De Hel Essay voor het theologisch café van woensdag 22 februari Eerste Testament In het Eerste Testament wordt weinig of niet gesproken over een leven na de dood. Joden brengen geen offers aan doden en zoeken geen contact met voorouders via offers. Het lijkt de Israël liet meer om het leven nu te gaan, dan een leven na de dood in een hemel of een hel. Als er wordt gesproken over een hel of dood dan staat dit eerder voor een gedevalueerd bestaan; een leven zonder toekomst. Dit dode bestaan wordt gelokaliseerd in de sjeoel, de onderwereld ( te vergelijken met de Griekse onderwereld genaamd Hades. De sjeoel is een plek zonder terugkeer, een land van duisternis en wanorde. Zoals wolken verwaaien en verdwijnen, zo daalt de mens voorgoed af in het dodenrijk. Naar zijn huis keert hij niet terug en zijn woonplaats zal hem niet meer kennen. (Job 7: 9-10) Naast de sjeoel kent het Eerste Testament ook het woord Gehenna. Dit verwijst naar het zogenaamde Dal van Hinnom ten zuiden van Jeruzalem. Tijdens het koningschap van Salomo werden hier kinderoffers gebracht ter ere van de god Moloch. Dit tot grote woede van God. Om die reden werd het later de plaats waar vuilnis werd verbrand. Afval, vuil en lijken van dieren en verachte misdadigers werden geworpen in het vuur. Dit vuur werd dag en nacht brandend gehouden met behulp van fosfor. De vreselijke geur was tot in Jeruzalem te ruiken. Deze Gehenna is de voedingsbodem voor het beeld van de latere hel. Mattheüs verwijst hiernaar wanneer hij schrijft: De Mensenzoon zal zijn engelen erop uitsturen, en ze zullen uit zijn koninkrijk allen die anderen ten val hebben gebracht en de wetten hebben verkracht bijeenbrengen en hen in de vuuroven werpen: daar zullen ze jammeren en knarsentanden. (Mattheüs 13: 41-42). De naam Gehenna werd een beeld voor een afschuwelijke plek. Sjeoel, Gehenna (evenals de Griekse Hades) zijn het metaforen voor een dor, droog en goddeloos bestaan. De evangeliën en Paulus sluiten bij dit beeld aan.
Tweede Testament In de brieven van de Paulus worden weinig woorden aan de hel besteed. Paulus schrijft wel over mensen die niet tot het Koninkrijk van God worden toegelaten. Overspeligen, afgodendienaars, echtbrekers, homosexuelen, dieven, dronkaards, lasteraars, zwendelaars, tovenaars, onzedelijken, twistzieken en hebzuchtigen die geen berouw tonen wordt de toegang tot Gods Rijk ontzegd (1Korinthiërs 6: 9-10; Galaten 5: 19-21; Efese 5:5). Een beeld van een hel, waarin de rij van overtreders zullen branden, kent de theologie van Paulus niet. In zijn optiek sterven de zondaars en verkrijgen de goeden het Koninkrijk van God. In het evangelie van Marcus vinden we welgeteld één verwijzing naar de hel. Als je hand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan ik het bezit van twee handen naar de Gehenna te moeten gaan, naar het onuitblusbare vuur. Als je voet je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen te worden. (Marcus 9: 43-48) Mattheüs spreekt in zijn evangelie vaker over de hel. In dit evangelie worden de leerlingen en daarmee ook de lezers aangespoord eerder de nauwe poort van het deugdzame leven te openen, dan de brede poort, die naar de ondergang voert (Mattheüs 7: 13). De figuur van Jezus in dit evangelie accentueert twee zaken, namelijk: dat verlossing allen via God mogelijk is en at niet verlost worden een verschrikkelijk gebeuren is. De Zoon des Mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen wat tot zonder verleidt en hen, die ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in een vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. (Mattheüs 13: 41-42) Op de olijfberg spreekt Jezus over de eindtijd. Na deze beroemde rede over de laatste dingen volgen een aantal gelijkenissen die allemaal spreken over het eeuwige leven of de donkere duisternis. Wie gelooft verkrijgt het eeuwige leven, wie niet, wacht de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars. (Mattheüs 25: 30) Het bewijs voor de hel heeft het christendom merkwaardig genoeg niet bij Mattheüs gevonden, maar in het evangelie van Lucas. Deze evangelist heeft de
sociale verantwoordelijkheid van de welgestelden voor de armen, met een antal sprekende parabels onder woorden gebracht. De bekendste is die van de arme Lazarus en de rijke man (Lucas 16: 19-31). Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. Hij riep: Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen. Maar Abraham zei: Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken. Toen zei de rijke man: Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen. Abraham zei: Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren! De rijke man zei: Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen. Maar Abraham zei: Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat. (Lucas 16: 19-31). Met name deze parabel heeft model gestaan voor het ontstaan van de hel in de christelijke traditie. Deze beschrijving bij Lucas van de Hades is concreter en smaakmakender dan de wat vage verwijzing naar een oord vol tandengeknars. De hel is hier een specifiek oord van pijniging, ver weg, maar toch in het blikveld van Abraham. Diegenen die zich niet houden aan Mozes en de profeten zullen branden. Lazarus en de zijnen weten zich na hun dood in de schoot van Abraham geborgen.
Het laatste oordeel Het laatste oordeel is verbonden met de hel. Over de dag des toorns wordt in het Eerste Testament regelmatig gesproken. In het apocalyptische boek Daniël wordt et verlangen naar deze dag uitgekeken. Er is echter een significant verschil met het Tweede Testament: daar worden de levenden door het oordeel getroffen, in het Eerste de doden. Mattheüs beschrijft op beeldende wijze de verschrikkelijke tijd die aan het laatste oordeel voorafgaat (Mattheüs 24: 1-51). Een tijd vol oorlogen, valse Christussen en profeten, verkrachting van de wet, onderdrukking en terreur. Een hel op aarde. Deze periode looptuit op de komst van de Zoon des Mensen. Dan vindt er een scheiding plaatst. Twee mensen zullen op het land werken, één zal worden aangenomen en één zal vertwijfeld worden achtergelaten. Niemand weet wanneer die dag en dat moment zullen aanbreken, ook de hemelse engelen en de Zoon niet, alleen de Vader weet het, (Mattheüs 24: 36) Mattheüs hoopt met zijn beschrijving over de laatste dingen de mensen aan te sporen berouw te hebben en te waken tot de laatste dag is aangebroken. Waakt dan want gij weet de dag noch het uur. (Mattheüs 25: 13). Na de parabel over de wijze en dwaze maagden volgt de scheiding tussen schapen en bokken (Mattheüs 25: 31-46). Het vagevuur Het eeuwigheidskarakte van de hel bleef aan het geweten van de kerk knagen. Is Gods genade niet dermate groot, dat zelfs satan vergeving zou kunnen krijgen? En wat te doen met nog niet gedoopte baby s. De sterfte onder pasgeborenen was heel groot. Kwamen al deze in de hel? Hadden ze wel kunnen zondigen? Daarnaast ontstonden er grote groepen boetepredikers die zieden dat bijna niemand naar de hemel zou gaan. Ieder mens was immers zondig. De theorie van het vagevuur of voorgeborchte bood uitkomst. In de kerkvergadering van Trente in 1545 werd gesteld dat er een vagevuur bestaat waarin de zielen van godvruchtigen door een tijdelijek straf worden gereinigd zodat ze toegang krijgen tot de hemel. Zielen die in dit vuur gevangen zitten kunnen door smeekbeden van gelovigen of offers aan het altaar worden gered. Door de voorbeden van de achterblijvers en de vele giften voor de kerk konden de verdoemden toch de weg naar de hemel gaan en niet die van de hel. Zo ontstaat de handel in aflaten. De theorie van het vagevuur wordt niet echt
door de bijbel gesteund. Behalve de schoot van Abraham in de parabel van Lazarus. Hel vandaag de dag De hel is te beschouwen als een anti-wereld. Een beeld dat ons oproept een andere wereld te bouwen. De hel is de oerervaring van chaos en wanorde. Wanneer het laatste oordeel in de theologie wordt afgeschaft is er wel een probleem. Dat onrechtvaardigen eens zouden worden gestraft, heeft diegenen die onrecht lijden altijd troost geboden. Zonder laatste oordeel wordt het allemaal wel heel vlak. Desondanks is het barmhartiger te menen en te geloven dat Gods liefde oneindig is. Is het aan ons om te straffen? Of is het zaak iedere dag recht te doen? Jeroen Jeroense Elst 2 februari 2017 Detail Hel van Jeroen Bosch