PRIVAATRECHT. Burgerlijk recht. Contractenrecht LITERATUUR ALGEMEEN WETGEVING JURISPRUDENTIE. Departement civielrechtelijke vakken Universiteit Leiden

Vergelijkbare documenten
I n z a k e: T e g e n:

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2007:BA1414

Opzegging duurovereenkomst. Mr. dr. H. Wammes

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

Hoge Raad der Nederlanden

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

Het finale verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden

ECLI:NL:HR:2007:BA6231

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COLLECTIE CONTRACTENRECHT (ADVOCATUUR)

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE KOOPOVEREENKOMST GROND VOOR EENGEZINSHUIZEN, VERSIE

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD

Hoge Raad der Nederlanden

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 18 maart 2013 door de Beroepscommissie ontvangen verweerschrift.

: coöperatieve Rabobank Emmen-Coevorden U.A., gevestigd te Emmen, verder te noemen de Bank

Conclusie. Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie - JOL 2002, 532 NJ 2002, 558 RvdW 2002, 159 JWB 2002/365

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Wetsverwijzingen Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 407, geldigheid:

Privaatrecht. Burgerlijk recht. Contractenrecht. Burgerlijk recht

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

1.2 De Bank heeft bij brief van 25 september 2017 een beroepschrift met bijlage ingezonden.

Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FUTURECARE WORLDWIDE B.V., tevens handelend onder de naam PG WORLDWIDE,

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE VERKOOP VAN ONROERENDE ZAKEN DOOR DE GEMEENTE BEDUM

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2016:3526

ANONIEM BINDEND ADVIES

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

Algemene voorwaarden Stichting Salvage

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:HR:2004:AO1428

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 11 november 2013 heeft ontvangen.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1324, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:4034, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

Jaap van Slooten. Welke bescherming heeft een ZZP er eigenlijk wèl? 9 juni 2017

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL :00-11:15

ECLI:NL:RBROT:2013:BY8582

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

arrest na verwijzing van de derde civiele kamer van 14 januari 2014

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST

ANONIEM BINDEND ADVIES

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARL:2017:2679

ECLI:NL:HR:2011:BU7412

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

1 Het geding in feitelijke instanties

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Auteurs SlimStuderen is altijd op zoek naar auteurs! Stuur je motivatie en cv naar als je interesse hebt!

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:GHARL:2017:2682

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

sr...

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Daar is hij dan: de echtscheidingsnotaris!

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBLIM:2014:6535

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 11 Datum: 10 september 2013

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris)

Transcriptie:

Departement civielrechtelijke vakken Universiteit Leiden ALGEMEEN Jac. Hijma & M.M. Olthof, Compendium Nederlands vermogensrecht, achtste druk, Kluwer, Deventer 2002. Contractenrecht Mr. E.J. Zippro WETGEVING EK 2001/2002, 23 095, nr. 178 b: Memorie van antwoord (21 juni 2002) bij het wetsvoorstel tot aanvulling van titel 7.1 (Koop en ruil) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek met bepalingen inzake de koop van onroerende zaken alsmede vaststelling en invoering van titel 7.12 (aanneming van werk); EK 2001/2002, 24 212, nr. 394: Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 25 juni 2002) over het wetsvoorstel tot vaststelling en invoering van afdeling 7.1.12 (huurkoop onroerende zaken) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek; EK 2001/2002, 27 809, nr. 323a: voorlopig verslag (25 juni 2002) over het wetsvoorstel tot aanpassing van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen; TK 2001/2002, 28 239, nr. 6: nota van wijziging (2 september 2002) bij het wetsvoorstel tot uitvoering van richtlijn 2000/35/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. HR 14 juni 2002, RvdW 2002, 103, JOL 2002, 349 (Bramer/Hofman Beheer & Colpro): algemene voorwaarden; samenloop regeling inzake onredelijk bezwarend beding met die inzake beperkende werking redelijkheid en billijkheid Burgerlijk recht Hofman komt met Bramer overeen dat Bramer aan haar een nog te bouwen panelenpers met in- en uitvoertransport zou leveren. De betaling zal in gedeelten plaatsvinden. Nadat de panelenpers is geleverd, verhuurt Hofman de panelenpers aan Colpro. Bramer breng bij Hofman en Colpro, naast de overeengekomen prijs, ook nog een bedrag in rekening ter zake van meerwerk. Colpro laat echter een deel van het verschuldigde bedrag onbetaald. Op een dag vertoont de panelenpers een storing en stelt Hofman Bramer in gebreke in verband met stagnatie van de productie. Hofman sommeert Bramer de storing te verhelpen. Bramer beroept zich, onder verwijzing naar zijn algemene voorwaarden, op een opschortingsrecht en deelt aan Hofman mede dat hij de storingen pas weer zou verhelpen als Colpro de openstaande rekeningen zal betalen. Bramer vordert voor de Rechtbank dat Hofman en Colpro worden veroordeeld om aan Bramer de niet betaalde meerwerkfacturen te voldoen. Hofman en Colpro (hierna in navolging van het Hof gezamenlijk aangeduid als Colpro) hebben de vordering bestreden en in reconventie gevorderd Bramer te veroordelen tot vergoeding van de schade die Colpro lijdt, ten gevolge van het niet goed functioneren van de machine. Colpro beroept zich op verrekening met een vordering tot schadevergoeding en subsidiair op een opschortingsrecht. Bramer voert daartegen met een beroep op zijn algemene voorwaarden aan dat Colpro geen beroep kan doen op verrekening of opschorting. De Rechtbank wijst de vordering in conventie toe en wijst de vordering in reconventie af. Het Hof wijst de vordering in conventie af en de vordering in reconventie toe. Het beroep van Bramer op zijn algemene voorwaarden, inhoudende dat deze aan het beroep op verrekening en opschorting in de weg staan, werd door het Hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht. Bramer stelt cassatieberoep in. Hij betoogt dat het Hof heeft miskend dat het beroep op de betrokken artikelen van de algemene voorwaarden had behoren te worden getoetst aan de hand van de maatstaf of sprake is van onredelijk bezwarende bedingen in de zin van artikel 6:233, aanhef en onder a BW, in plaats van aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad overweegt: Naar luid van art. 6:233, aanhef en onder a, BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Aldus wordt aan consumenten en kleine ondernemers een bijzondere bescherming geboden tegen het gebruik van onredelijk bezwarende bedingen in algemene voorwaarden. Daarnaast geldt de algemene regel van art. 6:248 lid 2 BW dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtsgevolgen van deze bepalingen zullen met betrekking tot één feitencomplex niet naast elkaar kunnen worden ingeroepen (geen cumulatie). Niet valt evenwel in te zien op welke grond hier afgeweken zou moeten worden van het algemeen geldende uitgangspunt dat, indien verschillende bepalingen voor toepassing op één feitencomplex in aanmerking komen en cumulatie niet mogelijk is, aan de gerechtigde de keuze is welke rechtsgevolgen hij wenst in te roepen of op welke rechtsgrond hij zich wenst te baseren. Nu de regeling van Titel 5, Afdeling 3, Algemene voorwaarden, ertoe strekt de positie van de wederpartij van een gebruiker van algemene voorwaarden te versterken, zou aan die strekking worden tekort gedaan indien de wederpartij zou zijn verstoken van een beroep op art. 6:248 lid 2. Ook het verschil in rechtsgevolgen enerzijds nietigheid en anderzijds het niet van toe- KATERN 85 4561 PRIVAATRECHT

passing zijn van het beding staat aan de hiervoor bedoelde keuzemogelijkheid niet in de weg, nu dit verschil voor de gebruiker van algemene voorwaarden niet tot een onaanvaardbaar resultaat leidt De Hoge Raad verwerpt het principale beroep, conform de conclusie van A-G Langemeijer. P. Abas, De Hoge Raad volhardt in geknoei met redelijkheid en billijkheid. Een korte beschouwing naar aanleiding van HR 14 december 2001, NJ 2002, 59, De praktijkgids 2002, pp. 626-631; M.P. Boots, De gevolgen van het Courage/Crehan-arrest, Contracteren 2002, pp. 27-29; O.K. Brahn, bewerkt door W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Kluwer, Deventer 2002; D. Busch e.a. (red.), The Principles of European contract law and Dutch law, a commentary, Ars Aequi Libri, Nijmegen 2002; J.L.P. Cahen, Algemeen deel van het verbintenissenrecht, Pitlo, het Nederlands burgerlijk recht deel 4, Kluwer, Deventer 2002; P. Kuipers, B. Wessels & W.F. van Zant, Praktijkhandleiding algemene voorwaarden, Kluwer, Deventer 2002; J.M. Smits, Wat is een overeenkomst op afstand in de zin van art. 7:46a BW, WPNR 6500 (2002), pp. 585-587; A.J. Verdaas, De opzegbaarheid van duurovereenkomsten: een pleidooi voor de contractsvrijheid, WPNR 2002, pp. 599-606. 4562 KATERN 85

De Staat heeft in de onderhavige procedure een vordering tot schadevergoeding tegen Geveke ingesteld; door de sanering die heeft plaatsgevonden op kosten van het Rijk, de provincie en/of gemeente, nadat Geveke de economische eigendom van het terrein had verkregen, is de onroerende zaak in waarde gestegen. Krachtens artikel 75 lid 3 Wbb jo. artikel 6:212 BW is verweerster gehouden de aldus door de Staat geleden schade te vergoeden. Het hof heeft de vordering afgewezen met als belangrijkste motivering dat niet kan worden gesproken van verkrijging van (het recht op) een onroerende zaak als bedoeld in de brief van de Minister van VROM (Kamerstukken II 1993-1994, 22 727, nr. 11), daar Geveke slechts in een verbintenisrechtelijke relatie staat met de juridische eigenaar en de Staat te weinig heeft gesteld om vast te kunnen stellen of de verrijking aan de juridische- of economische eigenaar is toegevallen. Tegen dit oordeel komt de Staat in cassatie op. De Hoge Raad overweegt:, Het hof heeft in het eindarrest ( ) terecht overwogen dat voor de toepassing van de regeling van art. 75 lid 3 Wbb niet als een vereiste heeft te gelden dat de verrijkte in een goederenrechtelijke verhouding staat tot de zaak waarop de verrijking betrekking heeft. Tot de gevallen die de bepaling op het oog heeft, zal in ieder geval moeten worden gerekend de situatie dat de verrijking ten goede komt van de economische eigenaar van een verontreinigde onroerende zaak. ( ) [Geveke] heeft ( ) niet ontkend dat het belang, verbonden aan het verontreinigde terrein, haar aanging. Gelet hierop is onbegrijpelijk dat het Hof ( ) heeft overwogen dat vooralsnog onvoldoende feiten en omstandigheden waren gesteld die konden leiden tot het oordeel dat de veronderstelde waardestijging van het terrein aan Geveke als economische eigenares ten goede zou zijn gekomen. Volgt vernietiging en verwijzing conform de conclusie van P-G Hartkamp. Onrechtmatige daad en overige verbintenissen uit de wet Mr. R.M.Ch.M. Koot HR 13 september 2002, RvdW 2002, 137, JOL 2002, 456 (Staat/Geveke BV): Ongerechtvaardigde verrijking economische eigenaar gesaneerde grond ex art. 75 lid 3 Wbb Geveke heeft in de periode 1986- begin 1988 de economische eigendom verkregen van een terrein, in juridische eigendom toebehorend aan Geveke Beheer BV, gelegen in de gemeente Groningen. Voordien is het terrein onder meer eigendom geweest van een chemische wasserij/ververij, in welke periode bodem- en grondwaterverontreiniging is ontstaan. Vervolgens is de grond medio 1988 door de provincie Groningen gesaneerd. Na de sanering is het terrein met woningen bebouwd en perceelsgewijs aan de betreffende kopers van de woningen in eigendom overgedragen. C.C. van Dam, Het taxibus-arrest, VR 2002, pp. 205-209; M. Faure & T. Hartlief, Nieuwe risico s en vragen van aansprakelijkheid en verzekering (Recht en Praktijk 118), Kluwer, Deventer 2002; D.J. van der Kwaak, Kan procederen onrechtmatig zijn?, WPNR 6496 (2002), pp. 579-587; H.J. den Hollander, Affectie, shock en geld, TVP 2002, pp. 33-42; S.D. Lindenbergh, Schade door geestelijk letsel als gevolg van een schokkende gebeurtenis, AV&S 2002, pp. 63-73; B.W.M. Nieskens-Isphording & A. van der Putt-Lauwers, Derdenbescherming en ongerechtvaardigde verrijking, WPNR 6500 (2002), pp. 488-491. 4562 KATERN 85

Goederenrecht Mr.drs. B.T.M. van der Wiel HR 26 april 2002, RvdW 2002, 75, JOL 2002, 259 (Deutsche Hypothekenbank en BHF-Bank/De Liagre Böhl q.q.): hypotheek; beheer als bedoeld in artikel 3:267 BW; omvang bevoegdheid hypotheekhouder tot executie; bevoegdheid tot sloop vóór levering? Positie faillissementscurator De beleggingsmaatschappij Escensum Westerstraat BV (EW) had een erfpachtrecht op een stuk grond en daarop staande kantorenpanden te Rotterdam. Hierop hadden de Deutsche Hypothekenbank en de BHF-Bank (de Banken) een hypotheekrecht. Na schending van de betalingsverplichtingen door EW wilden de Banken het in hypotheek gegeven leegstaande onroerend goed uitwinnen. Op 7 juni 1993 heeft de president van de Rechtbank te Rotterdam op de voet van artikel 3:267 BW aan de Banken machtiging verleend om de onroerende zaken in beheer te nemen. De Banken hebben vervolgens gezocht naar een huurder of koper. De potentiële koper had geen belangstelling voor de gebouwen, maar wel voor de ondergrond als bouwgrond. De koper en de Banken zijn overeengekomen dat de Banken zich zouden inspannen om te bewerkstelligen dat de gebouwen gesloopt zouden worden vóór het tijdstip van levering. Het gevolg hiervan is dat de levering onderworpen is aan omzetbelasting, die zal worden geheven van EW. Bij beschikking van 9 september 1998 heeft de president van de rechtbank op de voet van artikel 3:268 lid 2 BW aan de Banken verlof verleend om het erfpachtrecht onderhands te verkopen. EW is op 13 oktober 1998 failliet verklaard. Toen de Banken wilden overgaan tot de sloop van de gebouwen, heeft de curator in het faillissement zich daartegen verzet. In overleg tussen de Banken en de curator is om praktische redenen besloten de sloop en de levering doorgang te doen vinden en de vraag, of de curator gerechtigd zou zijn geweest zich tegen de sloop te verzetten, bij prorogatie aan het Gerechtshof voor te leggen. Het Hof neemt als uitgangspunt dat de banken het recht hebben de zaken zonodig te slopen vanwege de op grond van artikel 3:267 BW door de president verleende bevoegdheid de zaken in beheer en onder zich (curs. BvdW) te nemen dan wel vanwege artikel 16 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden, dat tevens bepaalt dat de schuldeiser het onderpand zonodig mag vernieuwen. Naar het oordeel van het Hof had de curator echter het recht een adequate tegenprestatie te bedingen en is dat ook in feite gebeurd. Daarom heeft het Hof de vordering tot verklaring voor recht dat de curator gehouden was de sloop onvoorwaardelijk te gedogen, afgewezen. Zowel de Banken als de curator gaan in cassatie. In het principale cassatieberoep (van de Banken) wordt uitgaande van de bevoegdheid van de Banken om tot sloop over te gaan het oordeel van het Hof bestreden dat de curator het recht had een tegenprestatie te bedingen, in het incidentele beroep (van de curator) wordt het oordeel bestreden dat de Banken bevoegd waren tot sloop over te gaan. De Hoge Raad behandelt eerst het incidentele beroep. Het eerste onderdeel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Banken bevoegd waren tot sloop over te gaan voor zover dit oordeel gebaseerd is op het uitgangspunt dat de Banken bevoegd waren de zaken onder zich te nemen. Het betoogt dat de Banken slechts de bevoegdheid hadden de zaken in beheer te nemen. Het onderdeel slaagt: De op 7 juni 1993 door de President van de rechtbank te Rotterdam op de voet van art. 3:267 aan de Banken verleende machtiging gaf hun overeenkomstig het beding in art. 16 van de op de hypotheekovereenkomst toepasselijke Algemene Voorwaarden ( ) de bevoegdheid de zaken in beheer te nemen. Noch in die machtiging noch in de Algemene Voorwaarden is sprake van de bevoegdheid de zaken onder zich te nemen en die bevoegdheid volgt ook niet uit de bevoegdheid een zaak in beheer te nemen. Naar huidig recht moet bovendien blijkens art. 3:267 de bevoegdheid om een zaak onder zich te nemen afzonderlijk worden bedongen. Vervolgens wordt het oordeel van het Hof bestreden dat de Banken bevoegd waren tot sloop over te gaan voor zover dat berust op de opvatting dat de bevoegdheid tot slopen besloten ligt in de bevoegdheid de zaken in beheer te nemen. Ook het tegen dit oordeel gerichte onderdeel treft doel: ( ) gezien de betekenis die op andere plaatsen in de wet aan het begrip beheer wordt toegekend, [kan] onder dit begrip zoals het wordt gebruikt in art. 3:267, niet ook het slopen van de op de verhypothekeerde zaken aanwezige gebouwen worden begrepen. Ten slotte heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat de Banken de bevoegdheid tot sloop in ieder geval aan artikel 16 van de Algemene Voorwaarden kunnen ontlenen. Dit artikel bepaalt dat de schuldeiser het onderpand zonodig mag vernieuwen. Het tegen dit oordeel aangevoerde middel betoogt, aldus de Hoge Raad, terecht dat dit beding niet de uitleg toelaat dat hieronder de bevoegdheid is begrepen de zaken te slopen zonder ze (zelf) weer op te bouwen. De besproken middelen in het incidentele beroep slagen. Het principale beroep faalt op gronden die hier buiten beschouwing kunnen blijven. Zowel het incidentele als het principale beroep leiden tot de slotsom dat de door de Banken gevorderde verklaring voor recht niet kan worden toegewezen. Nu dat ook de uitkomst is van het bestreden arrest van het Hof, moeten beide beroepen worden verworpen. Burgerlijk recht J.W.H. Blomkwist, Beslag op kredietruimte?, WPNR 6498 (2002), pp. 534-537; V. Mak, Retentierecht op zeeschepen, AA 2002, pp. 595-603; A.F. Salomons, De genade en ongenade van de eigenaar (inaug. rede Amsterdam UvA), Kluwer, Deventer 2002; P.C. Voûte, De rekening-courant, haar functie in het betalingsverkeer en de mogelijkheid tot derdenbeslag, WNPR 6498 (2002), pp. 527-533. PRIVAATRECHT KATERN 85 4563

Huwelijksvermogensrecht Mr. C.G. Breedveld-de Voogd WETGEVING Inwerkingtreding op 1 september 2002 bij Besluit van 3 juli 2002 (Stb. 2002, 370) van de Wet tot wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen, Wet van 14 maart 2002, Stb. 2002, 152) C.A. Kraan, Nieuwe onzekerheid over het Amsterdams Verrekenbeding, Echtscheiding Bulletin 2002, pp. 89-94; H.L.J.M. Kersten, Periodieke Verrekenbedingen en geldleningen, EchtscheidingBulletin 2002, pp. 106-110; M.J.A. van Mourik, Regels voor verrekenbedingen, WPNR 6499 (2002), pp. 555-561. Erfrecht Mr. P.C. van Es W. Breemhaar, De testeerbevoegdheid van de wegens een geestelijke stoornis onder curatele gestelde in het nieuwe erfrecht, WPNR 6497 (2002), pp. 509-511; J.H.A. Lokin, Officium pietatis, RM Themis, 2002, pp. 193-194; M.J.A. van Mourik (red.), Handboek Nieuw Erfrecht, Kluwer, Deventer 2002; M.J.A. van Mourik, Erfrecht, Kluwer, Deventer 2002; M.J.A. van Mourik, Nieuw erfrecht, Kluwer, Deventer 2002; F.R. Salomons, Reactie op het artikel Enige opmerkingen over de nieuwe regeling van artikel 4:91 NBW van mr. P.C. van Es in WPNR 6487 (2002) met naschrift, WPNR 6495 (2002), pp. 471-474; Nieuw erfrecht, 2002, nrs. 3 en 4. 4564 KATERN 85