider zijn: Introduceren van BPV-leerling bij het team en het bedrijf. Aan de BPV-leerling bekendmaken van de gewoonten en regels die in het bedrijf gelden. Afspraken maken met de BPV-leerling over het takenpakket. Doornemen van de BPV-opdrachten en ondersteuning bij het gebruik daarvan. Samen met de BPV-leerling de opdracht(en) helder krijgen en doorspreken hoe de BPV-leerling daaraan kan werken. Bespreken met de BPV-leerling wat belangrijke beoordelingscriteria zijn. 9

BIJLAGE I BPV-reglement ARTIKEL 1 De BPV lopende leerling is de leerling die is toegelaten tot de BPV-tijd, die een juist ingevulde praktijkovereenkomst (POK) voor aanvang van iedere periode heeft ingeleverd en die daadwerkelijk de onder artikel 2 voorgeschreven BPV-perioden doorloopt in de door de plaatsingscoördinator goedgekeurde bedrijven. ARTIKEL 2 De duur van de BPV-perioden wordt jaarlijks door de schoolleiding vastgesteld. Zie hiervoor het jaarrooster in de HMC-wijzer van het betreffende schooljaar. ARTIKEL 8 De praktijkovereenkomst voor de school moet door de leerling minimaal vier weken voor het begin van de betreffende BPV-schoolperiode bij de BPV-administratie ingeleverd zijn. Volgt de BPV-periode op een vakantie, dan inleveren vier weken voor het begin van die vakantie. ARTIKEL 9 De leerling zorgt ervoor dat de beoordelingsformulieren, uitgewerkte opdrachten, verslagen compleet zijn en tijdig op school worden ontvangen. ARTIKEL 3 De BPV-tijd moet in zoveel mogelijk verschillende bedrijven worden doorgebracht. De leerling mag geen familieband met de bedrijven hebben. ARTIKEL 4 De leerling bepaalt in overleg met de studieloopbaanbegeleider het BPV-plan. Is dit eenmaal vastgesteld, dan kan hiervan niet worden afgeweken. De BPV-perioden moeten als regel bij bedrijven in Nederland worden doorgebracht. De docenten van het team en jouw slb-docent bepalen, na een schriftelijk ingediend verzoek, of hiervan afgeweken kan worden. ARTIKEL 5 Bij ziekte of andere redenen waardoor een leerling niet in staat is zijn BPV-werkzaamheden uit te voeren, moet de leerling hiervan, op de eerste dag melding doen aan het BPV-bedrijf en de school. Indien het verzuim langer duurt dan 5 werkdagen, dien je je BPV-begeleider en het bedrijf hiervan in kennis te stellen ARTIKEL 6 Gemiste BPV-tijd mag in schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie, ingehaald worden. Meer dan 2 weken later beginnen aan een periode kan niet. De BPV-periode schuift automatisch door naar een extra leerjaar aan het einde van de opleiding. ARTIKEL 7 Bij staking of uitsluiting dient de leerling af te zien van deelneming en contact op te nemen met school/bpvbegeleider. ARTIKEL 10 De leerling is verplicht de voorgeschreven terugkomdagen te bezoeken. ARTIKEL 11 De leerling is verplicht de door het bedrijf gestelde regels in acht te nemen. ARTIKEL 12 De overeengekomen vergoeding zoals vermeld in de POK eindigt met het beëindigen van de praktijkovereenkomst. ARTIKEL 13 De rechten van producten die bedacht/ontworpen en/ of getekend en/of uitgevoerd worden tijdens de BPV, zijn eigendom van de opdrachtgever respectievelijk het BPV-bedrijf tenzij hierover schriftelijk afwijkende afspraken over zijn gemaakt. ARTIKEL 14 Beslissingen over geschillen betreffende de BPV berust bij de directie van de school. 10

BIJLAGE II Bijlage behorende bij Praktijkovereenkomst (POK) De beroepspraktijkvorming heeft betrekking op: a) Artikel 7.2.8 en 7.2.9 van de WEB (Wet Educatie en Beroepsonderwijs), houdende bepalingen met betrekking tot de beroepspraktijkvorming en de totstandkoming van de praktijkovereenkomst. b) De gunstige beoordeling van het bedrijf/de organisatie door het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (als bedoeld in artikel 7.2.10 van de WEB). SH&M te Woerden, KC-Handel te Ede en SVGB te Nieuwegein. In aanmerking nemende: c) Dat onderwijs in de praktijk van het beroep deel uit - maakt van elke beroepsopleiding volgens de WEB. d) Dat de deelnemer is ingeschreven bij de onderwijsinstelling op grond van een onderwijsovereenkomst. e) Dat de door de deelnemer in het kader van deze overeenkomst te verrichten activiteiten een leerfunctie hebben. Het HMC, de deelnemer en het BPV-bedrijf komen het volgende overeen: ARTIKEL 1 DOEL PRAKTIJKOVEREENKOMST Het doel van deze praktijkovereenkomst is het vastleggen van afspraken over beroepspraktijkvorming, zodat uitbreiding van kennis en ervaring gerealiseerd kan worden die noodzakelijk is voor het voltooien van een beroepsopleiding in het kader van de WEB. ARTIKEL 2 INHOUD VAN DE BEROEPSPRAKTIJKVORMING 1. Uitgangspunt van de beroepspraktijkvorming zijn de voor de opleiding geldende onderwijs- en vormingsdoelen zoals opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER) van de opleiding. 2. Aan de beroepspraktijkvorming ligt een inhoudelijk plan voor de beroepspraktijkvorming ten grondslag dat in de OER is opgenomen, of waarnaar in de OER wordt verwezen. 3. De OER is voor elke deelnemer op een toegankelijke plaats in te zien. ARTIKEL 3 BEOORDELING 1. De school heeft de eindverantwoordelijkheid bij de beoordeling of de deelnemer de werkprocessen behorend tot de beroepspraktijkvorming heeft gerealiseerd. 2. De procedure van de beoordeling en de wijze van examinering van de kerntaken/werkprocessen beroeps praktijkvorming staan beschreven in de onderwijs- en examenregeling van de opleiding en staan tevens vermeld in de opdrachten. De deelnemer en het bedrijf/de organisatie hebben van deze procedure kennisgenomen. 3. Het bevoegd gezag betrekt bij de beoordeling het oordeel van het bedrijf/de organisatie, met inachtneming van de desbetreffende in de onderwijs- en examenregelig op genomen regels. 4. Indien overeengekomen stelt de organisatie aan het eind van de beroepspraktijkvorming een rapportage op over het functioneren van de deelnemer tijdens de beroepspraktijkvorming bij de organisatie. 5. De beoordeling van de beroepspraktijkvorming door de school en het bedrijf/de organisatie vindt plaats aan de hand van het praktijkreglement BBL of de regels in de BPV gids als het een BOL opleiding betreft. ARTIKEL 4 DEELNAME EXAMENS De deelnemer wordt door het bedrijf/de organisatie in staat gesteld deel te nemen aan toetsen of examens van de onderwijsinstelling die tijdens de periode van de beroepspraktijkvorming plaatsvinden. ARTIKEL 5 BEOORDELING BEROEPSPRAKTIJKVORMING Het bedrijf/de organisatie verklaart zich bereid beoordeling van de beroepspraktijkvorming, op de praktijkplaats mogelijk te maken. ARTIKEL 6 AANSPRAKELIJKHEID De organisatie is jegens de deelnemer aansprakelijk voor schade die de deelnemer tijdens of in verband met de beroepspraktijkvorming lijdt, tenzij die organisatie aantoont dat zij in artikel 7: 658 lid 1 Burgerlijk Wetboek genoemde verplichtingen is nagekomen, of dat de schade in belangrijke mate het vervolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de deelnemer. ARTIKEL 7 GEDRAGSREGELS EN VEILIGHEID 1. De deelnemer is verplicht de binnen de organisatie in belang van orde, veiligheid en gezondheid gegeven regels, voorschriften en aanwijzingen in acht te nemen. Hij wordt over deze regels ingelicht. 2. De organisatie treft, overeenkomstig de Arbeidsomstandighedenwet (ARBO), maatregelen die gericht zijn op de bescherming van de lichamelijke en geestelijke veiligheid van de deelnemer. ARTIKEL 8 GEHEIMHOUDING De deelnemer is verplicht alles geheim te houden wat hem/haar onder geheimhouding wordt toevertrouwd of wat er als geheim te zijner kennis is gekomen of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs moet begrijpen. 11

ARTIKEL 9 AFWEZIGHEID Voor afwezigheid tijdens de beroepspraktijkvorming gelden voor de deelnemer de regels zoals deze door de praktijkbiedende organisatie gehanteerd worden evenals de regels zoals deze in de overeenkomst tussen deelnemer en de onderwijsinstelling zijn afgesproken. ARTIKEL 10 PROBLEMEN EN CONFLICTEN TIJDENS DE BEROEPSPRAKTIJKVORMING Bij problemen of conflicten tijdens de beroepspraktijkvorming richt de deelnemer zich in eerste instantie tot de praktijkopleider en/of de BPV-begeleider. Deze trachten in gezamenlijk overleg met de deelnemer, tot een oplossing te komen. Wanneer de deelnemer vindt dat het probleem of conflict niet naar zijn/haar tevredenheid is opgelost, kan de deelnemer een klacht indienen bij de teamleider van de school (zie klachtenprocedure HMC-intranet). Indien de deelnemer vindt dat de klacht niet is opgelost kan de deelnemer schriftelijk beroep aantekenen bij de Interne (onafhankelijke) klachtencommissie. Bij problemen of conflicten tijdens de beroepspraktijkvorming richt het bedrijf/organisatie zich in eerste instantie tot de BPV-begeleider. Wanneer het bedrijf/organisatie vindt dat een probleem of conflict niet naar tevredenheid is opgelost kan het bedrijf/organisatie een klacht indienen bij de teamleider van de opleiding. ARTIKEL 11 BEËINDIGING De praktijkovereenkomst eindigt: a) Door beëindigen van de onderwijsovereenkomst tussen de deelnemer en de school. b) Door het verstrijken van de termijn waarop deze praktijkovereenkomst van toepassing is, dan wel een overstap naar een andere opleiding binnen de school wordt gemaakt. c) Na afronding van het examen of examens van de opleiding waarop deze overeenkomst betrekking heeft. d) Bij onderling goedvinden van de onderwijsinstelling, de deelnemer en het bedrijf/de organisatie, op het moment dat dit schriftelijk door partijen is bevestigd. e) Indien de deelnemer zich, ondanks nadrukkelijke waarschuwing, niet houdt aan gedragsregels volgens artikel 7 gedragsregels en veiligheid van deze overeenkomst, nadat dit schriftelijk is bevestigd door het bedrijf/de organisatie en/of de school. f) Indien één der partijen op grond van zwaarwegende omstandigheden beëindiging van deze overeenkomst noodzakelijk acht en in redelijkheid niet verlangd kan worden de overeenkomst te laten voortduren. g) Indien de deelnemer de school (voortijdig) verlaat dan wel de deelnemer door de school is uitgeschreven. h) Wanneer de school, de deelnemer of de organisatie de hem bij wet of de praktijkovereenkomst opgelegde verplichtingen niet nakomt. i) Wanneer, indien daar sprake van is, de arbeidsovereenkomst tussen de deelnemer en de organisatie wordt beëindigd (ook BBL). j) Door ontbinding of door verlies van rechtspersoonlijkheid van de praktijkbiedende organisatie of wanneer de organisatie ophoudt het in de praktijkovereenkomst bedoelde beroep of bedrijf uit te oefenen. k) Wanneer de erkenning van de organisatie (zoals bedoeld in de WEB) is ingetrokken. Bij voortijdige beëindiging van de praktijkovereenkomst stelt de beëindigende partij de andere partijen daarvan schriftelijk op de hoogte. ARTIKEL 12 VERVANGENDE PRAKTIJKPLAATS (ALLEEN VAN TOEPASSING BBL) Indien de onderwijsinstelling en het betrokken kenniscentrum na het sluiten van de praktijkovereenkomst vaststellen dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekort schiet of ontbreekt, het bedrijf/de organisatie niet langer beschikt over een gunstige beoordeling (als bedoeld in artikel 7.2.10. van de WEB) of indien er sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren plaatsvindt, zorgen de school en het betrokken kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven ervoor dat een toereikende vervangende voorziening zo spoedig mogelijk beschikbaar wordt gesteld. ARTIKEL 13 NIEUWE OVEREENKOMST Indien de deelnemer niet binnen de gestelde tijdsduur - zoals bepaald in de POK - de beroepspraktijkvorming met goed gevolg heeft afgerond kunnen de partijen een gewijzigd praktijkvormingstraject overeenkomen. Dit wordt schriftelijk vastgelegd in een bijlage dat aan de praktijkovereenkomst wordt toegevoegd. 12

ARTIKEL 14 PROBLEMEN EN CONFLICTEN BIJ SEKSUELE INTIMIDATIE, DISCRIMINATIE, AGRESSIE OF GEWELD 1. De praktijkbiedende organisatie treft maatregelen die gericht zijn op voorkoming of bestrijding van vormen van seksuele intimidatie, discriminatie, agressie of geweld. 2. In het geval van seksuele intimidatie, discriminatie, agressie en/of geweld, heeft de deelnemer het recht om de werkzaamheden direct neer te leggen zonder dat dit reden is voor een negatieve beoordeling. 3. De deelnemer moet de werkonderbreking direct melden bij de praktijkopleider en de BPV-begeleider. Wanneer dit niet mogelijk is meldt de deelnemer de werkonderbreking bij de vertrouwenspersoon van de organisatie (indien aanwezig) of van de onderwijsinstelling. ARTIKEL 15 VERZEKERINGEN De onderwijsinstelling sluit ten behoeve van de deelnemer een aanvullende verzekering af tegen het financiële risico van wettelijke aansprakelijkheid voor schade aan het bedrijf/de organisatie of derden, evenals het financiële risico van ongevallen tijdens werk- en reisuren. Deze verzekering heeft een aanvullend karakter. Bij schade dient de leerling eerst zijn/haar eigen verzekering aan te spreken. ARTIKEL 16 NEDERLANDS RECHT Op deze overeenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. ARTIKEL 17 SLOTBEPALING 1. In de gevallen waarin deze overeenkomst niet voorziet, beslissen de onderwijsinstelling en het bedrijf/ de organisatie na overleg met de deelnemer. Indien het gaat om zaken die de verantwoordelijkheid van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven raken, wordt deze organisatie daarbij betrokken. 2. Deelnemers en bedrijf/organisatie verklaren dat zij de documenten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen en/of die als bijlage aan de overeenkomst zijn toegevoegd, hebben ontvangen en/of daarvan hebben kennisgenomen. 13

BIJLAGE III Gerelateerde onderwerpen behorende bij de reglementen en overeenkomsten Dit deel gaat over onderwerpen waarmee rekening moet worden gehouden bij het aangaan van een praktijkovereenkomst al dan niet in combinatie met een vergoedingenovereenkomst of een arbeidsovereenkomst. HOOGTE ONKOSTENVERGOEDING Indien organisatie en deelnemer een onkostenvergoeding afspreken die aanmerkelijk hoger ligt dan de daadwerkelijke gemaakte kosten, bestaat het risico dat de overeenkomst arbeidsrechtelijk als een arbeidsovereenkomst wordt beschouwd met alle consequenties vandien. Hoe hoger de vergoeding, des te groter het risico1. Enkele voorbeelden van risico s: organisatie wordt (achteraf) verplicht tot het betalen van minimaal het wettelijk minimum loon; organisatie wordt (achteraf) verplicht te voldoen aan de verplichtingen van de sociale verzekeringswetten. Ook bij het verstrekken van vergoedingen in natura (gratis maaltijden e.d.) bestaat de kans dat de deelnemer arbeidsrechtelijk als werknemer wordt beschouwd. Bij het beoordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst is altijd de feitelijke situatie bepalend, niet wat (schriftelijk) is overeengekomen. Voor de deelnemer, die gebruik maakt van studiefinanciering zou er sprake kunnen zijn van een risico van een korting op de studiefinanciering, als de onkostenvergoedingen tezamen met andere bijverdiensten meer bedragen dan een bepaald normbedrag. Voor 2014 is dat 13.729,80. Vergoedingenovereenkomst en fiscus Over de vergoeding die een deelnemer ontvangt, moet in beginsel altijd loonbelasting worden afgedragen (tenzij sprake is van een pure onkostenvergoeding). Dat zal in de praktijk - bij geringe vergoedingen - niet feitelijk hoeven plaats te vinden, als de deelnemer schriftelijk heeft aangegeven dat de heffingskorting moet worden toegepast. Afdrachten bij onkostenvergoeding Wanneer stagiairs een onkostenvergoeding ontvangen of wanneer de organisatie een vergoeding geeft aan het stagefonds van de onderwijsinstelling is er geen sprake van een verzekering voor de Ziektewet en is de organisatie niet afdrachtplichtig. Eerstedagsmelding De verplichting om een BPV en de persoonsgegevens van de betreffende deelnemer te melden bij de Belastingdienst, de zogeheten eerstedagsmelding, is per 1 januari 2009 komen te vervallen. Wajong Tot het bereiken van de leeftijd van 17 jaar valt een jongere onder de Wajong. Dat betekent dat wanneer de jongere arbeidsongeschikt wordt vóór het bereiken van de leeftijd van 17 jaar, hij na een wachttijd van 52 weken en een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, in aanmerking kan komen voor een Wajonguitkering. De uitkering kan niet eerder ingaan dan bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Treedt de arbeidsongeschiktheid in ná het bereiken van de leeftijd van 17 jaar dan moet de jongere in het daaraan voorafgaande jaar tenminste 6 maanden studerende zijn geweest als bedoeld in de Wajong. Ook BPV-perioden kunnen daarbij in aanmerking worden genomen. Daarbij doet het er niet toe of de betrokkene een onkostenvergoeding ontvangt. Jongeren met de W-status komen nooit in aanmerking voor een Wajonguitkering. Hierdoor lopen de organisatie en de onderwijsinstelling een groter aansprakelijkheidsrisico. Aansprakelijkheid De organisatie is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijze nodig is om te voorkomen dat de deelnemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt (Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 658, lid 1 en 4). Stagefonds In het verleden heeft een aantal onderwijsinstellingen stagefondsen ingesteld. In deze stagefondsen konden bedrijven en instellingen een financiële bijdrage storten. Gezien de voorgeschiedenis en de signalen die belanghebbenden als organisaties, ouders en deelnemers en de bijbehorende belangenorganisaties over de stagefondsen hebben afgegeven, hebben de leden van de MBO Raad afgesproken om de stagefondsen af te schaffen. Vaak verschilt het per sector, locatie of zelfs per opleiding of er wel of geen stagefonds is. In een aantal 1 Een indicatie voor de maximale hoogte van vergoeding aan deelnemers valt af te leiden uit het Vervolgadvies Personenkring werknemersverzekeringen, dat de SER in juni 2006 heeft opgesteld. Hierin staat o.a. dat verzekeringsplicht bij werknemers ontstaat als de arbeidsrelatie voldoet aan een ondergrens in de vorm van een cumulatieve inkomens- en duurvoorwaarde van achtereenvolgens 20 procent van het wettelijk minimumloon én 30 dagen. 14

sectoren zijn er (meerjarige) afspraken gemaakt in de cao over de bijdrage van leerbedrijven aan het stagefonds. Dat maakt het lastig te controleren of aan de afspraak is of kan worden voldaan. De partijen die dit Servicedocument tot stand hebben gebracht, zullen, wanneer zij via hun achterban signalen ontvangen over een stagefonds, de betreffende onderwijsinstelling op deze afspraak attent maken. Uiteraard mag het bedrijfsleven wel vrijwillig een bijdrage aan de onderwijsinstelling geven, maar dit moet niet worden gekoppeld aan het stagefonds. Servicedocument Stages in het mbo, december 2009 18 De Belastingdienst heeft nog een regeling waarin organisaties die een afdracht doen aan een stagefonds, als de onderwijsinstelling de inkomsten besteedt aan educatieve doeleinden, in aanmerking komen voor vrijstelling van de loonbelasting. Hierbij geldt een aantal voorwaarden. De organisatie moet de volgende zaken binnen twee maanden na afloop van elk jaar administreren: de naam, het adres en het burgerservicenummer van de deelnemer, de naam en het adres van de onderwijsinstelling of het stagefonds en het bedrag van de vergoeding. Hierbij vermeldt hij de datum en het nummer van het besluit waarop de regeling is gebaseerd: 27 augustus 1996, nummer DON-LB 6/45. Ook de onderwijsinstelling dient zich strikt te houden aan de voorwaarde dat het geld besteed wordt aan algemene opleidingsactiviteiten. Als de onderwijsinstelling dat niet doet, dan loopt de organisatie het risico een naheffingsaanslag van de Belastingdienst en UWV te ontvangen. Voorwaarden voor subsidie De subsidieregeling zal zo weinig mogelijk administratieve lasten met zich meebrengen voor bedrijven. De voorwaarden voor de leerwerkplaatsen in het mbo hebben de volgende uitgangspunten: Werkgevers komen alleen voor subsidie in aanmerking als de deelnemer of student een volledig onderwijsprogramma volgt voor een erkend kwalificerend diploma. De opleiding moet zijn geregistreerd in het centraal register beroepsopleidingen (Crebo). Mbo-bbl opleidingen moeten op 1 augustus 2013 voldoen aan de 200-urennorm. Fiscaliteit De Wet Vermindering Afdracht loonbelasting en premies voor de volksverzekering (WVA) voor werkgevers is omgezet naar een subsidieregeling praktijkleren van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) per 1 januari 2014. Het doel van de nieuwe subsidieregeling sluit goed aan bij de regeling voor sectorale plannen en het Techniekpact. Plannen van bedrijven kunnen voor co-financiering in aanmerking komen als zij bijvoorbeeld bijdragen aan de arbeidsinstroom en begeleiding van jongeren, bijvoorbeeld via het bieden van leerwerkplekken. Doelgroepen De subsidie is bedoeld voor de volgende doelgroepen: Deelnemers in het mbo die een opleiding volgen in de beroepsbegeleidende Leerweg (de BBL). 15

BIJLAGE IV Gedragsregels m.b.t. de beroepspraktijkvorming Het gaat om gedragsregels die onderwijsinstellingen en organisaties in acht dienen te nemen als er een praktijkovereenkomst wordt aangegaan. Met deze gedragsregels wordt beoogd over en weer duidelijkheid te verschaffen aan partijen en daarmee de beschikbaarheid van leerplaatsen voor de beroepspraktijkvorming te vergroten. 1. Onderwijsinstellingen en organisaties waar de beroepspraktijkvorming plaatsvindt, maken in een praktijkovereenkomst afspraken over de vorm, inhoud en begeleiding van de beroepspraktijkvorming. 2. Beroepspraktijkvorming vindt alleen plaats in organisaties die (vooraf) door een kenniscentrum zijn erkend als leerbedrijf. 3. Het maken van afspraken over het verstrekken van een onkostenvergoeding tussen een deelnemer en organisatie maakt onderdeel uit van de praktijkovereenkomst. 4. Het maken van afspraken over het aangaan van een arbeidsovereenkomst tussen een deelnemer en organisatie maakt geen onderdeel uit van de praktijkovereenkomst. 5. Het maken van afspraken over het verstrekken van een onkostenvergoeding aan een deelnemer is primair een aangelegenheid van organisatie en deelnemer. 6. De beroepspraktijkvorming is een regulier onderdeel van de beroepsopleiding en kan niet door de onderwijsinstelling of het kenniscentrum in rekening worden gebracht aan de organisatie waar de beroepspraktijkvorming plaatsvindt. 7. De organisatie vraagt geen vergoeding aan de onderwijsinstelling voor het bieden van de mogelijkheid aan een deelnemer om beroepspraktijkvorming op te doen. 8. Samenloop van de beroepspraktijkvorming van een deelnemer met een contractactiviteit die een onderwijsinstelling met een organisatie is overeengekomen2 is alleen in bijzondere gevallen mogelijk. De voorwaarden zijn in ieder geval dat: a) Het gaat om een contractopdracht van een organisatie aan de onderwijsinstelling, waarbij tevoren expliciet is overeengekomen dat een deel van de uitvoering gerelateerd wordt aan een beroepspraktijkvorming bij de organisatie. b) Zichtbaar wordt gemaakt (in de contractopdracht) wat de additionele inzet is van (docenten van) de onderwijsinstelling ten opzichte van de beroepspraktijkvorming waarover in de praktijkovereenkomst afspraken zijn gemaakt. 2 Deze contracten dienen in elk geval te voldoen aan de kaders die de overheid stelt voor dienstverlening door publieke instellingen. 16

BIJLAGE V Overzicht aansprakelijkheidsverdeling Het is onmogelijk om voor alle denkbare situaties aan te geven wie aansprakelijk is/zijn voor schade die een deelnemer tijdens de beroepspraktijkvorming oploopt of toebrengt. Daarvoor is er een te grote diversiteit aan contractbepalingen. Hieronder volgt een overzicht van wat er op het gebied van aansprakelijkheid is geregeld voor de verschillende partijen. Aansprakelijkheid BPV-biedende organisatie Regel (artikel 7:658, tweede lid, Burgerlijk Wetboek): een werkgever (hierna te noemen: organisatie) is aansprakelijk voor schade die een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij aan zijn zorgverplichtingen ten aanzien van de arbeid en de werkplek heeft voldaan of de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Deze regel geldt ook ten aanzien van stagiairs (hierna te noemen: deelnemers). Ook voor schade die een deelnemer ondervindt door een fout van een collega, is de organisatie in beginsel aansprakelijk. Het is dus niet mogelijk dat een organisatie een bepaling in een praktijkovereenkomst opneemt, waarin hij bij voorbaat alle aansprakelijkheid uitsluit; dit zou onwettig zijn en dus geen rechtskracht hebben. Wat wel en wat niet onder de zorgverplichtingen van de organisatie valt, is te vinden in de jurisprudentie hierover. Als de organisatie op grond van deze regel niet aansprakelijk kan worden gesteld, kan dit in sommige gevallen wel op grond van de bepaling over goed werkgeverschap en goed werknemerschap (artikel 7:611 BW) worden gedaan. Ook is het in sommige gevallen mogelijk een vordering op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) in te stellen. Verzekering: organisaties hebben over het algemeen een Aansprakelijkheidsverzekering bedrijven. In de polisvoorwaarde is meestal een bepaling opgenomen die regelt dat schade niet wordt vergoed wanneer een slachtoffer op basis van een andere verzekering zijn/ haar schade vergoed krijgt. Aansprakelijkheid onderwijsinstelling Regel (artikel 6:170 BW): onderwijsinstellingen/besturen zijn aansprakelijk voor schade die aan een derde (een deelnemer, ook als deze BPV loopt) wordt toegebracht door een fout die een ondergeschikte (bijvoorbeeld een leerkracht) in de uitoefening van zijn taak heeft gemaakt. Er moet dus sprake zijn van een fout (een toerekenbare onrechtmatige daad) van de ondergeschikte, er moet sprake zijn van ondergeschiktheid én er moet een functioneel verband bestaan tussen de opgedragen werkzaamheden en de fout van de ondergeschikte. Bijvoorbeeld de situatie dat een leerkracht aantoonbaar tekort is geschoten in zijn taak van onderwijsbegeleider door het verstrekken van onjuiste informatie aan de organisatie over de kennis en vaardigheden van de deelnemer. In dergelijke gevallen kan een deelnemer naast of in plaats van de organisatie Servicedocument Stages in het mbo 21 december 2009 de onderwijsinstelling aansprakelijk stellen. Verzekering: onderwijsinstellingen hebben over het algemeen een Aansprakelijkheidsverzekering onderwijsinstellingen. Vaak keert de verzekering pas uit wanneer de onderwijsinstelling geheel of gedeeltelijk aansprakelijk moet worden geacht voor de toegebrachte schade. Als de BPV-biedende organisatie volledig aansprakelijk is, wordt niet uitgekeerd aan de onderwijsinstelling. In sommige polissen is de verzekering voor deelnemers beperkt tot BPV s van bijvoorbeeld maximaal 15 dagen. Aansprakelijkheid BPV-biedende organisatie en onderwijsinstelling Het hangt van de omstandigheden van de concrete schadesituatie af of de organisatie dan wel de onderwijsinstelling dan wel beide tezamen aansprakelijk zijn voor de schade die een deelnemer lijdt. Als (verzekeraars van) partijen onderling niet tot een oplossing kunnen komen, kan de aansprakelijkheidsvraag aan de rechter worden voorgelegd. Die toetst de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen: zorgplicht van de organisatie, fout van (een ondergeschikte van) de (leiding van de) onderwijsinstelling en eventuele opzet of bewuste roekeloosheid van de deelnemer. Aansprakelijkheid in relatie tot aanspraken op grond van Wajong Genoemde aansprakelijkheidsregels zijn ook van toepassing op deelnemers die een beroep kunnen doen op de Wajong indien zij door een schadevoorval (wederom) arbeidsongeschikt raken. Op grond van artikel 60 Wajong houdt de rechter bij vaststelling van een schadevergoeding aan een jonggehandicapte rekening met diens aanspraken op grond van de Wajong. Op grond van artikel 61 Wajong heeft UWV tot op zekere hoogte recht op grond van de Wajong. Aansprakelijkheid en verzekering beleggen bij onderwijsinstellingen Zoals uit bovenstaande informatie blijkt, zullen organisaties in bepaalde gevallen aansprakelijk gesteld kunnen worden voor schade die een deelnemer oploopt tijdens 17

zijn BPV en kunnen zij die aansprakelijkheid niet uitsluiten. Wel zouden onderwijsinstellingen in hun BPV-contracten kunnen bepalen dat zij alle schade die deelnemers oplopen, zullen vergoeden (en daarmee organisaties vrijwaren), waarbij zij dan wel een verzekering specifiek voor die aansprakelijkheid moeten hebben. Bedacht moet worden dat een onderwijsinstelling meestal weinig invloed heeft op de wijze waarop een organisatie de arbeidsplaats van de deelnemer heeft ingericht, op de wijze waarop de BPV-werkzaamheden zijn georganiseerd en op de zorgvuldigheid waarmee in de organisatie toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de deelnemer. In de Aansprakelijkheidsverzekering onderwijsinstellingen zijn BPV s van leerlingen daarom niet altijd (volledig) meeverzekerd. Organisaties doen er in alle gevallen verstandig aan om een goede aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven af te sluiten. 18