Instantie. Onderwerp. Datum

Vergelijkbare documenten
Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. minfin.fgov.be. Onderwerp

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. minfin.fgov.be. Onderwerp

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Hof van Cassatie. Onderwerp. Valsheid in geschrifte - Wegverkeer, algemeen. Datum. 17 juni 2014

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart Rol nr A - Aanslagjaar 1994

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding voor gepensioneerden. Copyright and disclaimer

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. De sociale verzekering voor zelfstandigen, in geval van faillissement. Copyright and disclaimer

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Bernard Waûters. Onderwerp. Dit is een uittreksel uit het boek:

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding in volledig akkoord. Copyright and disclaimer

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Auteur. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum

Auteur. Bureau voor Belgische Zaken. Onderwerp. Copyright and disclaimer

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520)

Auteur. Onderwerp. Datum

Transcriptie:

Instantie Hof van Beroep te Brussel Onderwerp Fiscaal recht. Internationaal belastingsrecht. Toepassing art. 19 DBV. Belastbaarheid in de bronstaat. Vrijstelling in België Datum 05 februari 2009 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. M&D Seminars - 2009 M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38-9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17 info@mdseminars.be - www.mdseminars.be

HOF van BEROEP te BRUSSEL Zesde fiscale kamer Nr. van de zaak : 2004/FR/7 Openbare terechtzitting van 5 februari 2009 IN ZAKE VAN : 1. De heer X, gepensioneerde, en zijn echtgenote 2. Mevrouw Y, samenwonende te, verzoekers, vertegenwoordigd door Meester Henri Vandebergh, advocaat te 3550 Heusen Zolder, Pater Beckersstraat 10, TEGEN : De BELGISCHE STAAT, Ministerie van Financiën, administratie der directe belastingen te Antwerpen, tweede directie, Tabaksvest 50 te 2000 Antwerpen, vertegenwoordigd door Meester André van Lidth de Jeude, advocaat te 2018 Antwerpen, Van Breestraat 21, ***** Het hof, na beraad, spreekt in openbare terechtzitting volgend arrest uit :

De procedurestukken Deze zaak is voor dit hof gekomen na verwijzing door het Hof van Cassatie bij arrest van 4 maart 2004 (Nr. F.01.0076.N), waarbij het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 19 juni 2001 (A.R. nr. 1998/FR/418) werd vernietigd. R. EINDARREST gedeeltelijk gegrond De voorziening is gericht tegen de directoriale beslissing van 21 september 1998, waarbij de bezwaarschriften van verzoekers tegen de in hunnen hoofde gevestigde aanslagen in de personenbelasting (P.B.) voor de aanslagjaren 1994, 1995 en 1996 werden afgewezen. De feiten Voor de aanslagjaren 1994, 1995 en 1996 hebben verzoekers telkens laattijdig een aangifte in de P.B. ingediend. Op 17 januari 1996 werd aan verzoekers bij wijze van kennisgeving van aanslag van ambtswege medegedeeld dat voor de aanslagjaren 1994 en 1995 de inkomsten die eerste verzoeker (een Nederlands onderdaan die inwoner van België is) uit Nederland verkreeg als brugpensioen, de zg. V.U.T. uitkeringen (meer bepaald als gewezen personeelslid van het bijzonder onderwijs in dienst van de vereniging Ons Middelbaar Onderwijs' te Tilburg), in België belastbaar waren op grond van de artikelen 18 en 22 van het Belgisch Nederlands dubbelbelastingverdrag (hierna afgekort : DBV) van 19 oktober 1970. De betwiste aanslagen werden gevestigd overeenkomstig de kennisgeving van aanslag van ambtswege (voor de aanslagjaren 1994 en 1995) en volgens de gegevens van de laattijdige aangifte (voor het aanslagjaar 1996). In hun bezwaarschriften van 12 juli 1996, aangevuld op 6 februari 1997 (voor aanslagjaar 1994), 31 mei 1996 (voor aanslagjaar 1995) en 4 augustus 1997 (voor aanslagjaar 1996) hadden verzoekers aangevoerd dat de V.U.T. uitkeringen, die tijdens de jaren 1993, 1994 en 1995 door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te Heerlen aan eerste verzoeker werden toegekend, in België van belasting waren vrijgesteld op grond van art. 19, 1 van het DBV. Bij directoriale beslissing van 21 september 1998 werden de bezwaarschriften van verzoekers afgewezen op de overweging dat het aan eerste verzoeker toegekende V.U.T. pensioen moet worden gekwalificeerd als een beloning soortgelijk aan een particulier pensioen en dat de heffingsbevoegdheid met betrekking tot particuliere pensioenen overeenkomstig art. 18 van het DBV aan de woonstaat van de genieter toekwam. Op 27 oktober 1998 legden verzoekers een voorziening neer ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen. Op 19 juni 2001 wees het hof van beroep te Antwerpen de voorziening af. Op 4 maart 2004 vernietigde het Hof van Cassatie het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 19 juni 2001 en verwees het de zaak naar dit hof. Het Hof van Cassatie oordeelde dat het hof te Antwerpen art. 19, 1, lid 1 van het DBV heeft geschonden door te oordelen dat deze

bepaling, volgens dewelke de bronstaat bevoegd is tot belastingheffing indien de beloningen of pensioenen worden betaald terzake van diensten bewezen aan die Staat of aan een staatkundig onderdeel ervan, niet van toepassing is op personen in dienst van privé ondernemingen die door de overheid worden gecontroleerd. Het hof te Antwerpen oordeelde derhalve ten onrechte dat, gelet op de privaatrechtelijke aard van de dienstbetrekking, eerste verzoeker noodzakelijk moest worden geacht geen diensten te hebben bewezen aan de Nederlandse Staat of aan een onderdeel daarvan. Discussie A. WAT DE GROND BETREFT In hoofdorde vragen verzoekers de volledige vrijstelling van de V.U.T. uitkeringen van eerste verzoeker op grond van de artikelen 19, 1, lid 1 en 24, 2, 1 van het DBV. Zij menen dat deze V.U.T. uitkeringen tijdens de inkomstenjaren 1993, 1994 en 1995 dienen te worden gekwalificeerd als overheidspensioenen, die op grond van art. 19, 1, lid 1 van het DBV ter belastingheffing aan Nederland werden toegewezen. Maar zelfs indien de V.U.T. uitkeringen niet kunnen worden gekwalificeerd als overheidspensioenen sensu stricto, dan nog vindt volgens verzoekers art. 19, 1, lid 1 van het DBV toepassing. Zij verwijzen naar het cassatiearrest van 4 maart 2004 volgens hetwelk het Hof van Cassatie oordeelde dat deze bepaling niet vereist dat de daarin bedoelde diensten worden verstrekt in het raam van een formele betrekking in dienst van een publiekrechtelijke overheid, maar dat ook bedoeld zijn de diensten verstrekt in het raam van een formele tewerkstelling bij een privaatrechtelijke instelling die de Staat of een publiekrechtelijk onderdeel daarvan financiert en controleert, zodoende te kennen gevende dat die dienstverlening voor haar rekening wordt verricht. In secundaire orde vragen verzoekers de gedeeltelijke vrijstelling van de V.U.T. uitkeringen van eerste verzoeker op grond van de artikelen 19, 1, lid 1 en 24, 2, 1 van het DBV. Indien wordt aangenomen dat eerste verzoeker niet gedurende zijn ganse professionele loopbaan diensten zou hebben bewezen aan de Nederlandse overheid, dan bestaat er volgens verzoekers geen enkele twijfel dat hij wel degelijk overheidsfuncties heeft verricht gedurende zijn militaire diensttijd als beroepsofficier (voor de periode van 7 oktober 1952 tot en met 31 augustus 1959). Bijgevolg dient vrijstelling te worden verleend voor het evenredige deel van de V.U.T. uitkeringen zoals opgebouwd tijdens de militaire diensttijd. ***

Krachtens art. 19, 1, lid 1 van het DBV van 19 oktober 1970 mogen beloningen, daaronder begrepen pensioenen, door één van de Staten of een staatkundig onderdeel daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel daarvan, in die Staat worden belast. Partijen discussiëren over de draagwijdte die aan het arrest van het Hof van Cassatie van 4 maart 2004 moet worden gegeven. Volgens de Belgische Staat heeft het Hof van Cassatie zich in het bewuste arrest niet uitgesproken over de vraag of het aan eerste verzoeker toegekende pensioen kadert in diensten bewezen aan de Nederlandse Staat. Dit is overigens niet het geval volgens de Belgische Staat. Het vrij gesubsidieerd onderwijs is geen staatsonderwijs, en het pensioen is volgens de termen zelf van de Nederlandse belastingdienst particulieren/ondernemingen buitenland (zie haar schrijven van 3 april 1995 stuk A1 van verzoekers) een "particulier pensioen". Bij nader toezien zegt het Hof van Cassatie in zijn arrest van 4 maart 2004 evenwel expliciet dat art. 19, 1, lid 1 van het DBV niet vereist dat de "diensten bewezen aan de Staat of aan een staatkundig onderdeel daarvan", waarvan sprake in dit artikel, worden verstrekt in het raam van een formele betrekking in dienst van een publiekrechtelijke overheid. Daaronder moeten ook worden begrepen de diensten verstrekt in het raam van een formele tewerkstelling bij een privaatrechtelijke instelling die de Staat of een publiekrechtelijk onderdeel daarvan financiert en controleert, zodoende te kennen gevend dat die dienstverrichting voor haar rekening wordt verricht. Bijgevolg heeft het Hof van Cassatie zeer duidelijke indicaties gegeven omtrent de aard van de diensten die vallen onder art. 19, 1, lid 1 van het DBV. De rechtsleer laat er geen twijfel over bestaan dat het Hof van Cassatie in het bewuste arrest heeft geoordeeld dat onder de toepassing van voornoemd art. 19 van het DBV vallen, de inkomsten die worden verkregen terzake van een dienstbetrekking bij een privaatrechtelijke instelling die wordt gecontroleerd of gefinancierd door de overheid of een publiekrechtelijk onderdeel daarvan (zie : K. ROELANDS en K. VAN DUYSE, Fiscoloog Internationaal, nr. 246, p. 1 3; R. DEBAERE, "Belasting der nietinwoners", in Fiscale Rechtspraakoverzichten Inkomstenbelastingen 2002 2004, Brussel, Larcier, 2005, nr. 628, p. 302). Ter zitting van het hof van 8 januari 2009 verklaarden verzoekers, daarin niet tegengesproken door de Belgische Staat, dat eerste verzoeker slechts één pensioen uitgekeerd krijgt, nl. vanwege het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te Heerlen, en dit zowel voor zijn jaren als beroepsmilitair als voor zijn jaren als personeelslid van het bijzonder onderwijs. De Belgische Staat beroept zich op de twee brieven van de Nederlandse belastingdienst particulieren/ondernemingen buitenland van 3 april en 3 mei 1995 (zie stukken A1 en A2 van verzoekers), waarin staat te lezen dat voor de toepassing van het DBV de V.U.T. uitkering soortgelijk is aan een particulier pensioen, nu de laatste dienstbetrekking een privaatrechtelijk dienstverband betrof. Deze stellingname van de Nederlandse belastingdienst is duidelijk in strijd met de rechtspraak van het Hof van Cassatie (meer bepaald met voormeld arrest van 4 maart 2004) en kan dus niet worden gevolgd.

Het hof komt aldus tot het besluit dat de V.U.T. uitkeringen aan eerste verzoeker werden betaald ter zake van diensten bewezen aan de Nederlandse Staat of aan een staatkundig onderdeel ervan. Bijgevolg is Nederland bevoegd tot belastingheffing, zodat de V.U.T. uitkeringen die eerste verzoeker heeft ontvangen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te Heerlen op grond van art. 24, 2, 1 van het DBV in België vrijgesteld zijn van belasting. B. WAT DE VORDERING TOT SCHADEVERGOEDING WEGENS TERGEND EN ROEKELOOS GEDING BETREFT Ter zitting van het hof van 8 januari 2009 verklaarden verzoekers afstand te doen van deze vordering. C. WAT DE KOSTEN BETREFT Op 1 januari 2008 is de Wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat en haar uitvoerings K.B. van 26 oktober 2007 in werking getreden. Ter openbare zitting van het hof van 8 januari 2009 gingen partijen ermee akkoord dat voormelde wet en K.B. in deze geen toepassing vinden. Het hof sluit zich in deze bij partijen aan en meent dat voormelde wet en K.B. geen toepassing vinden op de zaken die worden beheerst door de oude fiscale procedure (d.w.z. van voor de Wetten van 15 en 23 maart 1999 tot hervorming van de fiscale procedure), waarin de kosten worden vereffend zoals in strafzaken. OM DEZE REDENEN, HET HOF, rechtsprekend op tegenspraak, Gelet op art 24bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; Verklaart de voorziening ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond; Verleent ontheffing van de betwiste aanslagen in de mate dat de V.U.T. uitkeringen van eerste verzoeker werden belast en beveelt te dien einde de herberekening van de aanslagen in kwestie; Veroordeelt de Belgische Staat tot terugbetaling van alle sommen die ten onrechte werden betaald, vermeerderd met de moratoriuminteresten zoals bepaald in art. 418 W.I.B. 1992; Wijst het meergevorderde af;

Veroordeelt de Belgische Staat tot de kosten van de voorziening, begroot zoals in strafzaken op 10,11 EUR. Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van de zesde fiscale kamer van het hof van beroep te Brussel, op 5 februari 2009 alwaar aanwezig waren en zitting namen : J. Verstappen, raadsheer d.d. voorzitter, E. Herregodts, raadsheer, P. Vandermotten, raadsheer, C. De Nollin, griffier.