Rapport betreffende fundering Kluscomplex Prins Willem Alexanderschool nabij de Zuidwind te s-gravenzande Opdracht nummer AA15620-1 Datum rapport 3 oktober 2016
AA15620-1 blz. 1 Rapport betreffende fundering Kluscomplex Prins Willem Alexanderschool nabij de Zuidwind te s-gravenzande Opdracht nr. AA15620-1 Datum rapport 3 oktober 2016 Opdrachtgever Constructeur Steenvlinder bv Juliana van Stolberglaan 148 2595 CL Den Haag tel: 070 444 98 94 Constructie-adviesbureau S3 bv Postbus 888 2700 AW Zoetermeer tel.: 079 820 03 00 Bijlagen - tabel minimale ontgravingsniveaus 1 - berekening funderingsdruk 2.1 t/m 2.4 - richtlijnen voor het uitvoeren van 2 bladen grondverbeteringen en grondverdichtingen - sondeergrafieken met kleefmeting 01 t/m 04 - situatie sondeerpunten en inspectieputten i00 - detail inspectieputten i-01 t/m i-03 - foto s inspectieput Put 1 t/m Put 3 rapportcontrole: Th. de Wit d.d. 5-10-2016 opgesteld door: J.J.A. Geertse
AA15620-1 blz. 2 INLEIDING Op 29 juli 2016 ontving Geomet van Steenvlinder de opdracht voor het uitvoeren van een grondonderzoek, een inspectie van de fundering en het uitbrengen van een funderingsadvies voor het Kluscomplex Prins Willem Alexanderschool nabij de Zuidwind te s-gravenzande. In aansluiting op de reeds verstrekte gegevens bevat dit rapport de resultaten van het grondonderzoek, de funderingsinspectie en het funderingsadvies. GRONDONDERZOEK Uitgevoerd werden 4 diepsonderingen met meting van de plaatselijke mantelwrijving, namelijk de sonderingen 01 t/m 04. De diepte op de sondeergrafieken is gegeven in meters ten opzichte van NAP. De uitzetgegevens zijn vermeld op situatietekening i00. De sonderingen zijn uitgevoerd met een elektrische conus met hellingmeter conform NEN-EN-ISO 22476-1. Met de elektrische conus vindt een directe en continue meting plaats van zowel de weerstand aan de conuspunt als van de wrijving langs de kleefmantel. De continue registratie van de ondervonden bodemweerstand verzekert een gedetailleerd beeld van de bodemopbouw. Dit geldt niet alleen voor wat betreft de sterkte van de bodem, maar tevens met betrekking tot de aard van de aanwezige grondlagen. De verhouding tussen wrijvingsweerstand en conusweerstand, het zogenaamde wrijvingsgetal, heeft namelijk voor iedere grondsoort een andere waarde. Als indicatie gelden voor de gladde elektrische conus bij normaal geconsolideerde gronden onder de grondwaterstand de navolgende relaties: wrijvingsgetal in % grondsoort 0,3 1,2 zand, grof tot fijn 1,5 2,0 silt 2,5 5,0 klei > 5,0 veen Tussen de verschillende grondsoorten komen overgangsvormen voor waardoor de aangegeven grenzen niet als hard zijn te beschouwen. In de conus bevindt zich een hellingmeter waardoor een controle mogelijk is op een eventueel afwijken van de verticaal. De gemeten afwijkingen zijn gepresenteerd op de sondeergrafieken. Bijzondere afwijkingen zijn niet vastgesteld.
AA15620-1 blz. 3 BODEMGESTELDHEID Het project ligt nabij de Zuidwind en de Langestraat te s-gravenzande. Het maaiveldpeil ter plaatse van de sondeerpunten varieerde tijdens het onderzoek van 1,93 m+ NAP tot 2,06 m+ NAP. Een straatput is ingemeten op 1,93 m+ NAP en een kolk op 1,77 m+ NAP. De grondwaterstand lag tijdens de uitvoering van het grondonderzoek in september 2016 op ca. 0,7 à 1,3 m+ NAP. Opgemerkt wordt dat dit een serie van éénmalige waarnemingen betreft. De freatische grondwaterstand varieert en is afhankelijk van neerslagoverschot, bodemopbouw en afstand tot open water. Uit de resultaten van het grondonderzoek kan de navolgende bodemopbouw worden afgeleid: Diepte in m- NAP Bodembeschrijving m.v. - 1,5 à 2,0 ZAND, los tot matig vast gepakt, met silt- en/of kleihoudende laagjes 1,5 à 2,0-3,0 à 5,25 ZAND, vast tot zeer vast gepakt, grillige opbouw 3,0 à 5,25-8,5 à 9,0 KLEI, LEEM en ZAND, afwisselende laagjes, grillige opbouw 8,5 à 9,0-15,0 à 18,0 ZAND, matig vast tot vast gepakt, met kleien/of silthoudende laagjes, grillige opbouw 15,0 à 18,0-19,0 à 22,5 KLEI, LEEM en ZAND, afwisselende laagjes, grillige opbouw 19,0 à 22,5 - ca. 32,5 ZAND, zeer vast gepakt, locaal met silthoudende laagjes ca. 32,5 maximaal verkende diepte De bodemopbouw betreft een zo goed mogelijke inschatting, welke is gebruikt voor de adviezen. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend ten aanzien van samenstelling en eventuele bijmengingen van de grond.
AA15620-1 blz. 4 FUNDERINGSINSPECTIE Voor het funderingsonderzoek zijn in overleg met de opdrachtgever 3 inspectieputten uitgevoerd, waarbij 3 gevels zijn onderzocht. De aanleiding van het onderzoek was de aanwezigheid van scheurvorming in de bovenbouw. Verwacht werd een fundering op staal. Doel van het onderzoek was de opzet en de staat van de fundering te controleren. De locatie van de inspectieputten is aangeven op situatie i00. Van de fundering zijn foto's gemaakt en is de opzet in kaart gebracht. De gegevens zijn gepresenteerd op de foto s Put 1 t/m Put 3 en de tekeningen i-01 t/m i-03. Het aangehouden referentiepunt voor de inmeting van de funderingen is NAP, hetgeen is aangegeven op de tekeningen. Het maaiveld ter plaatse van de inspecties ligt op ca. 1,7 à 2,1 m+ NAP. De aangetroffen funderingswijze is inderdaad een fundering op staal. Het principe van een fundering op staal is het bouwen op de aanwezige grondslag zonder toepassing van palen. De aangetroffen trapsgewijs gemetselde stenen zijn tot een niveau van ca. 0,7 à 0,9 m+ NAP aangetroffen. Bij de visuele beoordeling van de fundering zijn geen ernstige gebreken aangetroffen in de vorm van scheuren ten gevolge van te grote hoekverdraaiingen en/of verzakkingen. Ook zijn geen verweerde en/of losse stenen aangetroffen. Uit een visuele inspectie van de gevels blijkt dat er scheurvorming aanwezig is. De aanwezige scheuren in de gevel zijn aanwezig tot op maaiveld of tot ca 0,4 m- maaiveld. FUNDERINGSADVIES Vanwege de constructieve wijzigingen c.q. toevoegingen dienen plaatselijk nieuwe funderingselementen te worden gerealiseerd. In overleg met de opdrachtgever is besloten een fundering op staal in de vorm van stroken en poeren nader uit te werken. advies stroken en poerfundering Geadviseerd wordt de nieuwe fundering op een gelijk aanlegniveau te plaatsen als de bestaande fundering, namelijk ca. 1,0 m- maaiveld. Bij de berekeningen is, conform het overleg met de constructeur, uitgegaan van een gronddekking van minimaal 0,3 meter voor de stroken en poeren.
AA15620-1 blz. 5 Berekeningen zijn uitgevoerd volgens NEN 9997-1+ C1:2012. Hierin zijn NEN-EN 1997-1+ C1:2012+ NB:2012 opgenomen zodat berekeningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. De toelaatbare rekenwaarden van de maximale draagkracht zijn afhankelijk van de afmeting van de strook als bijlage 2.1 en 2.2 toegevoegd. De draagkracht van de poeren is gepresenteerd in bijlage 2.3 en 2.4. De draagkracht is beperkt. Het zand is los tot matig vast gepakt en er zijn silthoudende laagjes aanwezig. Voor een nieuwe fundering wordt geadviseerd dit te vervangen door schoon goed verdicht zand, een beperkte grondverbetering derhalve. Binnen 2 meter afstand tot bestaande funderingen mag niet dieper worden ontgraven dan onderkant bestaande fundering. Dit geldt onder andere voor de C-poeren binnen het bestaande gebouw. Voor deze poeren moet rekening worden gehouden met maximaal enkele cm s extra zetting. uitvoering grondverbetering en grondverdichting Plaatselijk dient rekening te worden gehouden met een lichte grondverbetering teneinde op een voldoende vaste grondslag te funderen. In de toegevoegde tabel op bijlage 1 zijn de minimale ontgravingsniveaus opgenomen tot waar in ieder geval een grondverbetering dient te worden uitgevoerd in geval van een hoger aanlegniveau. In geval van twijfel over de grondslag onder de stroken kunnen handsonderingen en/of handboringen worden uitgevoerd. Op locaties tegen de bestaande fundering mag niet dieper worden ontgraven dan onderkant bestaande fundering. Gezien de matige vastheid van de zandlagen is het noodzakelijk extra aandacht te schenken aan het verdichten van de grondslag op de aangegeven ontgravingsniveaus. Geadviseerd wordt niet in de gebruikelijke 4 gangen te verdichten maar in 6 gangen met een zware trilplaat en na te trillen met een lichte trilplaat. De effectiviteit van de verdichting zal op deze wijze dieper doorwerken, zodat ook de minder vaste laagjes onder het ontgravingsniveau worden verdicht. Op locaties tegen de bestaande fundering mag niet mechanisch worden verdicht. De uitgraving voor de grondverbetering dient een zodanig oppervlak te hebben dat vanaf het aanlegniveau van de fundering een spreiding mogelijk is van 45 tot het grondvlak van de grondverbetering. Ieder ontgravingsniveau dient te worden verdicht volgens de werkwijze conform de bijlage "Richtlijnen voor de uitvoering van grondverbeteringen en grondverdichtingen". Indien op het aanlegniveau verstoringen aanwezig zijn in het zandpakket, dienen deze te worden verwijderd. Om een goede verdichting te verkrijgen dient het grondwater 0,5 meter onder het aanlegniveau te liggen, zodat tijdelijk een lichte bemaling nodig kan zijn afhankelijk van het jaargetijde waarin wordt gewerkt. Een deskundig toezicht tijdens de uitvoering is een vereiste, teneinde de kwaliteit van de fundering en de uiteindelijke bebouwing te waarborgen. Geomet kan worden ingeschakeld voor controle op de verdichting van de grondslag.
AA15620-1 blz. 6 berekeningen fundering op staal Het evenwichtsdraagvermogen van de fundering is bepaald volgens de methode van NEN 9997-1, waarbij in het zand de cohesie is verwaarloosd. De hoek van inwendige wrijving van het verdichte zand onder het aanlegniveau is gesteld op φ' gem = 27,5. Het effectieve volume gewicht van de grond is op 10 kn/m 3 aangehouden. Alphen a/d Rijn, 3 oktober 2016 B.V. Opgesteld door: Ir. J.J.A. Geertse Projectleider Geotechniek ing. T.J.M. de Wit Hoofd Adviesafdeling
AA15620-1 bijlage 1 OVERZICHTSTABEL MINIMALE ONTGRAVINGSNIVEAUS sond maaiveld minimaal ontgravingsniveau nr. in m+ NAP in m+ NAP op locaties vanaf 2 meter uit bestaande fundering ============================================================ 01 1,93 0,3 02 1,97 0,3 03 2,06 0,8 04 2,01 0,7 Op locaties tegen de bestaande fundering mag niet dieper worden gegraven dan onderkant fundering.
AA15620-1 bijlage 2.1 BEPALING REKENWAARDE MAXIMALE DRAAGKRACHT Rekenmethode volgens NEN 9997-1+ C1:2012, waarin NEN-EN 1997-1:2012 is opgenomen Rekenwaarde maximale funderingsdruk voor gedraineerde toestand en horizontale onderkant fundering: σ' max;d = c' gem;d *N c *s c *b c *i c + σ' v;z;d *N q *s q *b q *i q + 0.5*γ' gem;d *b'*n γ' *s γ' *b γ' *i γ' met: b c =b q =b γ = 1,0 R d = σ' max;d * A' ONTWERPGEGEVENS Funderingstype : strook Aanlegniveau : ca. 1,0 m - maaiveld representatieve waarden partiële factoren rekenwaarden φ' gem : 27,5 1,15 φ' gem;d : 24,4 c' gem : 0,0 kn/m 2 1,60 c' gem;d : 0,0 kn/m 2 γ' gem : 10,0 kn/m 3 1,10 γ' gem;d : 9,1 kn/m 3 γ' grond;dekking : 17,0 kn/m 3 1,10 γ' g;d;d : 15,5 kn/m 3 γ' beton;dekking : 24,0 kn/m 3 1,10 γ' b;d;d : 21,8 kn/m 3 Funderingselement 1 2 3 4 5 Effectieve breedte b' [m] 0,50 0,75 1,00 1,50 2,00 Effectieve lengte l' [m] Minimum dekking grond beton [m] [m] 0,30 0,00 0,30 0,00 0,30 0,00 0,30 0,00 0,30 0,00 σ' v;z;d [kn/m 2 ] 4,6 4,6 4,6 4,6 4,6 Invloedsbreedte a e [m] 1,89 2,84 3,78 5,67 7,56 Invloedsdiepte z e [m] 0,74 1,10 1,47 2,21 2,94 Talud β 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Verticale belasting V d [kn/m1] Horizontale belasting H d [kn/m1] H d evenwijdig aan (b of L) ONTWERPFACTOREN Draagkrachtfactoren N c 19,80 19,80 19,80 19,80 19,80 N q 9,96 9,96 9,96 9,96 9,96 N γ 8,12 8,12 8,12 8,12 8,12 Correctiefactoren λ c 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 maaiveldhelling λ q 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 λ g 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 Vormfactoren s c 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 s q 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 s γ 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 Reductiefactoren i c 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 helling belasting i q 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 i γ 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 REKENWAARDE MAXIMALE DRAAGKRACHT 1 2 3 4 5 Cohesie σ' c;d [kn/m 2 ] 0 0 0 0 0 Dekking σ' q;d [kn/m 2 ] 46 46 46 46 46 Funderingsbreedte σ' g;d [kn/m 2 ] 18 28 37 55 74 Rekenwaarde funderingsdruk σ' max;d [kn/m 2 ] 65 74 83 102 120 Effectief oppervlak strook A' [m2/m1] 0,50 0,75 1,00 1,50 2,00 Rekenwaarde draagkracht R d [kn/m1] 32 55 83 152 240
AA15620-1 bijlage 2.2 TOELAATBARE REKENWAARDE STROKENFUNDERING 400 400 375 375 350 350 325 325 300 300 Maximale draagkracht in kn/m1 275 250 225 200 175 275 250 225 200 175 Maximale funderingsdruk in kn/m 2 150 150 125 125 100 100 75 75 50 50 25 25 0 0 0,50 0,75 1,00 1,25 1,50 1,75 2,00 Breedte strook Uitgangspunten voor berekening: φ' gem : 27,5 γ' gem : 10,0 kn/m 3 (onder) γ' gem : 17,0 kn/m 3 (boven) c' gem : 0,0 kn/m 2 Dekking : 0,30 m grond Belasting centrisch op funderingsvlak minimum (grond)dekking Breedte strook
AA15620-1 bijlage 2.3 BEPALING REKENWAARDE MAXIMALE DRAAGKRACHT Rekenmethode volgens NEN 9997-1+C1:2012, waarin NEN-EN 1997-1:2012 is opgenomen Rekenwaarde maximale funderingsdruk voor gedraineerde toestand en horizontale onderkant fundering: σ' max;d = c' gem;d *N c *s c *b c *i c + σ' v;z;d *N q *s q *b q *i q + 0.5*γ' gem;d *b'*n γ' *s γ' *b γ' *i γ' met: b c =b q =b γ = 1,0 R d = σ' max;d * A' ONTWERPGEGEVENS Funderingstype : poer Aanlegniveau : ca. 1,0 m - maaiveld representatieve waarden partiële factoren rekenwaarden φ' gem : 27,5 1,15 φ' gem;d : 24,4 c' gem : 0,0 kn/m 2 1,60 c' gem;d : 0,0 kn/m 2 γ' gem : 10,0 kn/m 3 1,10 γ' gem;d : 9,1 kn/m 3 γ' grond;dekking : 17,0 kn/m 3 1,10 γ' g;d;d : 15,5 kn/m 3 γ' beton;dekking : 24,0 kn/m 3 1,10 γ' b;d;d : 21,8 kn/m 3 Funderingselement 1 2 3 4 5 Effectieve breedte b' [m] 0,50 0,75 1,00 1,50 2,00 Effectieve lengte l' [m] 0,50 0,75 1,00 1,50 2,00 Minimum dekking grond [m] 0,30 0,30 0,30 0,30 0,30 beton [m] 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 σ' v;z;d [kn/m 2 ] 4,6 4,6 4,6 4,6 4,6 Invloedsbreedte a e [m] 1,89 2,84 3,78 5,67 7,56 Invloedsdiepte z e [m] 0,74 1,10 1,47 2,21 2,94 Talud β 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Verticale belasting V d [kn] Horizontale belasting H d [kn] H d evenwijdig aan (b of L) ONTWERPFACTOREN Draagkrachtfactoren N c 19,80 19,80 19,80 19,80 19,80 N q 9,96 9,96 9,96 9,96 9,96 N γ 8,12 8,12 8,12 8,12 8,12 Correctiefactoren λ c 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 maaiveldhelling λ q 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 λ g 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 Vormfactoren s c 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46 s q 1,41 1,41 1,41 1,41 1,41 s γ 0,70 0,70 0,70 0,70 0,70 Reductiefactoren i c 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 helling belasting i q 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 i γ 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 REKENWAARDE MAXIMALE DRAAGKRACHT 1 2 3 4 5 Cohesie σ' c;d [kn/m 2 ] 0 0 0 0 0 Dekking σ' q;d [kn/m 2 ] 65 65 65 65 65 Funderingsbreedte σ' g;d [kn/m 2 ] 13 19 26 39 52 Rekenwaarde funderingsdruk σ' max;d [kn/m 2 ] 78 85 91 104 117 Effectief oppervlak poer A' [m2] 0,25 0,56 1,00 2,25 4,00 Rekenwaarde draagkracht R d [kn] 20 48 91 234 468
AA15620-1 bijlage 2.4 TOELAATBARE REKENWAARDE POERENFUNDERING 500 500 475 475 450 450 425 425 400 400 375 375 Maximale draagkracht in kn 350 325 300 275 250 225 200 350 325 300 275 250 225 200 Maximale funderingsdruk in kn/m 2 175 175 150 150 125 125 100 100 75 75 50 50 25 25 0 0 0,50 0,75 1,00 1,25 1,50 1,75 2,00 Breedte poer Uitgangspunten voor berekening: φ' gem : 27,5 γ' gem : 10,0 kn/m 3 (onder) γ' gem : 17,0 kn/m 3 (boven) c' gem : 0,0 kn/m 2 Dekking : 0,30 m grond Belasting centrisch op funderingsvlak minimum (grond)dekking Breedte poer
b l a d 1 v a n 2 RICHTLIJNEN VOOR HET UITVOEREN VAN GRONDVERBETERINGEN en GRONDVERDICHTINGEN Een grondverbetering ten behoeve van toekomstige funderingen dient te worden uitgevoerd met schoon zand, dat goed verdichtbaar is. Het zand nodig voor de grondverbetering zal, afhankelijk van de hieraan te stellen eisen, moeten worden onderzocht op korrelverdeling, korrelvorm en verdichtbaarheid. Dit geldt zowel voor het eventueel van nature aanwezige zand als voor aan te voeren zand. Het onderzoek kan bestaan uit een zeefanalyse, microscopisch onderzoek en een Proctor proef. Eisen voor zand De aan het zand te stellen eisen zijn: - De korrelfractie kleiner dan 63 µm zal in het algemeen niet meer mogen bedragen dan 5 %. Indien minder strenge eisen worden gesteld aan de grondverbetering is een gewichtspercentage van 10 % toelaatbaar. Dit geldt in het algemeen bij beperkte funderingsdrukken. - De uniformiteitscoëfficiënt (= D 60/D 10) dient voor Nederlandse zanden minimaal 2,0 te bedragen. Hierbij staan D 60 en D 10 voor een korreldiameter met een zeefdoorval van respectievelijk 60 en 10 gewichts- procenten. - De korrelvorm dient bij voorkeur hoekig te zijn. - De "Proctor-curve", waarin het watergehalte is uitgezet tegen de droge dichtheid, dient rond de maximum dichtheid een flauw verloop te hebben. Verdichtingswijze Voor een optimale verdichting van de huidige grondslag of een aan te brengen grondverbetering wordt de volgende werkwijze geadviseerd : - ieder ontgravingsniveau verdichten met een trilplaat of trilwals in minimaal 4 gangen, kruislings en overlappend. - een grondverbetering in lagen aanbrengen en verdichten De toe te passen laagdikte is hoofdzakelijk afhankelijk van de aan te wenden verdichtingsapparatuur. Globaal is in de navolgende tabel een indicatie gegeven van de toe te passen laagdikte en apparatuur. Gewicht trilplaat van 1 tot 2 kn : laagdikte 0,2 m Gewicht trilplaat van 3 tot 4 kn : laagdikte 0,3 m Gewicht trilplaat van 5 tot 6 kn : laagdikte 0,5 m Gewicht trilwals van 20 tot 30 kn : laagdikte 0,3 m Gewicht trilwals van 40 tot 60 kn : laagdikte 0,5 m Opgemerkt dient te worden dat de dieptewerking volgens de specificaties van de fabriek in het algemeen geen maatstaf vormt voor de toe te passen laagdikte bij de normale verdichtingswijze. Teneinde de fabrieksmatig opgegeven dieptewerking te bereiken, zijn een groot aantal gangen noodzakelijk (10 tot 15). De effectiviteit van de werking neemt namelijk snel af met de diepte. Verder zijn onderhoud en slijtage van de apparatuur ook belangrijke aspecten voor een optimale uitvoering van de verdichting.
b l a d 2 v a n 2 Bij het toepassen van zware trilapparatuur wordt de bovenste laag van 150 mm tijdens dan wel na het passeren van de apparatuur weer los geschud. Natrillen van het funderingsniveau met een lichte trilplaat is dan ook noodzakelijk. De aanlegbreedte van de grondverbetering dient zodanig te zijn, dat een spreiding van de funderingsdrukken mogelijk is onder een hoek van 45 graden met de verticaal, gerekend vanaf de rand van de stroken en/of poeren. Grondwaterstand De grondwaterstand dient zich tijdens de verdichting op ca 0,5 meter beneden het ontgravingsniveau te bevinden. Drijfzand kan ontstaan, afhankelijk van de doorlatendheid van het aanwezige zand en de toe te passen trilapparatuur, indien de waterstand te hoog is. Hierdoor wordt verdichten onmogelijk. Het watergehalte van het zand dient tijdens het verdichten bij voorkeur 8 tot 15 % te bedragen. Een en ander is af te leiden uit de Proctor proef, waarbij het optimale watergehalte wordt bepaald in relatie tot de hoogst verkregen dichtheid. Controle grondverbetering De kwaliteit van de grondverbetering dient zodanig te zijn, dat minstens een hoek van inwendige wrijving wordt bereikt die als uitgangspunt in de berekening is gehanteerd. De waarden liggen in de regel tussen 30 en 35 graden. De kwaliteitscontrole van de uitgevoerde grondverbetering kan op verschillende manieren plaatsvinden: a) Controlesonderingen. Hierbij kan een volledig pakket grondverbetering worden gecontroleerd. De gemeten conusweerstanden dienen dan als controlemiddel. b) Handsonderingen. De mogelijkheden hiermee zijn beperkt, zowel voor wat betreft de te meten conusweerstand als de maximale penetratiediepte. Gesteld kan worden dat een verdichte zandlaag van ca 0,5 m hiermee te controleren is. In combinatie met een handboor kunnen eventueel ook diepere niveaus worden gecontroleerd. c) In-situ dichtheidsbepalingen met behulp van volume steekringen. De beperkingen van dit systeem zijn als onder b). De beoordeling van de gemeten dichtheid moet worden gerelateerd aan de uit de Proctor proeven verkregen maximale dichtheid. In het algemeen dient de gemeten dichtheid minimaal 95 tot 98 % van de standaard Proctor dichtheid te bedragen, waarbij: - 95 % lage eis - 98 % normale eis; minimum voor funderingsgrondslagen. Bij controle van de funderingslaag met sonderingen kunnen in het algemeen de volgende eisen worden gesteld: - conusweerstand neemt gelijkmatig toe tot 5 MPa op 0,3 meter diepte bij handsonderingen met conusoppervlak 100 mm². - gelijkmatige oploop conusweerstand tot 5 MPa op 0,5 meter diepte bij elektrische sonderingen met conusoppervlak 1000 mm².
+2 +1 0-1 -2-3 -4-5 -6-7 -8-9 -10-11 -12-13 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 10 8 6 4 2 M.V. : 1,93 m NAP 3,8 3,7 3,7 3,9 3,9 3,7 3,8 3,9 3,9 4,0 4,2 4,3 4,4 4,6 4,5 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) -14-15 -16-17 -18-19 -20-21 -22 4,7 4,9 5,0 4,9 4,9 4,9 5,0 5,2 5,3 40,4 -> 39,9 -> -23 5,4-24 -25 5,6 5,6 41 -> 35,4 -> 35,3 -> -26 5,7-27 5,7-28 5,8-29 5,8-30 -31-32 -33-34 1.45-35 225 cm² 15 cm² 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa Project : Locatie : sondering volgens NEN-EN-ISO22476-1 PRINS WILLEM ALEXANDERSCHOOL 'S-GRAVENZANDE x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: 15-9-2016 S15CFII.S15459 AA15620 01 1/1
+2 +1 0-1 -2-3 -4-5 -6-7 -8-9 -10-11 -12-13 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 10 8 6 4 2 M.V. : 1,97 m NAP 1,9 2,3 2,2 2,2 2,1 2,1 2,1 2,2 2,2 2,1 2,0 2,1 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) -14-15 -16-17 -18-19 -20-21 2,0 2,1 2,0 2,0 2,2 2,2 2,2 2,3-22 2,3-23 -24-25 -26-27 -28-29 -30-31 -32 2,3 2,3 2,6 2,6 40,3 -> 43,4 -> 39 -> -33-34 1.45-35 225 cm² 15 cm² 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa Project : Locatie : sondering volgens NEN-EN-ISO22476-1 PRINS WILLEM ALEXANDERSCHOOL 'S-GRAVENZANDE x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: 15-9-2016 S15CFII.S15459 AA15620 02 1/1
+3 +2 +1 0-1 -2-3 -4-5 -6-7 -8-9 -10-11 -12 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 10 8 6 4 2 M.V. : 2,06 m NAP 3,0 1,3 1,3 1,3 1,8 2,1 2,3 2,5 2,5 2,3 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) -13-14 -15-16 -17-18 -19-20 2,3 2,2 2,0 1,9 2,0 1,9 2,0 1,9-21 -22 1,8 1,8-23 -24-25 -26-27 -28-29 -30-31 -32 1,8 1,5 1,4 1,3 1,2 1,2 1,0 1,0 0,8 0,7 34,4 -> -33 1.45-34 225 cm² 15 cm² 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa Project : Locatie : sondering volgens NEN-EN-ISO22476-1 PRINS WILLEM ALEXANDERSCHOOL 'S-GRAVENZANDE x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: 15-9-2016 S15CFII.S15459 AA15620 03 1/1
+3 +2 +1 0-1 -2-3 -4-5 -6 Conusweerstand (qc) in MPa Wrijvingsgetal (Rf=fs/qc) in % 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 10 8 6 4 2 M.V. : 2,01 m NAP 2,1 1,2 1,1 1,2 1,1 1,2 1,1 1,1 1,0 Diepte in m ten opzichte van referentieniveau (NAP) gecorrigeerd voor hellingsafwijking -7-8 -9-10 -11-12 -13-14 -15-16 -17-18 -19-20 1,1 1,0 1,1 1,1 1,1 1,0 0,9 0,9 0,9 1,1 1,1 1,2 1,3 1,3-21 -22 1,3 1,4-23 -24-25 -26 gestaakt i.v.m. obstakel -27-28 -29-30 -31-32 -33 1.45-34 225 cm² 15 cm² 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 Wrijvingsweerstand (fs) in MPa Project : Locatie : sondering volgens NEN-EN-ISO22476-1 PRINS WILLEM ALEXANDERSCHOOL 'S-GRAVENZANDE x Helling (I) in graden Datum : Conusnr. : Projectnr. : Sondeernr.: 15-9-2016 S15CFII.S15459 AA15620 04 1/1
Inspectie put 1
Inspectie put 2
Inspectie put 3