Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Vergelijkbare documenten
Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Beesel. Datum: 11 maart Rapportnummer: 2011/086

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

"Ik woon nu bijna 3 jaar in Wassenaar en ben zeer verbolgen over de wijze waarop u met uw burgers omgaat:

Rapport. Datum: 14 juli Rapportnummer: 2011/212

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Rapport inzake een klacht over het College voor zorgverzekeringen (CVZ) in Diemen. Datum: 15 juni Rapportnummer: 2011/176

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Beoordeling. h2>klacht

Geen duidelijkheid over handhavingsverzoek Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie ressort 's-gravenhage te Den Haag. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2013/065

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Datum: 24 oktober 2012

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Rapport over een klacht over Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uit Dordrecht. Datum: 23 december Rapportnummer: 2011/367

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Ministerie van Defensie te Den Haag. Datum: 5 maart Rapportnummer: 2012/030

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Voedsel en Waren Autoriteit uit Den Haag. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/131

Rapport. Rapport over een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/297

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Datum: 24 mei Rapportnummer: 2013/057

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/189

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

De behandeling van een kwijtscheldingsverzoek Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam

Rapport. Datum: 13 november 2007 Rapportnummer: 2007/254

Rapport. Oordeel. Datum: 18 april 2017 Rapportnummer: 2017/053

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek te Den Haag. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/081

Waar blijft de fiets? Dienst Zorg en Samenleven

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Nederlandse consulaat te Barcelona (Spanje). Bestuursorgaan: de minister van Buitenlandse Zaken.

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Datum: 27 mei 2005 Rapportnummer: 2005/156

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november 2011 Rapportnummer: 2011/341

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat: Het Ministerie van Defensie zijn klacht over het feit dat het ministerie ten aanzien van militairen, die zich om dienstredenen in het buitenland bevinden, standaard vasthoudt aan de in artikel 3 lid 3 Militaire Ambtenarenwet 1931 genoemde beslistermijn van zes maanden op een bezwaarschrift, ongegrond heeft verklaard. Bevindingen en beoordeling Algemeen I Bevindingen Verzoeker is werkzaam als jurist bij een vakbond. In die functie staat hij militairen bij in onder meer bestuursrechtelijke procedures tegen het Ministerie van Defensie. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorgeschreven hoe bezwaarschriftprocedures doorlopen moeten worden. De wetgever heeft er echter voor gekozen om in de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW) af te wijken van een aantal bepalingen uit de Awb. Zo zegt artikel 3 lid 1 van de MAW dat, in afwijking van artikel 6:7 Awb, de termijn van het indienen van een bezwaarschrift dertien weken bedraagt indien de belanghebbende zich om redenen van dienst buiten Nederland bevind. Daarnaast zegt artikel 3 lid 3 MAW dat, in afwijking van artikel 7:10 lid 1 Awb, de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar zes maanden bedraagt indien een of meer belanghebbenden, getuigen of deskundigen zich om redenen van dienst buiten Nederland bevinden. Het Ministerie van Defensie heeft verzoeker laten weten dat het binnen de wet handelt door bezwaarschriften binnen zes maanden af te handelen maar dat het er naar streeft niet telkenmale de volledige beslistermijn van zes maanden te hoeven gebruiken. Volgens verzoeker doet het ministerie de zaken wel binnen de zes maanden af maar niet binnen de in artikel 7:10 lid 1 Awb genoemde termijn van zes weken. Dit ondanks dat bijvoorbeeld de bezwaar makende militairen, die in het buitenland zitten, zich laten vertegenwoordigen door een in Nederland verblijvende gemachtigde en zich verder geen betrokkenen in het buitenland bevinden. Voor een langere afhandelingstermijn dan zes weken is in die gevallen volgens verzoeker geen plaats. Verzoeker heeft daarover een klacht bij het ministerie ingediend. Bij brief van 29 juni 2011 heeft het ministerie de klacht van verzoeker ongegrond verklaard. Het ministerie stelt zich daarbij samengevat op het standpunt dat artikel 3 lid 3 MAW zegt dat indien een of meer belanghebbenden, getuigen of deskundigen zich in het

3 buitenland bevinden de termijn voor het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift zes maanden bedraagt. Een zo spoedig mogelijke afdoening was, is en blijft altijd het streven. Omdat verzoeker zich niet kon vinden in deze reactie van het ministerie heeft verzoeker op 4 juli 2011 een klacht bij de Nationale ombudsman ingediend. De klacht en een aantal vragen zijn voorgelegd aan de minister van Defensie. Bij brief van 15 augustus 2011 heeft de minister op de klacht en de vragen gereageerd. De minister handhaaft daarin het eerder genoemde standpunt. In aanvulling daarop zegt de minister dat ook voor bestuursorganen het beginsel van rechtszekerheid geldt en dat dat in casu is gelegen in het ongehinderd mogen toepassen van een bepaling die reeds jaren in een formele wet is opgenomen. De minister is van mening dat hij in beginsel niet onbehoorlijk handelt wanneer hij de termijn uit artikel 3 MAW1931 toepast, hetgeen zich in zijn optiek ook verdraagt met de gedachte achter behoorlijkheidsvereiste 17. Hem zijn daarnaast geen concrete gevallen bekend waarin hij, binnen het kader van artikel 3 MAW1931, niet voortvarend zou hebben gehandeld. Verder wijst de minister er op dat hij bezwaren zo voortvarend mogelijk af probeert te doen. In zijn reactie heeft de minister aangegeven dat in het standpunt van verzoeker een wens is besloten omtrent hoe de wet moet worden toegepast of hoe deze moet luiden. Over het feit dat de minister van Defensie de wet juist toepast, heeft de onafhankelijke rechter reeds een uitspraak gedaan. Indien verzoeker de wet op dit punt veranderd zou willen zien, geldt het primaat van de politiek, aldus de minister. In 2010 en 2011 heeft het Ministerie van Defensie tot nu toe 15 zaken, waarin de bezwaarmaker, getuige of deskundige in het buitenland verbleef, afgedaan. Ruim 73% is binnen de termijn van zes maanden afgehandeld. In iets meer dan 13% van deze zaken is de bezwaarmaker ook daadwerkelijk in persoon gehoord. De gemiddelde behandelingstermijn van dit soort zaken is 4,4 maanden. II Beoordeling Het vereiste van voortvarendheid houdt in dat overheidsinstanties slagvaardig en met voldoende snelheid optreden. Dit houdt concreet in dat bezwaarschriften zo snel mogelijk worden afgehandeld. Het standpunt van de minister dat hij rechtmatig handelt en dus behoorlijk is niet in de lijn met de jarenlange 'ombudsprudentie' van de Nationale ombudsman. Hieruit blijkt namelijk dat rechtmatig handelen niet zonder meer impliceert dat ook behoorlijk wordt gehandeld. Wat de precieze bedoeling van de wetgever achter artikel 3 lid 3 MAW is, is niet duidelijk. Er staat hier niets over in de wetsgeschiedenis. Aangenomen wordt dat de wetgever voor een langere termijn heeft gekozen omdat het horen van een belanghebbende die zich niet in Nederland bevindt niet altijd binnen de in de Awb gestelde termijnen mogelijk is. Het

4 moeten gebruiken van een termijn van meer dan zes weken moet echter in elke concrete zaak afzonderlijk wel te rechtvaardigen zijn. Er zijn immers bijvoorbeeld tegenwoordig tal van nieuwe communicatiemiddelen, zeker bij Defensie. Tevens is het horen per telefoon onder voorwaarden door de wetgever ook toegestaan. En militairen die bijvoorbeeld in België of Duitsland zijn gestationeerd, kunnen ook zo in Nederland zijn. De Nationale ombudsman heeft vastgesteld dat bijna driekwart van de zaken binnen de wettelijke termijn van zes maanden wordt afgehandeld met een gemiddelde termijn van 4,4 maanden en dat het ministerie er ook naar streeft om de zaken binnen zes maanden af te doen. Wat echter wel opvalt is dat in slechts 13% van de gevallen de bezwaarmaker ook daadwerkelijk is gehoord. Indien bezwaarmaker niet in persoon wordt gehoord, omdat hij daar bijvoorbeeld van af ziet, zou een bezwaarschrift in beginsel binnen een termijn van zes weken of zelfs nog sneller moeten kunnen worden afgehandeld. Nu in het overgrote deel van de zaken de bezwaarmaker niet in persoon is gehoord en de gemiddelde afhandelingstermijn 4,4 maanden is, is in strijd gehandeld met het vereiste van voortvarendheid. De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging niet behoorlijk. Bovenstaande heeft de Nationale ombudsman aanleiding gegeven voor het doen van een aanbeveling. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Defensie uit Den Haag, is gegrond wegens schending van het vereiste van voortvarendheid. Aanbeveling De Nationale ombudsman beveelt de minister van Defensie aan om in zaken op grond van de Militaire Ambtenarenwet 1931, waarin geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen om een termijn van meer dan zes weken voor het nemen van een beslissing op bezwaar te hanteren, binnen zes weken een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer Onderzoek Op 4 juli 2011 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Defensie uit Den Haag.

5 Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Betrokkenen werd verzocht op de bevindingen te reageren. De reactie van verzoeker en Defensie gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift met bijlagen van verzoeker van 4 juli 2011; Reactie van de minister van Defensie op de klacht van 15 augustus 2011; E-mail van de minister van Defensie van 12 oktober 2011; E-mail van verzoeker van 18 oktober 2011; E-mail van de minister van Defensie van 26 oktober 2011. Achtergrond Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken." Artikel 7:10 lid 1 Algemene wet bestuursrecht luidt: "Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken." Artikel 3 lid 1 en lid 3 Militaire Ambtenarenwet 1931 luiden: "1. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift dertien weken, indien de belanghebbende

6 zich om redenen van dienst buiten Nederland bevindt. 3. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de beslistermijn zes maanden, indien een of meer belanghebbenden, getuigen of deskundigen zich om redenen van dienst buiten Nederland bevinden."