Emotron FlowDrive. Afvalwater pompen AC aandrijving. Instructies voor installatie en ingebruikname. Emotron FLD48/52/69, bouwvorm B - F/F69 en C2 - F2

Vergelijkbare documenten
Emotron FDU en VFX 2.0

Emotron VFX 2.0 Frequentieregelaar

Emotron FDU 2.0 Frequentieregelaar

PTC 2.0-optieprint. PTC/RTC-optieprint. Gebruiksaanwijzing Nederlands. Voor frequentieregelaar Emotron VFX/FDU 2.0-IP2Y. Voor Emotron FlowDrive-IP2Y

Emotron FDU 2.0 Frequentieregelaar

RTC- Print real-time klok Optie

RTC- Print real-time klok Optie

Emotron I/O-board 2.0 Optie

Emotron FDU 2.0 Frequentieregelaar

Emotron FDU 2.0 Frequentieregelaar

Emotron PTC/PT100 board 2.0 Optie

Emotron HCP 2.0. Handheld control panel voor Emotron FDU/VFX 2.0 Emotron CDU/CDX 2.0. Gebruiksaanwijzing Nederlands

Emotron I/O-board 2.0 Optie

Emotron VFX 2.0 Frequentieregelaar

Geoptimaliseerd voor lage vermogens

Emotron FDU en VFX Frequentieregelaars

Emotron FDU 2.0 Frequentieregelaar

PTC/PT100 board 2.0 Optie

Speciale frequentieregelaar voor afvalwater. Emotron FlowDrive

Emotron Encoder board 2.0 Optie

Frequentieregelaar FDU 2.0. GEBRUIKSAANWIJZING - Nederlands

Frequentieregelaar VFX 2.0. GEBRUIKSAANWIJZING - Nederlands

PumpDrive. Zelfkoelende, motoronafhankelijke frequentieregelaar. Verkorte handleiding

PDM-8-MB POM (VOEDING OVER MODBUS) Montage & gebruiksvoorschriften

INSTALLATIE INSTRUCTIES Alleen geschikt als permanente installatie, onderdelen genoemd in de handleiding kunnen niet buiten gemonteerd worden.

Emotron M20 Asbelastingsmonitor

Keystone OM13 - EPI-2 driedraads module Handleiding voor installatie en onderhoud

GASTRO BUFFET - SALADEBAR GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUDSHANDLEIDING

Montage- en gebruiksaanwijzing

Emotron VFX 2.0 Frequentieregelaar

PACK TYXIA 541 et 546

Frequentieregelaar 400V 15kW Vector Control - fluxcon 100 serie

Installatie instructies

Bestnr Toerentalregelaar voor ventilator

ilmo 50 WT Ref B

Het typenummer is te vinden op de identificatiesticker aan de onderzijde van het product.

AQUASNAP Bedieningspaneel

Emotron FlowDrive Afvalwater pompen AC aandrijving Emotron FLD48-2p5-2Y tot en met 038-2Y 0,75-18,5 kw Instructies voor installatie en ingebruikname

Emotron FDU 2.0 Frequentieregelaar

Installatie-instructie

BDS-001, besturing voor handbediende schuifdeuren

Installatie- en bedieningsinstructie. Table Stand DS (2018/08) nl

Dynamische regelaars voor kleine AC-motoren

1. BESCHRIJVING spanningsindicator. voedingsschakelaar. AC uitgangs stopcontact krokodilleklemmen. ventilator 2. VERBINDINGEN

Magneetklep DN10, DN15 en DN20 Kenmerken

Elektra H GB... 9 NO

LAADZUIL ELEKTRISCHE MONTAGE EN GEBRUIK Deze handleiding is van toepassing op een DIC laadzuil met plug and play systeem

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

Opgave 1 Opbouwen van een servomotor-systeem

Gebruiksaanwijzing Netgelijkrichter 24 V, NG-10 A-TYP

Emotron VSA/VSC Frequentieregelaar

SUI Bedieningspaneel

GPRS-A. Universele monitoringsmodule. Quick start. De volledige handleiding is verkrijgbaar op Firmware versie 1.00 gprs-a_sii_nl 02/18

STAKA. Handleiding elektrische bediening. Dakluiken Flachdachausstiege Roof access hatches Trappes de toit

GEBRUIKSAANWIJZING. Europese Modellen MD 60/100/120 3/4/5 Amerikaanse Modellen MD 24/40/48 3/4/5

USV ACTIVE POTENTIOMETER. Montage & gebruiksvoorschriften

ACS-30-EU-MONI-RMM2-E

Inhoud. 1. Veiligheidsinstructies

Nederlands IZAR RDC STANDARD. Installatiehandleiding. Deze handleiding dient te worden afgegeven de eindklant.

ITR ELEKTRONISCHE DIGITALE SNELHEIDSREGELAAR. Montage & gebruiksvoorschriften

GEBRUIKSAANWIJZING EIGENSCHAPPEN VOOR HET GEBRUIK

Technische Catalogus Softstarters

Het typenummer is te vinden op de identificatiesticker aan de onderzijde van het product.

Emotron FDU/VFX 2.0 Extern bedieningspaneel

HANDLEIDING ATEX Explosionproof

Uitgave. MOVIDRIVE compact 04/2002. Systeemhandboek / NL

Mobrey MCU900-serie 4 20 ma + HART-compatibele controller

MT ELEKTRONISCHE REGELAAR. Montage & gebruiksvoorschriften

Installatie instructie

SATD1 DIN RAIL VEILIGHEIDS EN ISOLATIETRANSFORMATOR. Montage & gebruiksvoorschriften

GEBRUIKSAANWIJZING. Europese Modellen HI 120 Amerikaanse Modellen HI 48. WAARSCHUWING Lees deze handleiding voordat u de machine gebruikt.

LAADZUIL ELEKTRISCHE. MONTAGE EN GEBRUIK. Deze handleiding is van toepassing op een DIC laadzuil met passysteem LAADPAS LAADPAS

Technische handleiding Versie 01/11 SERVER-CONTROL

HANDLEIDING. Scheidingstransformatoren. Scheidingstransformator 7000 W 230V/32A Artikel nummer: ITR

Programmeerbare elektronische tijdschakelklok

HP Power Distribution Rack

MONTAGEHANDLEIDING WINDBEVEILIGING EOLIS 2

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. LB-management. Jaloeziebasiselement Universeel. Jaloeziebasiselement Universeel Art. nr.

COMPACTE DRAADLOZE SCHAKELAAR

BES External Signaling Device

ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING

Technische handleiding Versie 11/11. PLC-INTERFACE (slave)

START SET DRAADLOOS SCHAKELEN

* /1 * /1 * x40

DIGITALE STROOMTANG - KEW SNAP MODEL 2017/2027RMS voor het meten van wisselstroom. Klauwen. Klauwopener. Bereikkeuzeschakelaar. Veiligheidsarmband

Geldt voor Emotron VFX 2.0 en FDU 2.0 frequentieregelaar

AANVULLEND INSTRUCTIEBOEKJE LUCHTVERWARMER. TYPE TR Duct. Kanaal uitvoering

CCS COMBO 2 ADAPTER. Handleiding

230 VAC TRANSFORMATORREGELAAR STR-1VERMOGENSBEREIK: 10,0 20,0 A. Montage & gebruiksvoorschriften

Emotron FlowDrive. Afvalwater pompen AC aandrijving. Software-instructies Nederlands. Geldig vanaf softwareversie 1.10

Gebruikershandleiding.

1. Specificaties Algemeen Inhoud verpakking Modelspecifiek Veiligheidsnormen en beveiligingen...

Versnellingsschakelaar

Bestnr Digitale temperatuurregelaar ENDA ET1311

EC Vent Installatie-instructies

Soort Meetbereik druk Uitgangssignaal actieve druk. Elektrische gegevens Voedingsspanning DC V, ±10%, 1.1 W

OMI-5 METALEN BEHUIZING

TECHNISCHE CATALOGUS FREQUENTIEREGELAARS

Emotron VS10 / VS30 Frequentieregelaar 0,25 2,2 kw

Transcriptie:

Emotron FlowDrive Afvalwater pompen AC aandrijving Emotron FLD48/52/69, bouwvorm B - F/F69 en C2 - F2 0,75-200 kw Instructies voor installatie en ingebruikname

Emotron FlowDrive Emotron FLD48/52/69, bouwvorm B - F/F69 en C2 - F2 0,75-200 kw Instructies voor installatie en ingebruikname Documentnummer: 01-6142-03 Uitgave: r1 Datum van uitgifte: 22-11-2016 Copyright CG Drives & Automation Sweden AB 2015-2016 CG Drives & Automation Sweden AB behoudt zich het recht voor om, zonder kennisgeving vooraf, specificaties en illustraties in de tekst te wijzigen. De inhoud van dit document mag niet worden gekopieerd zonder de uitdrukkelijke toestemming van CG Drives & Automation Sweden AB.

Veiligheidsinstructies Gefeliciteerd met uw product van CG Drives & Automation! Voordat u de eenheid voor het eerst installeert, in bedrijf stelt of inschakelt, is het zeer belangrijk dat u eerst deze handleiding zorgvuldig hebt gelezen. De volgende symbolen kunnen in deze gebruiksaanwijzing of op het product voorkomen. Lees deze altijd eerst voordat u verder gaat. OPMERKING: extra informatie als ondersteuning om problemen te voorkomen.! VOORZICHTIG! Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot storingen in of schade aan de frequentieregelaar. WAARSCHUWING! Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot ernstig letsel voor de gebruiker en ernstige schade aan de frequentieregelaar. HEET OPPERVLAK! Indien de instructies niet worden gevolgd kan de gebruiker verwondingen oplopen. Werken met de frequentieregelaar Installatie, inbedrijfstelling, demontage, metingen enz., van of aan de frequentieregelaar mogen alleen worden uitgevoerd door technisch juist gekwalificeerd personeel voor de betreffende taak. Voor het gebruik, opslag en installatie van de apparatuur gelden verschillende nationale, regionale en plaatselijke voorschriften. Houd u altijd aan de actuele voorschriften en wetgeving. Frequentieregelaar openen WAARSCHUWING! Schakel altijd de netspanning uit voordat u de frequentieregelaar opent en wacht minimaal 7 minuten om de condensatoren de tijd te geven om zich te ontladen. Neem altijd adequate voorzorgsmaatregelen voordat de frequentieregelaar geopend wordt. Hoewel de aansluitingen voor de stuursignalen en de schakelaars zijn geïsoleerd van de netspanning, mag de controlprint niet worden aangeraakt wanneer de frequentieregelaar is ingeschakeld. Te nemen voorzorgsmaatregelen bij een aangesloten motor Als er werkzaamheden aan een aangesloten motor of de aangedreven machine moeten worden uitgevoerd, moet de netspanning altijd eerst van de frequentieregelaar worden losgekoppeld. Wacht minimaal 7 minuten voordat u met de werkzaamheden begint. Aarding De frequentieregelaar dient altijd te worden geaard via de veiligheidsaarde op de netvoeding. Aardlekstroom VOORZICHTIG! Deze frequentieregelaar heeft een! aardlekstroom die hoger is dan 3,5 ma AC. De minimale grootte van de veiligheidsaardgeleider moet daarom voldoen aan de lokaal geldende veiligheidsregels voor apparatuur met hoge lekstroom. Dit betekent dat volgens IEC61800-5-1 de veiligheidsaardgeleider aan een van de volgend condities moet voldoen. Bij fasekabeldoorsneden kleiner dan 16 mm 2 (6 AWG) moet de draaddoorsnede van de PE-geleider groter dan 10 mm 2 Cu (16 mm 2 Al) zijn, of een tweede PE-geleider met dezelfde doorsnede als de oorspronkelijke PEgeleider. Bij kabeldoorsneden groter dan 16 mm 2 (6 AWG) maar kleiner dan of gelijk aan 35 mm 2 (2 AWG) moet de PEdraaddoorsnede minimaal 16 mm 2 (6 AWG) zijn. Voor kabels met een draaddoorsnede van > 35 mm 2 (2 AWG) moet de draaddoorsnede van de PE-geleider minimaal 50% zijn van de draaddoorsnede van de gebruikte fase. Als de draaddoorsnede van de PE-geleider in het gebruikte kabeltype niet aan bovenstaande vereisten voor de draaddoorsnede voldoet, moet er een aparte PEgeleider worden gebruikt om wel aan de vereisten te voldoen. Compatibiliteit aardlekschakelaar (RCD) De frequentieregelaar veroorzaakt een DC-stroom in de veiligheidsgeleider. Als er gebruik wordt gemaakt van een aardlekschakelaar (RCD) als beveiliging bij direct of indirect contact, is alleen een RCD van type B toegestaan aan de voedingszijde van dit product. Gebruik een aardlekschakelaar van minimaal 300 ma. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 1

EMC-voorschriften De installatievoorschriften moeten strikt worden nageleefd om aan de EMC-richtlijnen te voldoen. Alle installatiebeschrijvingen in deze handleiding volgen de EMC-richtlijn. Keuze van de netspanning De frequentieregelaar kan worden besteld voor gebruik met het onderstaande netspanningsbereik. FLD48: 230-480 V FLD52: 440-525 V FLD69: 500-690 V Spanningstest (Megger) Voer geen spanningstests (met een Megger) uit op de motor voordat alle motorkabels zijn losgekoppeld van de frequentieregelaar. Condensvorming Als de frequentieregelaar wordt verplaatst van een koude (opslag)ruimte naar de ruimte waar deze wordt geïnstalleerd, kan er condensvorming optreden. Hierdoor kunnen gevoelige componenten vochtig worden. Sluit de netspanning niet aan voordat al het zichtbare vocht verdampt is. Onjuiste aansluiting De frequentieregelaar is niet beveiligd tegen onjuiste aansluiting van de netspanning en met name tegen aansluiting op de netspanning naar de aansluiting op de motoruitgangen U, V en W. De frequentieregelaar kan hierdoor beschadigd raken. IT-netvoeding De frequentieregelaars kunnen worden aangepast voor een IT-netvoeding (niet-geaarde nulleider). Neem voor meer informatie contact op met uw leverancier. Alarmen Negeer een alarm nooit. Controleer het alarm altijd en verhelp de oorzaak van het alarm. Waarschuwing hete onderdelen HEET OPPERVLAK! bepaalde onderdelen van de frequentieregelaar worden erg warm. Restspanning tussenkring WAARSCHUWING! Nadat de netvoeding is uitgeschakeld, kan er nog steeds een gevaarlijke spanning in de frequentieregelaar aanwezig zijn. Als u de frequentieregelaar openmaakt bij installatie en/of inbedrijfstelling, wacht dan minimaal 7 minuten. Bij storingen moet u de tussenkring laten controleren door een gekwalificeerd technicus of een uur wachten voordat u de frequentieregelaar voor reparatie opent. Arbeidsfactorcondensatoren voor blindstroomcompensatie Verwijder alle condensatoren van zowel de motor als de motoruitgang. Voorzorgsmaatregelen tijdens Autoreset Wanneer de automatische reset actief is, wordt de motor automatisch herstart, mits de oorzaak van de activering is weggenomen. Neem indien nodig gepaste voorzorgsmaatregelen. Transport Bewaar de frequentieregelaar tijdens het transport in zijn originele verpakking om schade te voorkomen. Deze verpakking is speciaal ontworpen om schokken tijdens het transport te absorberen. 2 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

Inhoud Veiligheidsinstructies... 1 Inhoud... 3 1. Inleiding... 5 1.1 Levering en uitpakken... 5 1.2 Gebruik van deze gebruiksaanwijzing... 5 1.3 Garantie... 6 1.4 Typecodenummer... 7 1.5 Normen... 8 1.6 Ontmanteling en verschrotting... 10 1.7 Woordenlijst... 11 2. Monteren... 13 2.1 Hefinstructies... 13 2.2 Stand-alone apparaten... 14 3. Installatie... 21 3.1 Vóór installatie... 21 3.2 Kabelaansluitingen... 22 3.3 Aansluiting van motor- en netvoedingskabels voor grotere bouwvormen... 27 3.4 Kabelspecificaties... 28 3.5 Thermische beveiliging op de motor... 32 3.6 Parallel geschakelde motoren... 32 7.11 EMC-filter van klasse C1/C2... 60 7.12 Uitgangsspoelen... 60 7.13 Vloeistofkoeling... 60 7.14 Bovenste afdekking voor IP20/21-uitvoering... 60 7.15 Overige opties... 60 8. Technische gegevens... 61 8.1 Elektrische specificaties per model... 61 8.2 Algemene elektrische specificaties... 64 8.3 Werking bij hogere temperaturen... 65 8.4 Werking bij hogere schakelfrequentie... 65 8.5 Afmetingen en gewichten... 66 8.6 Omgevingscondities... 67 8.7 Zekeringen en wartels... 68 8.8 Stuursignalen... 71 9. Menulijst... 73 4. Besturingsaansluitingen... 33 4.1 Controlprint... 33 4.2 Aansluitingen aansluitklemmen... 34 4.3 Configuratie van ingangen met de schakelaars... 35 4.4 Besturingskabels aansluiten... 36 4.5 Aansluiten van opties... 43 5. Aan de slag... 45 5.1 Functietoetsen... 45 5.2 Basisconfiguratie (alle frequentieregelaars)... 47 5.3 Standalone/ Master-configuratie... 48 5.4 Kopiëren naar follower... 50 5.5 Test run... 50 5.6 Het "AutoTune"-programma inschakelen om het energieverbruik te optimaliseren... 51 5.7 Configuratie van aanvullende functies (optioneel) 52 6. EMC en normen... 53 6.1 EMC-normen... 53 6.2 Stopcategorieën en noodstop... 53 7. Opties... 55 7.1 Opties voor het bedieningspaneel... 55 7.2 Handbedieningspaneel 2.0... 55 7.3 Wartelsets... 56 7.4 EmoSoftCom... 56 7.5 I/O-print... 56 7.6 PTC/PT100... 56 7.7 RTC- Print real-time klok... 56 7.8 Seriële communicatie en veldbus... 56 7.9 Standby-voedingsoptie... 57 7.10 SafeStop-optie... 57 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 3

4 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

1. Inleiding De Emotron FlowDrive is een frequentieregelaar die speciaal is ontwikkeld voor het aansturen van afvalwaterpompen bij continu bedrijf met het beste rendement (laagste kosten). FlowDrive kan als een 'Stand-alone'-eenheid (1 aandrijving) of in een configuratie Master-Follower (2 aandrijvingen) werken. Vereisten Om de FlowDrive te kunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: Analoge waterniveausensor voor automatische niveauregeling, bij voorkeur 4-20 ma Besturingskabel Master-Follower (alleen vereist voor een een configuratie Master-Follower) Eén schakelaar per frequentieregelaar voor handmatige bediening; Auto, Geforceerde run of Uit (optioneel, maar wordt ten zeerste aangeraden) Digitale schakelaar voor redundante detectie van overflow (optioneel, kan worden uitgeschakeld) 1 pomp per frequentieregelaar (als er dubbele pompen worden gebruikt, gelijkmatige pompprestaties zijn vereist) Er zijn verschillende opties verkrijgbaar, vermeld in hoofdstuk 7. pagina 55, waarmee u de frequentieregelaar kunt aanpassen aan uw specifieke behoeften. OPMERKING: Lees deze gebruiksaanwijzing zorgvuldig door voordat begonnen wordt met de installatie en aansluiting van of het werken met de frequentieregelaar. Motoren De frequentieregelaar is geschikt voor gebruik met standaard asynchrone 3-fasemotoren. Onder bepaalde omstandigheden kunnen andere soorten motoren worden gebruikt. Neem contact op met uw leverancier voor nadere informatie. 1.1 Levering en uitpakken Controleer op zichtbare beschadigingen. Neem in geval van schade onmiddellijk contact op met uw leverancier. Installeer de frequentieregelaar niet als er schade geconstateerd is. Controleer of alle onderdelen aanwezig zijn en of het typenummer correct is. 1.2 Gebruik van deze gebruiksaanwijzing Binnen deze gebruiksaanwijzing wordt de afkorting "frequentieregelaar" gebruikt om de complete frequentieregelaar als zodanig aan te duiden. Controleer of het softwareversienummer op de eerste pagina van deze gebruiksaanwijzing overeenkomt met de softwareversie in de frequentieregelaar. Zie instructies voor software. Met behulp van de index en de inhoudsopgave kunt u gemakkelijk individuele functies opzoeken en nakijken hoe u ze moet gebruiken en instellen. Deze instructie kan in een deur van de kast worden opgeborgen, zodat deze in geval van nood gemakkelijk toegankelijk is. 1.2.1Handleidingen voor optionele apparatuur De onderstaande tabel bevat een overzicht van de beschikbare opties en de naam van de handleiding of het gegevensblad/de instructie plus het documentnummer. Verderop in deze hoofdhandleiding verwijzen wij regelmatig naar deze instructies. Tabel 1 O/I-print Beschikbare opties en documenten Optie PTC/PT100-print Fieldbus Profibus Fieldbus DeviceNet Ethernet Modbus TCP Ethernet EtherCAT Ethernet Profinet IO 1-poort Ethernet Profinet IO 2-poort Ethernet EtherNet/IP 2- poort RS232/RS485 geïsoleerd Toepasselijke handleiding/ documentnummer I/O-print 2.0, handleiding / 01-5916-01 PTC/PT100-print 2.0, handleiding / 01-5920-01 Veldbusoptie Handleiding / 01-3698-01 Emotron-optie geïsoleerde RS232 / 485 2.0 Handleiding / 01-5919-01 Set voor bedienpaneel, incl. leeg paneel Emotron FDU/VFX 2.0 Set voor bedienpaneel, incl. bedienpaneel Draagbaar bedienpaneel HCP2.0 Extern bedienpaneel, handleiding / 01-5928-01 Emotron HCP 2.0, handleiding / 01-5925-01 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Inleiding 5

Tabel 1 Beschikbare opties en documenten Optie SafeStop Overspanningsbegrenzer Vloeistofkoeling Uitgangschoke Toepasselijke handleiding/ documentnummer Optie SafeStop (STO Safe Torque Off), Technische beschrijving / 01-5921-01 Overspanningsbegrenzer Gegevensblad/instructie / 01-5933-11 Emotron FDU/VFX 2.0 Vloeistofkoeling, handleiding / 01-4636-01 Uitgangsspoelen Gegevensblad/instructie / 01-3132-11 1.3 Garantie De garantie is van toepassing als de apparatuur wordt geïnstalleerd, bediend en onderhouden volgens de instructies in deze handleiding. Duur van de garantie volgens contract. Storingen die ontstaan door verkeerde installatie of bediening, vallen niet onder de garantie. 6 Inleiding CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

1.4 Typecodenummer In Afb. 1 staat een voorbeeld van de typecodenummering die op alle frequentieregelaars wordt gebruikt. Met dit codenummer kan het precieze type frequentieregelaar worden bepaald. Deze identificatie is nodig voor typeafhankelijk informatie bij montage en installatie. Het codenummer staat op het productlabel op de eenheid. Typecode FLD48-017-20CE A NNNNAN Functienr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10111213141516171819 Afb. 1 Typecodenummer Functie voor 003-074 Functie voor 090-295 Configuratie 1 1 Type frequentieregelaar FLD=FlowDrive 2 2 Voedingsspanning 3 3 Nominale stroom (A) continu 4 4 Beschermingsklasse 48=480 V netvoeding 52=525 V mains 69=690 V mains -003=2,5 A - -250=295 A 20=IP20 21=IP21 54=IP54 5 5 Bedieningspaneel 6 6 EMC-optie 7 7 Remchopper-optie 8 8 Stand-by-voedingsoptie - 9 SafeStop-optie (Alleen geldig voor 090-3k0) -=Blanco paneel C=Standaardpaneel E=Standaard-EMC (Categorie C3) F=Uitgebreide EMC (Categorie C2) I=IT-Net -=Geen chopper B=Chopper ingebouwd D=DC+/- interface -=Geen SBS S=SBS inbegrepen -=Geen SafeStop T=SafeStop inbegr. 9 10 Merklabel A=Standaard 10 - Gelakte behuizing A=Standaard lak 11 11 Prints met coating, optie - =Standaard prints V=Gecoate prints 12 12 Optiepositie 1 N=Geen optie 13 13 Optiepositie 2 P=PTC/PT100 (max. 1) I=Extra I/O (max. 3) 14 14 Optiepositie 3 S=SafeStop (alleen 003-074/IP54) (max. 1) U=RTC-Real-time klok (max. 1) CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Inleiding 7

Functie voor 003-074 Functie voor 090-295 Configuratie 15 15 Optiepositie, communicatie N=Geen optie D=DeviceNet P=Profibus S=RS232/485 M=Modbus/TCP E=EtherCAT F=Modbus /TCP 2-poort, M12 A=Profinet IO 1-poort B=Profinet IO 2-poort G=EtherNet/IP 2-poort 16 16 Softwaretype A=Standaard 17-18 - Motor PTC. (Alleen geldig voor 003-074/IP54) Wartelset. (Alleen geldig voor 003-074/IP54) 19 17 Goedkeuring/certificatie 1.5 Normen De frequentieregelaars die in deze handleiding worden beschreven voldoen aan de normen uit Tabel 2. Met betrekking tot de verklaringen van overeenstemming en de fabrikantenverklaring kunt u voor meer informatie contact opnemen met uw leverancier of kijken op www.emotron.com/www.cgglobal.com. N=Geen optie P=PTC -=Wartels niet inbegrepen G=Wartelset inbegrepen =CE-goedkeuring D=Marine DNV-productcertificaat (boven 100 kw) + CE-goedkeuring M=Marine-uitvoering + CE-goedkeuring U=UL/cUL-goedgekeurd bedoeld voor gebruik in complexe systemen in de tweede omgeving. De frequentieregelaar voldoet aan de productnorm EN(IEC) 61800-3:2004 (Iedere soort kabel met metalen afscherming mag gebruikt worden). De standaard frequentieregelaar voldoet aan de eisen conform categorie C3. 1.5.1Productnorm voor EMC Productnorm EN(IEC)61800-3, tweede editie uit 2004 definieert de: Eerste omgeving (uitgebreide EMC) betreft de huishoudelijke woonomgeving. Tevens alle gebouwen die direct gekoppeld zijn op het openbare laagspanningsnet met een huishoudelijke bestemming. Categorie C2: Power Drive System (PDS) oftewel regelbaar elektrisch aandrijfsysteem met nominale spanning van <1.000 V dat geen insteekbaar of verplaatsbaar apparaat is en waarvan, bij gebruik in de 1e omgeving, de installatie en inbedrijfstelling alleen door technisch gekwalificeerd personeel mag worden uitgevoerd. Tweede omgeving (Standaard-EMC) omvat alle andere ruimten. Categorie C3: PDS met nominale spanning van <1.000 V, bedoeld voor gebruik in de 2e omgeving en niet bedoeld voor gebruik in de 1e omgeving. Categorie C4: PDS met nominale spanning van 1.000 V of hoger of een nominale stroom van 400 A of hoger of 8 Inleiding CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

Door gebruik te maken van het optionele "Uitgebreide EMC"-filter voldoet de frequentieregelaar aan de eisen voor categorie C2, WAARSCHUWING! In een huishoudelijke omgeving kan dit product radiostoring veroorzaken waartegen wellicht adequate maatregelen moeten worden getroffen. WAARSCHUWING! De standaard frequentieregelaar voldoet aan categorie C3 en is niet bedoeld voor gebruikt in een openbaar laagspanningsnetwerk dat huishoudens bedient. In dergelijke netwerken valt radiostoring te verwachten. Neem voor aanvullende maatregelen contact op met uw leverancier. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Inleiding 9

Tabel 2 Normen Europese Alles Noord- en Zuid- Amerika Markt Standaard Beschrijving EMC-richtlijn Laagspanningsrichtlijn AEEA-richtlijn EN 60204-1 EN(IEC) 61800-3:2004 EN(IEC)61800-5-1 Ed. 2.0 IEC 60721-3-3 UL508C USL UL 840 CNL 2004/108/EC 2006/95/EC 2002/96/EC Veiligheid van machines Elektrische uitrusting van machines Deel 1: Algemene vereisten. Elektrisch aangedreven systemen met regelbaar toerental Deel 3: EMC-eisen en specifieke testmethodes. EMC-richtlijn: Verklaring van overeenstemming CE-markering Elektrisch aangedreven systemen met regelbaar toerental Deel 5-1. Veiligheidseisen Elektrisch, thermisch en energie. Laagspanningsrichtlijn: Verklaring van overeenstemming CE-markering Classificatie van omgevingscondities. Luchtkwaliteit chemische dampen, tijdens bedrijf. Chemische gassen 3C2, vaste deeltjes 3 S2. Optioneel met gelakte printen Tijdens bedrijf. Chemische gassen Klasse 3C3, vaste deeltjes 3S2. UL-veiligheidsnorm voor vermogensomzetters Russisch GOST R Voor alle bouwvormen. USL (United States Standards Listed) voldoet aan de eisen van UL508C vermogensomzetters UL-veiligheidsnorm voor vermogensomzetters. Isolatieregels inclusief ruimtelijke afstanden en kruipwegafstanden voor elektrische apparatuur. CNL (Canadian National Standards Listed) voldoet aan de eisen van CAN/ CSA C22.2 No. 14-10 industriële regelapparatuur. 1.6 Ontmanteling en verschrotting De behuizingen van de frequentieregelaars zijn gemaakt van recyclebaar materiaal, zoals aluminium, ijzer en kunststof. Iedere regelaar bevat een aantal componenten waarvoor een speciale behandeling vereist is, bijvoorbeeld elektrolytische condensatoren. De printplaten bevatten kleine hoeveelheden tin en lood. Aan alle plaatselijke of nationale bepalingen die gelden voor de verwijdering en recycling van deze materialen dient te worden voldaan. 1.6.1Afdanken van oude elektrische en elektronische apparatuur Dit symbool op het product of de verpakking ervan geeft aan dat het product naar het juiste inzamelpunt moet worden gebracht voor de recycling van elektrische en elektronische apparatuur. Door ervoor te zorgen dat het product op correcte wijze wordt afgedankt, draagt u bij aan het voorkomen van potentieel negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid, die zouden voortvloeien uit een onjuiste afvalverwerking van dit product. De recycling van materiaal draagt bij aan het in stand houden van natuurlijke hulpbronnen. Neem voor nadere informatie over de recycling van dit product contact op met uw lokale distributeur van het product. 10 Inleiding CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

1.7 Woordenlijst 1.7.1 Afkortingen en symbolen In deze gebruiksaanwijzing worden de volgende afkortingen gebruikt: Tabel 3 Afkorting/ symbool DSP frequentierege laar IGBT BP HCP EInt UInt Int Lang SELV Afkortingen Beschrijving Digitale signaalprocessor Frequentieregelaar Insulated Gate Bipolar Transistor Bedieningspaneel, de programmeer- en presentatie-eenheid van de frequentieregelaar Draagbaar bedieningspaneel (optie) Communicatieformaat Communicatieformaat (Unsigned integer) Communicatieformaat (Integer) Communicatieformaat Safety Extra Low Voltage Functies kunnen tijdens de Run-modus niet gewijzigd worden 1.7.2 Definities In deze gebruiksaanwijzing worden de volgende definities voor stroom, koppel en frequentie gebruikt: Tabel 4 I IN Definities Naam Beschrijving Aantal I NOM Nominale ingangsstroom van frequentieregelaar Nominale uitgangsstroom van frequentieregelaar A RMS A RMS I MOT Nominale motorstroom A RMS P NOM Nominaal vermogen van frequentieregelaar kw P MOT Motorvermogen kw T NOM Nominaal motorkoppel Nm T MOT Motorkoppel Nm f OUT Uitgangsfrequentie van frequentieregelaar Hz f MOT Nominale motorfrequentie Hz n MOT Nominaal motortoerental rpm I CL Maximale uitgangsstroom A RMS Toerenta l Actueel motortoerental rpm Koppel Werkelijk motorkoppel Nm Synctoerental Synchroon toerental van de motor rpm CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Inleiding 11

12 Inleiding CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

2. Monteren In dit hoofdstuk wordt de montage van de frequentieregelaar beschreven. Wij adviseren om vóór de montage eerst de installatie te ontwerpen. Zorg ervoor dat de frequentieregelaar geschikt is voor de montagelocatie. De montageplaats moet het gewicht van de frequentieregelaar kunnen dragen. Wordt de frequentieregelaar doorlopend blootgesteld aan trillingen en/of schokken? Overweeg dan het gebruik van een trillingsdemper. Controleer de omgevingscondities, vermogenswaarden, vereiste koellucht, compatibiliteit van de motor enz. Bepaal hoe de frequentieregelaar wordt gehesen en vervoerd. 2.1 Hefinstructies Opmerking: Om persoonlijk letsel en schade aan de eenheid tijdens het heffen te voorkomen, adviseren wij om de hieronder beschreven hefmethodes te gebruiken. Aanbevolen voor frequentieregelaarmodellen -090 tot en met -250 Belasting: 56 tot 74 (123-165 lbs) Afb. 2 Hijsen FO model -090 tot -250 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Monteren 13

2.2 Stand-alone apparaten De frequentieregelaar moet in verticale positie worden gemonteerd tegen een vlak oppervlak. Gebruik de sjabloon (in het bestandsarchief op onze startpagina) om de plaats van de bevestigingsgaten af te tekenen. Afb. 3 Montage frequentieregelaarmodellen 003 t/m 293 2.2.1 Koeling Afb. 3 toont de minimale vrije ruimte die rond de frequentieregelaar voor de modellen 003 t/m 293 vereist is om een adequate koeling te kunnen garanderen. De ventilatoren blazen de lucht van onder naar boven en daarom raden wij u niet aan om een luchtinlaat direct boven een luchtuitlaat te plaatsen. De volgende minimale afstanden dienen te worden aangehouden tussen twee frequentieregelaars of een FO en een wand zonder afvoer: Geldt bij vrije ruimte aan andere kant. Tabel 5 Montage en koeling FLD - FLD, zij-aan-zij mm (in) FLD - wand, wand-één zijde mm (in) Bouwvorm B - F2 [mm(in)] Bouwvorm C2, D2, E2, F2 met IP21 optie bovenste afdekking [mm(in)] a 200 (7,9) 200 (7,9) b 200 (7,9) 200 (7,9) c 0 50 (1,97) d 0 50 (1,97) a 100 (3,9) 100 (3,9) b 100 (3,9) 100 (3,9) c 0 50 (1,97) d 0 50 (1,97) 14 Monteren CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

2.2.2 Montageschema's C D Wartels M20 Wartel M16 E ø13 mm (x2) (0,51 in) Wartels M32 Wartel M25 A B Afb. 5 Kabelinterface voor netvoeding, motor en communicatie, Emotron FLD Model 48/52-003 t/m 018 (Bouwvorm B) ø7 mm (x4) (0,27 in) 12,5 kg (26,5 lb) F G Afb. 4 Emotron FLD Model 48/52-003 t/m 018 (Bouwvorm B) Tabel 6 Afmetingen aangesloten op Afb. 4. Emotron FLD Model 48/52-003 t/m 018 (bouwvorm B), voorbeeld met optionele CRIO-interface en D-subconnectors. Bouwvorm Emotron FLD model Afb. 6 Afmetingen in mm (in) A B C D E F G B 003-018 416 (16,4) 396 (15,6) 128,5 (5,04) 37 (1,46) 10 (0,39) 202,6 (7,98) 200 (7,9) CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Monteren 15

C D E ø13 mm (x2) (0,51 in) Bovenste afdekking IP21 (optioneel) H C D E L ø13 mm (x2) (0,51 in) I J A B B K A 24 kg (53 lb) F ø7 mm (x4) (0,27 in) Afb. 7 Emotron FLD Model 48/52-026 tot en met 046 (Bouwvorm C) Wartel M25 (026-031) M32 (037-046) G Wartels M20 17 kg (38 lb) ø7 mm (x4) (0,27 in) Afb. 9 Emotron FLD Model 48-025 t/m 48-058 (Bouwvorm C2), achteraanzicht. F G Wartels M32 (026-031) M40 (037-046) PE L1 L2 L3 DC- DC+ R U V W Afb. 8 Kabelinterface voor netvoeding, motor en communicatie, Emotron FLD Model 48/52-026 t/m 046 (Bouwvorm C) Tabel 7 Afmetingen aangesloten op Afb. 7 en Afb. 9. Afb. 10 Onderaanzicht Emotron FLD Model 48-025 t/m 48-058 (Bouwvorm C2), met kabelinterface voor netvoeding, motor, DC+/DC-, remweerstand en regeling Bouwvorm Emotron FLD model Afmetingen in mm (in) A B C D E F G H I J K C 026-046 512 (20,2) 492 (19,4) 128,5 (5,04) 24,8 (0,95) 10 (0,39) 178 (7) 292 (11,5) - - - - C2 025-058 585,5 (23) 471 (18,5) 128,5 (5,04) 23,8 (0,91) 13 (0,51) 167 (7) 267 (10,5) IP21 282 (11,1) 196 (7,7) 10 (0,39) 23,5 (0,9) 496 (19,5) 16 Monteren CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

E D C ø13 mm (x2) (0,51 in) Bovenste afdekking IP21 (optioneel) H C D E ø13 mm (x2) (0,51 in) I J A B A K B 32 kg (71 lb) ø7 mm (x4) (0,27 in) Afb. 11 Emotron FLD Model 48/52-061 en 074 (Bouwvorm D) Wartels M20 Wartels M50 Wartels M40 Afb. 12 Kabelinterface voor netvoeding, motor en communicatie, Emotron FLD Model 48/52-061 en 074 (Bouwvorm D). OPMERKING: Wartels voor maat B, C en D verkrijgbaar als optieset. F Wartels M20 G 30 kg (66 lb) ø7 mm (x4) (0,27 in) Afb. 13 Emotron FLD Model 48-072 t/m 48-088 (Bouwvorm D2), achteraanzicht. PE F Afb. 14 Onderaanzicht Emotron FLD Model 48-072 t/m 48-088 (Bouwvorm D2), met kabelinterface voor netvoeding, motor, DC+/DC-, remweerstand en regeling. G Tabel 8 Afmetingen aangesloten op Afb. 11 en Afb. 13. Bouwvorm Emotron FLD model Afmetingen in mm (in) A B C D E F G H I J K D 061-074 570 (22,4) 590 (23,2) 160 (6,3) 30 (0,9) 10 (0,39) 220 (8,7) 295 (11,6) - - - - D2 072-088 570 (22,4) 669,5 (26,3) 160 (6,3) 30 (0,9) 13 (0,51) 220 (8,7) 291 (11,5) IP21-307 (12,1) 240 (9,5) 10 (0,39) 12,5 (0,47) 590 (23,2) CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Monteren 17

E D C H E D C H ø16 mm (x3) (0,63 in) ø16 mm (x3) (0,63 in) A B A B ø9 mm (x6) (0,35 in) ø9 mm (x6) (0,35 in) 56/60 kg (124/132 lb) F G 74 kg F G Afb. 15 Emotron FLD Model 48-090 t/m 175 (Bouwvorm E). Afb. 17 Emotron FLD Model 48-210 t/m 250 (Bouwvorm F) Emotron FLD Model 69-090 t/m 200 (Bouwvorm F69). Wartels M20 Flexibele kabeldoorvoer Ø17-42 /M50 (0,67-1,65 in) Flexibele kabeldoorvoer Ø11-32 /M40 (0,43-1,2 in) Afb. 16 Kabelinterface voor netvoeding, motor, DC+/DC-, remweerstand en communicatie, Emotron FLD Model 48-090 t/m 175 (Bouwvorm E). Wartels M20 Flexibele kabeldoorvoer Ø23-55 /M63 (0,91-2,1 in) Flexibele kabeldoorvoer Ø17-42 /M50 (0,67-1,65 in) Afb. 18 Kabelinterface voor netvoeding, motor, DC+/DC-, remweerstand en communicatie, Emotron FLD Model 48-210 t/m 250 Emotron FLD Model 69-090 t/m 200. Tabel 9 Afmetingen aangesloten op Afb. 15 en Afb. 17. Bouwvorm Emotron FLD model Afmetingen in mm (in) A B C D E F G H E 090-175 925 (36,4) 952,5 (37,5) 240 (9,5) 22,5 (0,88) 10 (0,39) 284,5 (11,2) 314 (12,4) 120 F 210-250 F69 090-200 925 (36,4) 1065 (41,9) 950 (37,4) 1090 (42,9) 300 (11,8) 22,5 (0,88) 10 (0,39) 344,5 (13,6) 314 (12,4) 150 18 Monteren CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

E D C H ø16 mm (x3) (0,63 in) E D C H ø16 mm (x3) (0,63 in) A B A B ø9 mm (x6) (0,35 in) 53 kg F (117 lb) G 68 kg Afb. 19 Emotron FLD Model 48-106 t/m 48-171 (Bouwvorm E2). ø9 mm (x6) (0,35 in) Afb. 21 Emotron FLD Model 48-205 t/m 48-293 (Bouwvorm F2). F G Afb. 20 Onderaanzicht Emotron FLD Model 48-106 t/m 48-293 (Bouwvorm E2 en F2), met kabelinterface voor netvoeding, motor, DC+/DC-, remweerstand en regeling. (principetekening) Tabel 10 Afmetingen aangesloten op Afb. 19 en Afb. 21. Bouwvorm Emotron FLD model Afmetingen in mm (in) A B C D E F G H E2 106-171 F2 205-293 925 (36,4) 950 (37,4) 240 (9,5) 300 (11,8) 22,5 (0,88) 10 (0,39) 275 (10,8) 335 (13,2) 294 (11,6) IP21-323 (12,7) 314 (12,4) IP21-323 (12,7) 120 (4,7) 150 (5,9) CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Monteren 19

20 Monteren CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

3. Installatie De beschrijving van de installatie in dit hoofdstuk voldoet aan de EMC-normen en de machinerichtlijn. Selecteer kabeltype en -afscherming conform de EMCvoorschriften zoals die van toepassing zijn voor de omgeving waarin de FO wordt geïnstalleerd. 3.1 Vóór installatie Lees voorafgaand aan de installatie de volgende checklijst door en denk goed na over uw toepassing. Interne of externe besturing. Lange motorkabels (>100 m), zie deel Lange motorkabelspagina 26. Functies. Geschikt FO-formaat in verhouding tot de motor/toepassing. Als de FO vóór aansluiting tijdelijk wordt opgeslagen, dient u de technische gegevens te raadplegen voor de omgevingscondities. Als de FO wordt verplaatst van een koude opslagruimte naar de ruimte waar hij moet worden geïnstalleerd, kan zich condens op de FO vormen. Laat de FO volledig acclimatiseren en wacht tot alle zichtbare condens is verdampt voordat u de netspanning aansluit. 3.1.1 Afdekkap verwijderen/openen Bouwvormen B - F (IP54) Open/verwijder de afdekkap voor toegang tot de kabelaansluitingen en aansluitklemmen. Bij bouwvorm B en C draait u de 4 schroeven los en verwijdert u de afdekkap. Bij bouwvorm D en hoger ontgrendelt u de scharnierkap met de sleutel en opent u de kap. Bouwvorm C2 - F2 (IP20/21) A Afb. 22 De afdekkap verwijderen op bouwvorm C2 - F2 (principetekening). Open en verwijder eerst de afdekkap in de onderstaande volgorde voor toegang tot alle kabelaansluitingen en aansluitklemmen. Draai de twee schroeven A (zie Afb. 22) aan de onderzijde van de kap een paar slagen los (u hoeft de schroeven niet te verwijderen). Draai het onderste deel van de kap iets naar buiten en verwijder de kap in een neerwaartse beweging. Wees voorzichtig. Draai de kap niet te ver naar buiten omdat de lipjes bij de bovenste scharnieren dan beschadigd kunnen raken. Nu kunt u goed bij alle aansluitklemmen komen. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Installatie 21

3.1.2 De onderste afdekkap verwijderen/openen bij bouwvorm E2 en F2 (IP20/21) 3.2 Kabelaansluitingen IP54-FLD48/52-003 t/m 074 (Bouwvorm B, C en D) IP20/21 - FLD48 025 t/m 293 (Bouwvorm C2, D2, E2 en F2). 3.2.1 Netvoedingskabels Gebruik de juiste netvoedings- en motorkabels volgens de lokale voorschriften. De kabel moet de belastingsstroom van de frequentieregelaar kunnen overbrengen. B Afb. 23 Draai de twee schroeven los en verwijder de onderste kap (principetekening) Voor toegang tot de netvoedings-, motor-, DC+/DC- en remaansluitklemmen verwijdert u de onderste kap in de onderstaande volgorde Draai de twee schroeven B los (zie Afb. 23). Trek de kap iets omlaag en til hem weg. Aanbevelingen voor het kiezen van voedingsspanningskabels Er hoeven geen afgeschermde netvoedingskabels te worden gebruikt om aan de EMC-eisen te voldoen. Gebruik hittebestendige kabels, +60 C (140 F) of hoger. Dimensioneer de kabels en zekeringen overeenkomstig de lokale voorschriften en de nominale uitgangsstroom van de motor. Zie tabel 32, pagina 68. De draaddoorsnede van de PE-geleider voor kabels van < 16 mm 2 (6 AWG) moet gelijk zijn aan de gebruikte fasedraden, bij kabeldoorsneden groter dan 16 mm 2 (6 AWG), maar kleiner dan of gelijk aan 35 mm 2 (2 AWG) moet de PE-draaddoorsnede minimaal 16 mm 2 (6 AWG) zijn. Voor kabels >35 mm 2 (>2 AWG) moet de draaddoorsnede van de PE-geleider minimaal 50 % zijn van de draaddoorsnede van de gebruikte fasegeleider. Als de draaddoorsnede van de PE-geleider in het gebruikte kabeltype niet aan bovenstaande vereisten voor de draaddoorsnede voldoet, moet er een aparte PEgeleider worden gebruikt om wel aan de vereisten te voldoen. De litze-aardingsaansluiting (zie Afb. 33) is alleen nodig als de montageplaat is voorzien van een laklaag. Alle frequentieregelaars hebben een ongelakte achterzijde en zijn daarom geschikt voor montage op een ongelakte montageplaat. Sluit de netvoedingskabels aan volgens Afb. 24 tot 30. De frequentieregelaar heeft standaard een ingebouwd RFInetspanningsfilter dat voldoet aan categorie C3, dat geschikt is voor de eisen voor 2e Omgeving. 22 Installatie CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

L1 L2 L3 DC- DC+ R U V W PE Trekontlastings- en EMC-klem voor remweerstandskabels (optie) L1 L2 L3 DC- DC+ R U V W Netvoeding Motor PE EMC-wartel, Aansluiting van afsche voor motorkabels Afb. 24 Netvoedings- en motoraansluitingen, model 003-018, bouwvorm B Trekontlastings- en EMC-klem voor afgeschermde aansluiting van kabels Afb. 26 Netvoedings- en motoraansluitingen, model 48-025 t/ n 48-058, bouwvorm C2. L1 L2 L3 DC-DC+ R U V W L1 L2 L3 PE DC- DC+ R U V W PE PE EMC-wartel, Aansluiting van afscherming voor motorkabels Afb. 25 Netvoedings- en motoraansluitingen, model 026-046, bouwvorm C EMC-wartel - aansluiting van afscherming voor motorkabels Afb. 27 Netvoedings- en motoraansluiting, model 061-074, bouwvorm D. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Installatie 23

PE Trekontlastings- en EMC-klem voor remweerstandskabels (optie) PE L1 L2 L3 DC- DC+ R U V W DC- DC+ R Netvoeding Motor Netvoeding PE Motor Trekontlastings- en EMC-klem ook voor afgeschermde aansluiting van kabels Trekontlastings- en EMC-klem ook voor afgeschermde aansluiting van kabels Afb. 28 Netvoedings- en motoraansluitingen, 48-072 t/m 48-105, bouwvorm D2. PE Afb. 30 Netvoedings- en motoraansluitingen model 48-142 t/ m 48-293 (bouwvorm E2 en F2) met de optionele aansluitklemmen voor DC-, DC+ en rem (principetekening) Tabel 11 L1, L2, L3 PE Netvoedings- en motoraansluitingen Netvoeding, 3-fase Veiligheidsaarde (beveiligde aarde) U, V, W Motoraarde Motoruitgang, 3-fase Netvoeding Motor (DC-), DC+, R Remweerstand, tussenkring aansluitingen (optioneel) Trekontlastings- en EMC-klem ook voor afgeschermde aansluiting van kabels Afb. 29 Netvoedings- en motoraansluitingen model 48-142 t/ m 48-293 (maat E2 en F2) (principetekening). Afb. 31 Bedradingsvoorbeeld met aansluitingen voor aarding, motoraarding en remweerstand 24 Installatie CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

OPMERKING: De aansluitklemmen voor de remweerstand en de DC koppeling zijn alleen gemonteerd als de DC+/DC--optie of Remchopperoptie is ingebouwd. WAARSCHUWING! De remweerstand moet zijn aangesloten tussen aansluitklemmen DC+ en R. De afscherming moet met een groot contactoppervlak van liefst 360 zijn aangesloten en altijd aan beide uiteinden, op de motorbehuizing en de frequentieregelaar-behuizing. Wanneer er gelakte bevestigingsplaten worden gebruikt, kan de lak worden weggehaald om een zo groot mogelijk contactoppervlak te verkrijgen op alle bevestigingspunten, zoals zadelklemmen en de blootgelegde kabelafscherming. Het is niet voldoende om alleen te vertrouwen op de verbinding die door middel van de schroefdraad wordt gemaakt. WAARSCHUWING! De aarde van de netvoeding moet voor de veiligheid worden verbonden met PE en de aarde van de motor met. 3.2.2 Motorkabels Voor naleving van de EMC-emissienormen is de frequentieregelaar voorzien van een RFI-netvoedingsfilter. De motorkabels moeten ook zijn afgeschermd en aangesloten aan beide zijden. Op deze wijze wordt een zogenaamde "Kooi van Faraday" gevormd rond de frequentieregelaar, de motorkabels en de motor. De RFIstromen worden nu teruggeleid naar hun bron (de IGBT's), zodat het systeem binnen de emissienormen blijft. Aanbevelingen voor het kiezen van motorkabels Gebruik afgeschermde kabels volgens de specificatie in tabel 12. Gebruik een symmetrische, afgeschermde kabel; drie fasegeleiders en een concentrische of anderszins symmetrische PE-geleider en een afscherming. De draaddoorsnede van de PE-geleider voor kabels van < 16 mm 2 (6 AWG) moet gelijk zijn aan de gebruikte fasedraden, voor kabeldoorsneden groter dan 16 mm 2 (6 AWG), maar kleiner dan of gelijk aan 35 mm 2 (2 AWG) moet de PE-draaddoorsnede minimaal 16 mm 2 (6 AWG) zijn. Voor kabels met een draaddoorsnede van > 35 mm 2 (2 AWG) moet de draaddoorsnede van de PEgeleider minimaal 50 % zijn van de draaddoorsnede van de gebruikte fase. Als de draaddoorsnede van de PE-geleider in het gebruikte kabeltype niet aan bovenstaande vereisten voor de draaddoorsnede voldoet, moet er een aparte PEgeleider worden gebruikt om wel aan de vereisten te voldoen. Gebruik hittebestendige kabels, +60 C (140 F) of hoger. Dimensioneer de kabels en zekeringen overeenkomstig de nominale uitgangsstroom van de motor. Zie tabel 32, pagina 68. Houd de motorkabel tussen frequentieregelaar en de motor zo kort mogelijk. OPMERKING: Het is belangrijk dat de motorbehuizing hetzelfde aardpotentiaal heeft als andere onderdelen van de machine. De litze-aardingsaansluiting, zie Afb. 33, is alleen nodig als de montageplaat gelakt is. Alle frequentieregelaars hebben een ongelakte achterzijde en zijn daarom geschikt voor montage op een ongelakte montageplaat. Sluit de motorkabels aan volgens U - U, V - V en W - W, zie Afb. 24, naar Afb. 30. OPMERKING: De klemmen DC-, DC+ en R zijn optioneel. Schakelaars tussen de motor en de frequentieregelaar Als de motorkabels moeten worden onderbroken door werkschakelaars, uitgangsspoelen enz., is het noodzakelijk dat de afscherming wordt voortgezet door middel van een metalen behuizing, metalen bevestigingsplaten enz., zoals getoond in Afb. 33. Afb. 32 Afschermen van kabels Afgeschermde aanslu voor signaalkabels PE Motorkabel afgeschermde aansluiting CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Installatie 25

Let met name op de volgende punten: Indien er lak moet worden verwijderd, moeten er maatregelen worden genomen om latere corrosie te voorkomen. Breng opnieuw lak aan nadat de verbindingen zijn gemaakt! De bevestiging van de gehele behuizing van de frequentieregelaar dient over een zo groot mogelijk oppervlak elektrisch te worden verbonden met de bevestigingsplaat. Hiertoe dient de lak te worden verwijderd. Een andere methode is het verbinden van de behuizing van de frequentieregelaar met de bevestigingsplaat door middel van een zo kort mogelijk stuk litze-draad. Probeer onderbrekingen in de afscherming zoveel mogelijk te vermijden. Als de frequentieregelaar in een standaardkast wordt geplaatst, moet de interne bedrading voldoen aan de EMC-norm. In Afb. 33 ziet u een voorbeeld van een frequentieregelaar ingebouwd in een kast. Frequentieregelaar ingebouwd in kast frequentieregelaar RFI-Filter Netvoeding Motor Litze Netvoeding (L1, L2, L3, Metalen wartel koppelmoer Remweerstan (optie) Metalen EMC wartels Uitgangsspoel (optie) Afgeschermde kabels Ongelakte bevestigingsplaat Metalen connectorbehui- Motor Afb. 33 Frequentieregelaar op een montageplaat in een kast Afb. 34 toont een voorbeeld zonder gebruik van een metalen montageplaat (bijvoorbeeld als IP54-FO's worden gebruikt). Het is belangrijk om de "stroomkring" gesloten te houden door gebruik te maken van een metalen behuizing en wartels. RFI-filter Netvoeding Rem weerstand Netvoe- frequentieregelaar Metalen wartel Uitgangs spoelen (optie) Afb. 34 Frequentieregelaar als stand-alone Metalen EMC wartels Afgeschermde kabels Metalen behuizing Metalen connectorbehuiz Motor Sluit motorkabels aan 1. Verwijder de kabelinterfaceplaat van de FO-behuizing. 2. Leid de kabels door de wartels. 3. Strip de kabel volgens Tabel 13. 4. Sluit de gestripte kabels aan op de betreffende motoraansluitklem. 5. Plaats de kabelinterfaceplaat terug en zet deze vast met de bevestigingsbouten. 6. Monteer de EMC-wartel met een goed elektrisch contact met de motor- en remchopperkabelafschermingen. Plaatsing van motorkabels Houd de motorkabels zo ver mogelijk uit de buurt van andere kabels, met name stuursignalen. De minimale afstand tussen motorkabels en besturingskabels is 300 mm (12 in). Laat de motorkabels niet parallel lopen aan andere kabels. De stuurstroomkabels moeten andere kabels kruisen onder een hoek van 90. Lange motorkabels Als de verbinding naar de motor langer is dan 100 m (330 ft) (voor vermogens lager dan 7,5 kw (10,2 pk), neem contact op met CG Drives & Automation), is het mogelijk dat de capacitieve stroompieken bij overstroom een trip veroorzaken. Het gebruik van uitgangsspoelen kan dit voorkomen. Neem contact op met uw leverancier voor de juiste spoelen. 26 Installatie CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

Het gebruik van schakelaars in motorkabels Het verdient geen aanbeveling schakelaars in de motoraansluitingen te gebruiken. Wanneer dit echter onvermijdelijk is (bijvoorbeeld bij noodschakelaars of werkschakelaars), dient u de schakelaar alleen te gebruiken als de stroom nul is. Als dit niet gedaan wordt, kan de frequentieregelaar trippen als gevolg van stroompieken. 3.3 Aansluiting van motor- en netvoedingskabels voor grotere bouwvormen IP54 - FLD 48-090 t/m 250 (bouwvorm E - F) en FLD 69-090 t/m 200 (Bouwvorm F69) Emotron FLD48-090 en hoger, Emotron FLD69-090 en hoger Het aansluiten van stugge motor- en netvoedingskabels op de frequentieregelaar kan worden vereenvoudigd door de kabelinterfaceplaat te verwijderen. 1. Verwijder de kabelinterfaceplaat van de FO-behuizing. 2. Leid de kabels door de wartels. 3. Strip de kabel volgens Tabel 13. 4. Sluit de gestripte kabels aan op de betreffende netvoedings-/motoraansluitklem. 5. Bevestig de klemmen op de juiste plaats en haal de kabel in de klem aan met goed elektrisch contact met de kabelafscherming. 6. Plaats de kabelinterfaceplaat terug en zet deze vast met de bevestigingsbouten. Klemmen voor afscher Kabelinterface Motorkabel DC+, DC-, R (optioneel) Netvoedingskabel Afb. 35 Aansluiting van motor- en netvoedingskabels CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Installatie 27

3.4 Kabelspecificaties 3.4.1 Striplengtes Tabel 12 Kabelspecificaties Afb. 3.4.2 toont de aanbevolen striplengtes voor motor- en netvoedingskabels. Kabel Kabelspecificatie Netvoeding Stroomkabel, geschikt voor vaste installatie voor de gebruikte spanning. Motor Symmetrische, drieaderige kabel met concentrische beschermingsdraad (PE) of een vieraderige kabel met compacte laagimpedante concentrische afscherming voor de gebruikte spanning. Sturing Besturingskabel met laagimpedante afscherming, afgeschermd. Netvoeding Motor / Rem (06-F45-cables only) Afb. 36 Striplengtes voor kabels Tabel 13 Striplengtes voor netvoedings-, motor-, rem- en aardkabels Model Bouwvorm Netvoedingskab el a mm (in) b mm (in) a mm (in) Motorkabel Remkabel Aardkabel b mm (in) c mm (in) a mm (in) b mm (in) c mm (in) a mm (in) b mm (in) FLD##003-018 B 90 (3,5) 10 (0,4) 90 (3,5) 10 (0,4) 20 (0,8) 90 (3,5) 10 (0,4) 20 (0,8) 90 (3,5) 10 (0,4) FLD##026 046 C 150 (5,9) 14 (0,2) 150 (5,9) 14 (0,2) 20 (0,8) 150 (5,9) 14 (0,2) 20 (0,8) 150 (5,9) 14 (0,2) FLD48-025 058 C2 65 (2,7) 18 (0,7) 65 (2,7) 18 (0,7) 36 (1,4) 65 (2,7) 18 (0,7) 36 (1,4) 65 (2,7) M6-schroef* FLD##061 074 D 110 (4,3) 17 (0,7) 110 (4,3) 17 (0,7) 34 (1,4) 110 (4,3) 17 (0,7) 34 (1,4) 110 (4,3) 17 (0,7) FLD48-072 105 D2 92 (3,6) 18 (0,7) 92 (3,6) 18 (0,7) 36 (1,4) 92 (3,6) 18 (0,7) 36 (1,4) 92 (3,6) M6-schroef* FLD##090-175 E 173 FLD48-142 171 E2 (6,8) FLD48-205 293 FLD48-210 250 FLD69-090 200 F2 F 178 (7) 25 (1) 32 (1,3) 173 (6,8) 178 (7) 25 (1) 32 (1,3) 41 (1,6) 46 (1,8) 173 (6,8) 178 (7) 25 (1) 41 (1,6) 46 (1,8) 173 (6,8) 178 (7) 25 (1) 40 (1,6)** 32 (1,3) 40 (1,6)** * Met kabelschoen voor M6-schroef ** Geldig indien remchopperelektronica is ingebouwd 28 Installatie CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

3.4.2 Zekeringen Raadpleeg het hoofdstuk Technische gegevens, hoofdstuk 8.7 pagina 68. 3.4.3 Gegevens kabelaansluiting voor netvoedings-, motor- en PE-kabels overeenkomstig IEC-waarden OPMERKING: De afmetingen van de vermogensklemmen die worden gebruikt in kastfrequentieregelaarmodellen 300 t/m 3K0 kunnen verschillen, afhankelijk van de klantspecificatie. Tabel 14 Bereik en aandraaimoment voor kabelconnector van Emotron FLD48 en FLD52, overeenkomstig IEC-waarden. Model FLD##-003 Bouwvorm Kabeldoorsnede mm 2 Kabeldwarsdoorsnede connectors Net en motor Rem PE Aandraaimoment Nm Kabeldoorsnede mm 2 Aandraaimoment Nm Kabeldoorsnede mm 2 Aandraaimoment Nm FLD##-004 FLD##-006 FLD##-008 B 0,5-10 1,2-1,4 0,5-10 1,2-1,4 1,5-16 2,6 FLD##-010 FLD##-013 FLD##-018 FLD48-025 FLD48-030 FLD48-036 C2 4-25 2 4-25 2 4-25 * 4,3 FLD48-045 FLD48-058 FLD##-026 2,5-16 flexibel 6-16 flexibel FLD##-031 2,5-16 flexibel C 1,2-1,4 2,5-25 massief 1,2-1,4 FLD##-037 2,5-25 massief 6-25 massief FLD##-046 1,2-1,4 FLD48-072 D2 0,75-50 3,3 0,75-50 3,3 FLD48-088 10-70* 4,3 D2 16-50 7,9 16-50 7,9 FLD48-105 FLD##-061 10-35 flexibel 10-35 flexibel 16-35 flexibel D 10-50 massief 2,8-3 2,8-3 FLD##-074 10-50 massief 16-50 massief 2,8-3 FLD48-142 FLD48-171 FLD48-090 FLD48-109 FLD48-146 FLD48-175 E2 E 16-150 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-150 mm 2 ) 16-120 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-120 mm 2 ) 16-150 16-185 ** 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-150 mm 2 ) 10 ** Kabeltype Koper (Cu) 75 C CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Installatie 29

Tabel 14 Bereik en aandraaimoment voor kabelconnector van Emotron FLD48 en FLD52, overeenkomstig IEC-waarden. Kabeldwarsdoorsnede connectors Model Bouwvorm Kabeldoorsnede mm 2 Net en motor Rem PE Aandraaimoment Nm Kabeldoorsnede mm 2 Aandraaimoment Nm Kabeldoorsnede mm 2 Aandraaimoment Nm Kabeltype FLD48-205 FLD48-244 FLD48-210 FLD48-228 FLD48-250 F2 F 25-240 31 (voor 25-34 mm 2 ) 42 (voor 35-152 mm 2 ) 56 (voor 153-240 mm 2 ) 16-150 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-150 mm 2 ) 25-240 16-185 ** 31 (voor 25-34 mm 2 ) 42 (voor 35-152 mm 2 ) 56 (voor 153-240 mm 2 ) 10 ** Koper (Cu) 75 C * = Met kabelschoen voor M6-schroef. **= Geldig indien remchopperelektronica is ingebouwd. Tabel 15 Bereik en aandraaimoment voor kabelconnector van Emotron FLD69, overeenkomstig IEC-waarden. Model FLD69-090 FLD69-109 FLD69-146 FLD69-175 FLD69-200 Bouwvo rm Kabeldoorsnede mm 2 F69 16-150 Kabeldwarsdoorsnede connectors Net en motor Rem PE Aandraaimoment Nm 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-150 mm 2 ) Kabeldoorsnede mm 2 16-120 Aandraaimoment Nm 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-120 mm 2 ) Kabeldoorsnede mm 2 16-150 16-185 ** Aandraaimoment Nm 31 (voor 16-34 mm 2 ) 42 (voor 35-150 mm 2 ) 10 ** Kabel type Koper (Cu) 75 C **= Geldig indien remchopperelektronica is ingebouwd. 30 Installatie CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

3.4.4 Gegevens kabelaansluiting voor netvoedings-, motor- en PE-kabels overeenkomstig NEMA-waarden Overzicht van bereik kabeldoorsnede van connectors met minimaal vereiste AWG-kabeldoorsnede die past op de aansluitklemmen overeenkomstig de UL-vereisten. Tabel 16 Bereik en aandraaimoment voor kabelconnector van Emotron FLD48 en FLD52, overeenkomstig NEMA-waarden. Model FLD##-003 FLD##-004 FLD##-006 FLD##-008 FLD##-010 FLD##-013 FLD##-018 FLD48-025 FLD48-030 FLD48-036 FLD48-045 FLD48-058 FLD##-026 Bouwvorm Kabelbereik AWG * = Met kabelschoen voor M6-schroef. **= Geldig indien remchopperelektronica is ingebouwd. Kabeldwarsdoorsnede connectors Net en motor Rem PE Aandraaimoment Lb-In Kabelbereik AWG Aandraaimoment Lb-In Kabelbereik AWG Aandraaimoment Lb-In B 20-6 11,5 20-6 11,5 20-6 23 C2 12-4 18 12-4 18 12-4* 38 FLD##-031 FLD##-037 FLD##-046 FLD48-072 C D2 18-4 10-0 10,6-12,3 30-50 18-4 10-0 10,6-12,3 30-50 18-4 10,6-12,3 FLD48-088 8-2/0* 38 D2 3-2/0 70 3-2/0 70 FLD48-105 FLD##-061 FLD##-074 D 10-0 24,3-26,1 10-0 24,3-26,1 10-0 24,3-26,1 FLD48-142 FLD48-171 FLD48-090 FLD48-109 FLD48-146 FLD48-175 FLD48-205 FLD48-244 FLD48-293 FLD48-210 FLD48-228 FLD48-250 E2 E F2 F 6-300 kcmil 4-500 kcmil 275 (voor AWG 6-2) 375 (voor AWG 1-300 kcmil) 275 (voor AWG 4-2) 375 (voor AWG 1-300 kcmil) 500 (voor AWG 350-500 kcmil) 6-250 kcmil 6-300 kcmil 275 (voor AWG 6-2) 375 (voor AWG 1-250 kcmil) 275 (voor AWG 6-2) 375 (voor AWG 1-300 kcmil) 6-300 kcmil 6-2/0** 4-500 kcmil 6-2/0** 275 (voor AWG 6-2) 375 (voor AWG 1-300 kcmil) 88** 275 (voor AWG 4-2) 375 (voor AWG 1-300 kcmil) 500 (voor AWG 350-500 kcmil) 88** Kabel type Koper (Cu) 75 C CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Installatie 31

3.5 Thermische beveiliging op de motor Standaardmotoren zijn normaal uitgerust met een interne ventilator. De koelingscapaciteit van deze ingebouwde ventilator is afhankelijk van de frequentie van de motor. Bij een lage frequentie zal de koelingscapaciteit voor nominale belastingen onvoldoende zijn. Neem contact op met de leverancier van de motor voor de koelingseigenschappen van de motor bij lage frequentie. WAARSCHUWING! Afhankelijk van de koelingseigenschappen, de toepassing, het toerental en de belasting kan het noodzakelijk zijn om geforceerde koeling voor de motor toe te passen. Motorthermistoren bieden een betere thermische beveiliging voor de motor. Afhankelijk van het ingebouwde type motorthermistor kan de optionele PTC-ingang worden gebruikt. De motorthermistor geeft een thermische beveiliging onafhankelijk van het toerental van de motor, en daarmee ook van het toerental van de motorventilator. Zie de functies Motor I 2 t type [231] en Motor I 2 t stroom [232]. 3.6 Parallel geschakelde motoren Het parallel schakelen van motoren is alleen mogelijk zolang de totale stroom de nominale waarde van de FO niet overschrijdt. Bij het instellen van de motorgegevens moet met het volgende rekening worden gehouden: Menu [221] Motor Spann: Menu [222] Motor Freq: Menu [223] Motor Verm: Menu [224] Motor Stroom: Menu [225] Motor RPM: Menu [227] Motor Cos PHI: De parallel geschakelde motoren moeten dezelfde motorspanning hebben. De parallel geschakelde motoren moeten dezelfde motorfrequentie hebben. Voer de totale motorvermogenswaarden in voor de parallel geschakelde motoren. Voer de totale stroom in voor de parallel geschakelde motoren. Voer het gemiddelde toerental in voor de parallel geschakelde motoren. Voer de gemiddelde Cos PHI-waarde in voor de parallel geschakelde motoren. 32 Installatie CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

4. Besturingsaansluitingen 4.1 Controlprint Afb. 37 toont de indeling van de controlprint waarop zich de onderdelen bevinden die voor de gebruiker het meest van belang zijn. Hoewel de controlprint galvanisch gescheiden is van de netvoeding, is het uit veiligheidsoverwegingen niet toegestaan om veranderingen aan te brengen terwijl de netvoeding aanstaat! WAARSCHUWING! Schakel voordat u de stuursignalen aansluit of de stand van schakelaars verandert altijd de netspanning uit en wacht minimaal 7 minuten om de gelijkstroomcondensatoren te laten ontladen. Schakel bij gebruik van de optie Externe voeding altijd de voeding naar de optie uit. Dit om schade aan de controlprint te voorkomen. Optie Communicatie Sturing Paneel Schakelaars Sturing signalen Tgnckuwkvicpigp Afb. 37 Indeling controlprint CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Besturingsaansluitingen 33

4.2 Aansluitingen aansluitklemmen De klemmenstrook voor het aansluiten van de stuursignalen is bereikbaar na het openen van het frontpaneel. In de tabel vindt u de standaardfuncties van de signalen. De in- en uitgangen zijn programmeerbaar voor andere functies, zoals beschreven in de Software-instructies. Zie voor signaalspecificaties hoofdstuk 8. pagina 61. OPMERKING: De maximale totale gecombineerde stroom voor de uitgangen 11, 20 en 21 is 100 ma. OPMERKING: Het is mogelijk om een externe 24 VDCvoeding te gebruiken als die wordt aangesloten op Common (15). Tabel 17 Aansluitkle m Stuursignalen Naam Functie (standaard) Uitgangen 1 +10 V +10 VDC voedingsspanning 6-10 V 7 Gedeeld Signaalmassa 11 +24 V +24 VDC voedingsspanning 12 Gedeeld 15 Gedeeld Digitale ingangen 8 DigIn 1 Forced run 9 DigIn 2 Auto run 10 DigIn 3 FlowLinkIn 16 DigIn 4 Uit 17 DigIn 5 Uit 18 DigIn 6 Niveauschakelaar overflow (optioneel) 19 DigIn 7 Uit 22 DigIn 8 Reset Digitale uitgangen 20 DigOut 1 21 DigOut 2 FlowLinkOut Analoge ingangen 2 AnIn 1 Niveausensor 3 AnIn 2 Uit 4 AnIn 3 Uit 5 AnIn 4 Uit Analoge uitgangen 13 AnOut 1 14 AnOut 2 Relaisuitgangen 31 N/C 1 Relais 1-uitgang 32 COM 1 Trip, geactiveerd als de frequentieregelaar in een TRIP-toestand 33 N/O 1 is 41 N/C 2 Relais 2-uitgang 42 COM 2 Run, actief als frequentieregelaar is gestart, ook actief tijdens 43 N/O 2 slaapstand. 51 COM 3 Relais 3-uitgang 52 N/O 3 Uit OPMERKING: N/C is geopend als het relais actief is en N/O is gesloten als het relais actief is. 34 Besturingsaansluitingen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

OPMERKING! Potentiometer gebruiken voor referentiesignaal naar analoge ingang: mogelijke potentiometerwaarde in bereik 1 kω tot 10 kω (¼ watt) lineair, waarbij wij adviseren een potentiometer van het type lineair 1 kω / ¼ W voor een optimale lineariteit van de besturing. WAARSCHUWING! Relaisaansluitklemmen 31-52 zijn enkelvoudig geïsoleerd. Combineer de SELVspanning NIET met bijvoorbeeld 230 V AC bij deze aansluitklemmen. Een oplossing bij gebruik van gecombineerde SELV-/ systeemspanningssignalen is het installeren van een extra I/O-optieprint (zie hoofdstuk 7.5 pagina 56) en alle SELV-spanningssignalen aan te sluiten op de relaisaansluitklemmen van deze optieprint terwijl alle 230VAC-signalen worden aangesloten op relaisaansluitklemmen 31-52 van het powerboard. 4.3 Configuratie van ingangen met de schakelaars Schakelaars S1 t/m S4 worden gebruikt voor het instellen van de ingangsconfiguratie voor de 4 analoge ingangen AnIn1, AnIn2, AnIn3 en AnIn4 volgens tabel 18. Zie Afb. 37 voor de locatie van de schakelaars. Tabel 18 Schakelaarinstellingen Ingang Signaalsoort Schakelaar AnIn1 AnIn2 AnIn3 AnIn4 Spanning Standaard (standaard) Spanning Standaard (standaard) Spanning Standaard (standaard) Spanning Standaard (standaard) S1 S1 S2 S2 S3 S3 S4 S4 I I I I I I I I U U U U U U U U OPMERKING: Schaling en offset van AnIn1 - AnIn4 kunnen via de software worden geconfigureerd. Zie de menu's [512], [515], [518] en [51B] in de Softwareinstructies. OPMERKING: De 2 analoge uitgangen AnOut 1 en AnOut 2 kunnen via de software worden geconfigureerd. Zie menu [530] in de Software-instructies CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Besturingsaansluitingen 35

4.4 Besturingskabels aansluiten Hier bepaalt u de minimale bedrading voor het starten. Voor naleving van de EMC-norm dient u gebruik te maken van gevlochten, afgeschermde besturingskabels met flexibele draad tot maximaal 1,5 mm2 (AWG15) of massieve draad tot maximaal 2,5 mm2 (AWG13). We raden u aan om voor communicatiesignalen getwiste draadparen tussen Master en Follower te gebruiken. 1. Sluit een niveausensor aan tussen aansluitklemmen 1 (+10 VDC) en 2 (AnIn 1) zoals in Afb. 40 De standaardinstelling voor AnIn1 is 4-20 ma. Als de niveausensor een interface van 0-10 V heeft, wijzig de positie van de schakelaar (S1) dan op de controlprint (Tabel 18, pagina 35). 2. Sluit een externe schakelaar voor Maximaal toerental aan tussen aansluitklem 11 (+24 VDC) en 8 (DigIn1, Flow Run) zoals in Afb. 40. Zet de schakelaar in de geopende stand (digitale ingang ingesteld op lage toestand). (Activeer het signaal nu nog niet.) 3. Sluit een externe schakelaar voor Auto run aan tussen aansluitklem 11 (+24 VDC) en 9 (DigIn2, Flow Auto) zoals in Afb. 39. Zet de schakelaar in de geopende stand (digitale ingang ingesteld op lage toestand). (Activeer het signaal nu nog niet.) 4. Sluit een communicatiekabel aan tussen aansluitklem 10 van de Master (DigIn3) en aansluitklem 21 van de Follower (DigOut2) zoals in Afb. 40. (Alleen bij Master/ Follower). 5. Sluit een communicatiekabel aan tussen aansluitklem 21 van de Master (DigOut2) en aansluitklem 10 van de Follower (DigIn3) zoals in Afb. 40. (Alleen bij Master/ Follower). 6. Sluit een niveauschakelaar voor overflow (optioneel) aan tussen aansluitklem 11 (+24 VDC) en 18 (DigIn6, Lvl Overflow) zoals in Afb. 40 Sluit het signaal aan op de Follower-aandrijving in plaats van een configuratie Master-Follower voor redundantie. Configuratie met enkele pomp of dubbele pompen De Emotron FlowDrive kan in drie modi werken: Standalone - Eén pomp Master - Hoofdeenheid in een configuratie met twee pompen Follower - Tweede pomp in een configuratie met twee pompen Stand-alone Master/Follower Afb. 38 Configuratie Standalone en Master/Follower. Zie de volgende pagina voor bedradingsvoorbeelden van de verschillende configuraties. 36 Besturingsaansluitingen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

4.4.1 Voorbeelden van minimale bedrading Stand-alone Niveausensor Auto/Uit/Handmatig schakelaar Handmatig Off Auto Master Niveausensor Auto/Uit/Handmatig schakelaar Handmatig Off Auto Follower Auto/Uit/Handmatig schakelaar Handmatig Off Auto + 10 VDC AnIn 1 DigIn 1 DigIn 2 DigIn 3 + 24 VDC DigIn 6 1 2 8 9 10 11 18 + 10 VDC AnIn 1 0 VDC 1 2 7 1 2 7 + 10 VDC AnIn 1 0 VDC DigIn 1 DigIn 2 8 9 8 9 DigIn 1 DigIn 2 DigIn 3 10 10 DigIn 3 + 24 VDC 11 11 + 24 VDC DigIn 6 18 18 DigIn 6 DigOut 2 DigIn 8 21 22 DigOut 2 DigIn 8 21 22 21 DigOut 2 22 DigIn 8 Overflow niveauschakelaar (optioneel) Overflow niveauschakelaar (optioneel) Afb. 39 Algemene regel-i/o, minimale bedrading. Tabel 19 Aansluitklemmen en beschrijving van functies Stand-alone / Master Follower Aansluitkle m Naam Beschrijving Aansluitkle m Naam Functie Menu Analoge ingangen 2 AnIn 1 Niveausensor 511 Uitgangen 1 +10V +10 V DC voedingsspanning 7 0 VDC Common 7 0 VDC Common 11 +24V +24 V DC voedingsspanning 11 +24V +24 V DC voedingsspanning 8 DigIn 1 Handmatig (geforceerd draaien) Digitale ingangen 8 DigIn 1 Handmatig (geforceerd draaien) 9 DigIn 2 Auto (Automatisch draaien) 9 DigIn 2 Auto (Automatisch draaien) 521 10 DigIn 3 18 DigIn 6 FlowLinkIn (feedback Follower) Niveauschakelaar overflow (optioneel) 10 DigIn 3 18 DigIn 6 FlowLinkIn (regeling Follower) Niveauschakelaar overflow (optioneel) 22 DigIn 8 Reset 22 DigIn 8 Reset 528 Digitale uitgangen 21 DigOut 2 FlowLinkOut (regeling Follower) 21 DigOut 2 FlowLinkOut (feedback Follower) 522 523 526 542 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Besturingsaansluitingen 37

4.4.2 Volledige bedradingsvoorbeelden FlowDrive Standalone Niveausensor Stroomsensor Handmatig Auto Schakelaar Persoonlijke beveiliging Niveauschakelaar overflow +10 VDC AnIn 1 AnIn 2 AnIn 3 AnIn 4-10 VDC 0 VDC DigIn 1 DigIn 2 DigIn 3 +24 VDC 0 VDC DigIn 4 DigIn 5 DigIn 6 DigIn 7 DigIn 8 0 VDC AnOut 1 AnOut 2 DigOut 1 DigOut 2 Relais 1 Relais 2 Relais 3 Persoonlijk beveiligingsalarm Afb. 40 Volledige bedradingsvoorbeelden van FlowDrive Standalone. Pos. Nr. Functie Verplicht Aansluitkl em Beschrijving Menu Standaard instelling Klant instelling 1 Niveausensor Ja 2 AnIn 1 511 Niveausensor 2 Stroomsensor Nee 4 AnIn 3 517 Uit Stroomsensor 3 Schakelaar Auto/Uit/ Handmatig Nee 8 DigIn 1 521 ManRun str. Ja 9 DigIn 2 522 AutoRun str. 4 Schakelaar persoonlijke beveiliging Nee 16 DigIn 4 524 Uit Timer PP 5 Autoreset inschakelen Nee 22 DigIn 8 528 Reset 6 Uitgang relais trip Nee 32-33 Relais 1 551 Trip 7 Relaisuitgang bedrijf Nee 42-43 Relais 2 552 Run 8 Alarm persoonlijke beveiliging Nee 51-52 Relais 3 553 Uit PP PreAlarm 38 Besturingsaansluitingen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

FlowDrive Master / Follower FlowDrive Master FlowDrive Follower Niveausensor Stroomsensor Handmatig Auto Persoonlijk bev. schakelaar +10 VDC AnIn 1 AnIn 2 AnIn 3 AnIn 4-10 VDC 0 VDC DigIn 1 DigIn 2 DigIn 3 +24 VDC 0 VDC DigIn 4 DigIn 5 DigIn 6 DigIn 7 DigIn 8 0 VDC AnOut 1 AnOut 2 DigOut 1 DigOut 2 Relais 1 Relais 2 Relais 3 Persoonlijk beveiligingsalarm Handmatig Auto Overflow niveauschakelaar +10 VDC AnIn 1 AnIn 2 AnIn 3 AnIn 4-10 VDC 0 VDC DigIn 1 DigIn 2 DigIn 3 +24 VDC 0 VDC DigIn 4 DigIn 5 DigIn 6 DigIn 7 DigIn 8 0 VDC AnOut 1 AnOut 2 DigOut 1 DigOut 2 Relais 1 Relais 2 Relais 3 Afb. 41 Volledig bedradingsvoorbeeld FlowDrive Master/follower. Pos. Nr Functie Verplicht Eenheid Aansluitk lem Beschrijvin g Menu Standaard instelling Klant instelling 1 Niveausensor Ja Master 2 AnIn 1 511 Niveausensor 2 Stroomsensor Nee Master 4 AnIn 3 517 Uit Stroomsensor 3 Schakelaar Auto/Uit/Handmatig - Master Nee Master 8 DigIn 1 521 ManRun str. Ja Master 9 DigIn 2 522 AutoRun str. 4 Schakelaar persoonlijke beveiliging Nee Master 16 DigIn 4 524 Uit Timer PP 5 Autoreset inschakelen Nee Master 22 DigIn 8 528 Reset 6 Communicatie Master/Follower Ja Master 21 DigOut 2 542 FlowLinkOut Ja Follower 10 DigIn 3 523 FlowLinkIn 7 Uitgang relais trip Nee Master 32-33 Relais 1 551 Trip 8 Relaisuitgang bedrijf Nee Master 42-43 Relais 2 552 Run 9 Alarm persoonlijke beveiliging Nee Master 51-52 Relais 3 553 Uit PP PreAlarm Schakelaar Auto/Uit/Handmatig Nee Follower 8 DigIn 1 521 FlowManRun 10 Follower Ja Follower 9 DigIn 2 522 FlowAutoRun 11 Niveauschakelaar overflow Nee Follower 18 DigIn 6 526 Overflowniv. 12 Autoreset inschakelen Nee Follower 22 DigIn 8 528 Reset 13 Communicatie Master/Follower Ja Follower 21 DigOut 2 542 FlowLinkOut Ja Master 10 DigIn 3 523 FlowLinkIn 14 Uitgang relais trip Nee Follower 32-33 Relais 1 551 Trip 15 Bediening relaisuitgang Nee Follower 42-43 Relais 2 552 Run 16 Common, signaalmassa Ja Master 12 Ja Follower 7 0 VDC CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Besturingsaansluitingen 39

4.4.3 De stuursignaalkabels aansluiten De standaard stuursignaalaansluitingen zijn geschikt voor flexibele draad tot 1,5 mm² (AWG16) en voor massieve draad tot 2,5 mm²(awg14). OPMERKING: De afscherming van stuursignaalkabels moet voldoen aan de niveaus voor immuniteit, zoals aangegeven in de EMC-richtlijn (beperking van geluidsniveau). Aansluitklem 78 & 79 zie Tabel 20 OPMERKING: de besturingskabels moeten worden gescheiden van motor- en netvoedingskabels. Afschermingsklemmen voor signaalkabels Tabel 20 Beschrijving van optionele aansluitklemmen in Afb. 42 tot en met Afb. 46. Aansluitklemmen 78, 79 Voor aansluiting van Motor PTC Aansluitklemmen A-, B+ Voor aansluiting van 24 V stand-byvoeding (alleen van toepassing op bouwvormen D en D2) Stuursignalen Afb. 43 De stuursignalen aansluiten, FLD model 026 t/m 046, bouwvorm C. Doorvoer van signaalkabels 78 79 Aansluitklem 78 & 79 zie Tabel 20 Zie Tabel 20 Afschermingsklemme voor signaalkabels Afschermingsklemme voor signaalkabels motor PTC-optie Stuursignalen Afb. 42 De stuursignalen aansluiten, FLD model 003 t/m 018, bouwvorm B. Afb. 44 De stuursignalen aansluiten, FLD model 48-025 t/m 48-058, bouwvorm C2. 40 Besturingsaansluitingen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

Aansluitklem 78 & 79 zie Tabel 20 Aansluitklem A- & B+ zie Tabel 20 Afschermingskle voor signaalkabe Afschermingsklemm voor signaalkabels L1 L2 L3 PE DC- DC+ R U V Stuursignalen Stuursignalen Afb. 45 De stuursignalen aansluiten, FLD model 061 t/m 074, bouwvorm D. Doorvoer van signaalkabels 78 79, A- B+ Afb. 47 De stuursignalen aansluiten, FLD model 48-090 t/m 250 en FLD model 69-90 t/m 200, bouwvorm E, F en F69 (principetekening). Doorvoer van signaalkabels Zie Tabel 20 L1 L2 L3 DC- DC+ R U V W Afschermingsklemmen voor signaalkabels Afb. 46 De stuursignalen aansluiten, FLD model 48-072 t/m 48-105, bouwvorm D2. Afschermingsklemmen voor signaalkabels Afb. 48 De stuursignalen aansluiten, FLD model 48-142 t/m 48-293 bouwvorm E2 en F2 (principetekening) CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Besturingsaansluitingen 41

OPMERKING: De afscherming van stuursignaalkabels is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de niveaus voor immuniteit, zoals aangegeven in de EMC-richtlijn (beperkt het stoorniveau). OPMERKING: Besturingskabels moeten worden gescheiden van motor- en netvoedingskabels. 4.4.4 Typen stuursignalen Maak altijd een onderscheid tussen de verschillende typen signalen. Gebruik een aparte kabel voor elk type omdat de verschillende typen signalen elkaar kunnen beïnvloeden. Dit is meestal praktischer, omdat de kabel van een druksensor bijvoorbeeld direct verbonden kan zijn met de frequentieregelaar. De volgende typen stuursignalen kunnen worden onderscheiden: Analoge ingangen Spannings- of stroomsignalen, (0-10 V, 0/4-20 ma) normaal gesproken gebruikt als stuursignalen voor toerental, koppel en PID-feedbacksignalen. Analoge uitgangen Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0/4-20 ma) die langzaam of slechts sporadisch van waarde veranderen. Over het algemeen zijn dit stuur- of meetsignalen. Digitaal Spannings- of stroomsignalen (0-10 V, 0-24 V, 0/4-20 ma) die slechts twee waarden kunnen hebben (hoog of laag) en slechts sporadisch van waarde veranderen. Data Gewoonlijk spanningssignalen (0-5 V, 0-10 V) die snel en met een hoge frequentie veranderen, over het algemeen gegevenssignalen zoals RS232, RS485 en Profibus. Relais Relaiscontacten (0-250 VAC) kunnen hooginductieve belastingen schakelen (hulprelais, lamp, klep, rem enz.). Voorbeeld: De relaisuitgang vanaf een frequentieregelaar voor regeling van een hulprelais kan op het moment van schakelen een bron van interferentie (emissie) vormen voor een meetsignaal van bijvoorbeeld een druksensor. Daarom is het raadzaam om bedrading en afscherming van elkaar te scheiden om storingen te beperken. 4.4.5 Afscherming Voor alle signaalkabels geldt dat de beste resultaten worden verkregen als de afscherming aan beide uiteinden aangesloten is: aan de zijde van de frequentieregelaar en bij de bron (bijvoorbeeld PLC of computer). Zie Afb. 49. Wij adviseren met nadruk om de signaalkabels met netvoedings- en motorkabels te laten kruisen in een hoek van 90. Laat de signaalkabel niet parallel lopen aan de netvoedings- en motorkabels. 4.4.6 Aansluiting aan één of twee uiteinden? In principe moeten de maatregelen voor de motorkabels ook worden toegepast op alle stuursignaalkabels, in overeenstemming met de EMC-richtlijnen. Voor alle signaalkabels genoemd in deel 4.4.4 geldt dat de beste resultaten worden verkregen als de afscherming aan beide uiteinden aangesloten is. Zie Afb. 49. OPMERKING: Elke installatie moet zorgvuldig worden gecontroleerd vóór het toepassen van de juiste EMCmaatregelen. Signaals oort Maximale kabelgrootte Aandraai moment Kabeltype Analoog Digitaal Data Relais Vaste kabel: 0,14-2,5 mm 2 (AWG 26-14) Flexibele kabel: 0,14-1,5 mm 2 (AWG 26-16) Kabel met adereindhuls: 0,25-1,5 mm 2 (AWG 24-16) 0,5 Nm (4,4 LB-in) Afgeschermd Afgeschermd Afgeschermd Niet afgeschermd 42 Besturingsaansluitingen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

Controlprint Druksen sor (voorbeeld ) Externe bediening (bijvoorbeeld in metalen behuizing) Bedieningsconsole 4.4.7 Stroomsignalen ((0)4-20 ma) Een stroomsignaal zoals (0)4-20 ma is minder gevoelig voor storingen dan een signaal van 0-10 V, omdat het is aangesloten op een ingang met een lagere impedantie (250 Ω) dan een spanningssignaal (20 kω). Wij adviseren daarom met klem om stroomstuursignalen te gebruiken wanneer de kabels langer zijn dan een paar meter. 4.4.8 Getwiste kabels Analoge en digitale signalen zijn minder gevoelig voor interferentie als de kabels waarover ze lopen "getwist" zijn. Dit is zeker aan te bevelen als er geen afscherming kan worden gebruikt. Door het twisten van de draden worden de blootgestelde oppervlakken geminimaliseerd. Dit betekent dat er in de stroomkring voor geen enkel hoogfrequent (HF) interferentieveld een spanning kan worden opgewekt. Voor een PLC is het daarom belangrijk dat de retourleiding in de nabijheid van de signaaldraad blijft. Het is belangrijk dat het dradenpaar volledig over 360 getwist is. 4.5 Aansluiten van opties De optiekaarten worden verbonden met behulp van de optionele connectoren X4 of X5 op de controlprint, zie Afb. 37, pagina 33, en gemonteerd boven de controlprint. De ingangen en uitgangen van de optiekaarten worden op dezelfde manier aangesloten als andere stuursignalen. Afb. 49 Elektromagnetische (EM) afscherming van stuursignaalkabels. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Besturingsaansluitingen 43

44 Besturingsaansluitingen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

5. Aan de slag In dit hoofdstuk laten we u stapsgewijs zien hoe u de pompen het snelst aan het draaien krijgt. We assume that: the AC drive is mounted on a wall or in a cabinet as in the hoofdstuk 2. pagina 13. mains and motor cable are connected according to hoofdstuk 3.3 pagina 27. control cables are connected according to hoofdstuk 4.4 pagina 36. FlowDrive kan als een Standalone-eenheid (1 frequentieregelaar) of in een configuratie Master-Follower (2 frequentieregelaars) werken. Delen Hoofdstuk 5.1 - Het gebruik van de functietoetsen op het bedieningspaneel. Hoofdstuk 5.2 - Algemene configuratie-instellingen, zoals taal- en motorinstellingen voor alle frequentieregelaars. Hoofdstuk 5.3 - Configuratie voor Standalone/Masterfrequentieregelaar. Hoofdstuk 5.3.3 tot en met Hoofdstuk 5.3.6 Con- figuratie van parameters voor niveauregeling voor de pompput. 5.1 Functietoetsen De functietoetsen bedienen de menu s en worden daarnaast gebruikt voor het programmeren en aflezen van alle menuinstellingen. ESC NEXT ga naar onderliggend menuniveau of bevestig gewijzigde instelling ga naar bovenliggend menuniveau of negeer gewijzigde instelling ga naar volgend menu op hetzelfde niveau ga naar vorig menu op hetzelfde niveau verhoog waarde of wijzig keuze verlaag waarde of wijzig keuze - Wisselen tussen menu's in de toggle-lus - Schakelen tussen lokale en externe bediening - Het teken van een waarde wijzigen Hoofdstuk 5.5 - Het starten van het systeem en ervoor zorgen dat alles goed is geconfigureerd. Hoofdstuk 5.6 - Het AutoTune-programma uitvoeren. Hoofdstuk 5.7 - Aanvullende functies configureren. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Aan de slag 45

5.1.1 De functietoetsen gebruiken 5.1.2 Toggle lus NEXT 100 200 300 211 7411 3A11 210 NEXT 220 21E 221 ESC 3A14 341 221 Afb. 50 Voorbeeld van menunavigatie bij invoeren van motorspanning 3A31 Afb. 51 Standaard-toggle-lus 3A21 3C13 Voorbeeld: Motorgegevens instellen. Menu [100], Startvenster wordt bij het starten weergegeven. 1. Druk op om het menu 200 Hoofdinstellingen weer NEXT te geven. 2. Druk op en daarna twee keer op om het menu NEXT [220], Motorgegevens, weer te geven. 3. Druk op om menu [221] weer te geven en stel de motorspanning in. 4. Verander de waarde met de toetsen en. Bevestig met. De inbedrijfsstelling is vereenvoudigd door een voorgeprogrammeerde standaard-toggle-lus die kan worden gebruikt om tussen de parameters in deze handleiding te springen. Vaak moeten andere instellingen naast deze invoerpunten ook worden geconfigureerd. [211] Language - Selecteer taal en voedingsspanning [3A11] Conf.andr.- Configuratie van frequentieregelaar (Standalone/Master/Follower) [221] Motor Spann - Motorconfiguratie [341] Min Toeren - Configuratie van het toerental [3C13] Sensor min Configuratie van de niveausensor [3A21] Overflow Configuratie van niveaus (waar starten, stoppen met pompen) [3A31] Niveau 1 Configuratie reservoir [3A14] RuntijdSW Runtijd na overflowschakelaar [21E] KopNaarFlw Kopiëren naar follower [7411] Niveau put Waarden inspecteren en werking testen 46 Aan de slag CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

5.2 Basisconfiguratie (alle frequentieregelaars) De FlowDrive kan in twee standen werken; Afvalwater en algemene aandrijfmodus In de afvalwatermodus is de frequentieregelaar geconfigureerd voor het regelen van het reservoirniveau en in de algemene aandrijfmodus gedraagt de frequentieregelaar zich als een normale Emotron FDU-frequentieregelaar. Standaard is de frequentieregelaar geconfigureerd in de afvalwatermodus. In de rest van de verkorte handleiding wordt het configureren van deze modus beschreven. Wanneer u de FlowDrive als een algemene frequentieregelaar wilt gebruiken, moet u parameter "[21C] Toep. Aand." instellen op "Generic" en de instructiehandleiding en parameterlijst voor de FDU in het downloadgedeelte (bestandsarchief) op www.emotron.com raadplegen. Houd er rekening mee dat de menu-indeling enigszins verschilt en dat sommige parameters een ander veldbusadres hebben. 5.2.1 De netvoeding inschakelen Nadat de netvoeding is ingeschakeld, draait de interne ventilator in de frequentieregelaar gedurende 5 seconden (bij bouwvorm A3 draait de ventilator continu). Het bedieningspaneel gaat branden en de frequentieregelaar kan worden geconfigureerd. U kunt de instellingen wijzigen met de toetsen op het bedieningspaneel of via een programma voor externe toegang, zoals EmoSoftCom. Zie de software-instructies voor meer informatie over het bedieningspaneel, EmoSoftCom en de menustructuur 5.2.2 Taal en voedingsspanning Menu [100], Startvenster wordt bij het starten weergegeven. 1. Ga naar menu [211] of druk een keer op de toggle-toets; u gaat meteen naar menu [211]. '[211] Taal' De voorkeurstaal instellen. 2. Navigeer nu naar Mains supply voltage [21B] en stel de voedingsspanning in op basis van de werkelijke voedingsspanning die voor de frequentieregelaar wordt gebruikt. 5.2.3 De configuratie voor FlowDrive instellen In de afvalwatermodus kan de frequentieregelaar als een Standalone-eenheid (met slechts één frequentieregelaar) of in een configuratie Master-Follower (met twee frequentieregelaars) werken. Selecteer de configuratie die op uw installatie van toepassing is: Standalone-configuratie 1. Ga naar menu [3A11] Conf.andr." of druk de toggletoets opnieuw in om meteen naar menu [3A11] te gaan. 2. Controleer of "Conf.andr." is ingesteld op "Stand alone" (fabrieksinstelling). Wijzig de instelling naar "Stand alone" als dit nog niet is gebeurd. 3. Ga verder met "Hoofdstuk 5.3 Standalone/ Masterconfiguratie". Master-Follower-configuratie 1. Ga op de Follower-eenheid naar menu [3A11] Conf.andr." of druk de toggle-toets opnieuw in om meteen naar menu [3A11] te gaan. 2. Stel "Conf.andr." in op "Follower". Hiermee hebt u de configuratie van de Follower-eenheid voltooid! Ga verder met het configureren van de Mastereenheid hieronder en kopieer vervolgens de gezamenlijke parameters zoals verderop in deze handleiding wordt beschreven. OPMERKING: Als u de parameter op "Follower" instelt, resulteert in een waarschuwing (knipperende rode driehoek op de PPU). De waarschuwing luidt "P2 Comm Err", te vinden in menu [722], en treedt op omdat er nog geen geconfigureerde Master-eenheid is om mee te communiceren. 3. Ga op de Master-eenheid naar menu [3A11] Conf.andr." of druk de toggle-toets opnieuw in om meteen naar menu [3A11] te gaan. 4. Stel "Conf.andr." in op "Master". 5. Verzeker u ervan dat er geen enkele waarschuwing/fout actief is (driehoek op PPU mag niet knipperen of branden) op Master en Follower. 6. Ga verder met "3.3 Standalone/Master-configuratie" CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Aan de slag 47

5.3 Standalone/ Masterconfiguratie OPMERKING: Zorg dat "Hoofdstuk 5.2 Basisconfiguratie (alle frequentieregelaars)" is voltooid voordat u hier verder gaat. 5.3.1 De motorgegevens instellen Ga naar menu [221] of druk een keer op de toggle-toets; u gaat meteen naar menu [221]. Voer de juiste motorgegevens voor de aangesloten motor in. U kunt instellingen wijzigen met de toetsen van het bedieningspaneel. Zie de software-instructies voor meer informatie over het bedieningspaneel en de menustructuur. 1. Stel motorspanning in [221]. 2. Stel motorfrequentie in [222]. 3. Stel motorvermogen in [223]. 4. Stel motorstroom in [224]. 5. Stel motortoerental in [225]. 6. Stel arbeidsfactor (cos ϕ) in [227]. Opmerking: Gebruiker met motoren van 60 Hz moeten de waarden veranderen in menu's: "Spoelsnelh. [3B12]" & Trgl.toer [3B34] van 50 tot 60 Hz. 5.3.2 Minimale frequentie Ga naar "[341] Min frequency" of druk de toggle-toets opnieuw in om de minimaal toegestane frequentie meteen in te vullen. [341] Min frequency De minimale frequentie is standaard ingesteld op de nominale motorfrequentie en moet door de gebruiker worden gewijzigd. Meestal is 70% van de nominale motorfrequentie een goede waarde om mee te beginnen. Dus 35 Hz bij een nominale motorfrequentie van 50 Hz. Dit is laag genoeg voor het vinden van het maximumrendement en hoog genoeg voor voldoende stroming van de pomp. Stel de waarde naar boven bij als de standaardwaarde te laag is om de nominale aanvoer bij te houden. 5.3.3 Configuratie van de niveausensor De niveausensor die is aangesloten op de 'Stand-alone'- of Master-eenheid moet worden geconfigureerd op basis van het type en de plaatsing. ga naar menu [3C13] of druk op de toggle-toets. 1. [3C13] Sensor min Dit is de configuratie waarbij het niveau in meters het minimale analoge signaal voor het niveau, in meters, vanaf de sensor aangeeft. Meestal is dit 0 voor een druksensor onderin de pompput. Druk op NEXT om verder te gaan. 2. [3C14] Sensor max Dit is de configuratie waarbij het niveau in meters het maximale analoge signaal vanaf de sensor aangeeft. Deze gegevens zijn afhankelijk van de sensor, maar vaak worden er sensoren met een bereik van 5 of 10 meter gebruikt. Zie ook Afb. 52, pagina 49. Wat betreft de meer geavanceerde functies vindt u in de Software instructies. 5.3.4 Niveaus voor de pompput instellen Stel de gewenste niveaus in voor acties die moeten worden genomen (de pompen starten en stoppen), zie Afb. 52, pagina 49. Ga naar menu [3A21] of druk weer op de toggle-toets en stel het volgende in. 1. Niveau voor "[3A21]Overflow" waarbij het alarm voor overflow wordt geactiveerd. Druk op NEXT om verder te gaan. 2. Niveau voor "[3A22] Startniveau" waarbij de pomp wordt gestart. Druk op NEXT om verder te gaan. 3. Niveau voor "[3A23] Stopniveau" waarbij de pomp wordt gestopt. Druk op NEXT om verder te gaan. Opmerking: het niveau voor overflow moet hoger zijn dan het startniveau en dat moet weer hoger zijn dan het stopniveau. Over het algemeen moet het overflowniveau iets lager worden ingesteld dan het niveau van de overflowschakelaar (als die is geïnstalleerd); zie Afb. 52. 48 Aan de slag CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

5.3.5 De geometrie voor het reservoir instellen De instellingen voor de geometrie van het reservoir zijn essentieel voor het AutoTune-programma en het schatten van de stroming. Voer de waarden zo precies mogelijk in; wanneer u dat niet doet, krijgt u onnauwkeurige metingen. Ga naar menu [3A31] Niveau 1 of druk op de toggletoets. Begin bij het onderste niveau (niveau 1) en stel een bijbehorend gebied in voor elke verandering van vorm in het reservoir. U kunt 5 niveaus en gebieden gebruiken. Gebruik zo veel als nodig; niet-gebruikte niveaus/gebieden moeten op 0/uit worden ingesteld. Laatst gedefinieerd niveau is geëxtrapoleerd, dus in een gelijkmatige pompput is slechts één niveau/gebied vereist. Niveau 1[3A31] Niveau 2[3A33] Niveau 3[3A35] Niveau 4[3A37] Niveau 5[3A39] Gebied 1[3A32] Gebied 2[3A34] Gebied 3[3A36] Gebied 4[3A38] Gebied 5[3A3A] Niveauschakelaar overflow (optioneel) [3A21]Overflow Niveau [3A22]Startniveau Berekening gebied: r r = diameter/2 [3A35]Niveau 3 / [3A36]Gebied 3 A [3A33]Niveau 2 / [3A34]Gebied 2 [3A31]Niveau 1 / [3A32]Gebied 1 P1 P2 [3A23]Stopniveau B Afb. 52 Gebieden en niveaus pompput, voorbeelden. Voorbeeld met rond reservoir: Niveau = X m, Gebied = π r 2 Niveau 1 = 0 m Gebied 1 = Radius is 0,60 m, gebied 1 wordt berekend als: π 0,60 2 = 1,13m 2 Niveau 2 = 0,50 m, Gebied 2 = Radius is 0,60 m, gebied 2 wordt berekend als: π 0,60 2 = 1,13m 2 Niveau 3 = 0,60 m Gebied 3 = Radius is 0,90 m, gebied 3 wordt berekend als: π 0,90 2 = 2,54 m 2 Voorbeeld met rechthoekig reservoir: Niveau = X m, Gebied = A x B m 2 Niveau 1: 0 m Gebied 1: A = 1,20 m, B = 0,50 m, gebied 1 wordt berekend als: 1,20 x 0,50 = 0,60 m 2 Niveau 2 = 0,50 m, Gebied 2: A = 1,20 m, B = 0,50 m, gebied 2 wordt berekend als: 1,20 x 0,50 = 0,60 m 2 Niveau 3 = 0,60 m Gebied 3: A = 1,80 m, B = 0,50 m, gebied 3 wordt berekend als: 1,80 x 0,50 = 0,90 m 2 CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Aan de slag 49

Voorbeelden van vormen en niveaus voor de pompput Hieronder staan voorbeelden van de verschillende vereiste vormen en niveaus voor de pompput. [3A31]Niveau 1 [3A32]Gebied 1 P1 Afb. 53 Bij een gelijkmatige vorm is slechts één niveau/gebied vereist omdat het gebied hetzelfde is. P2 [3A22] Startniveau [3A23] Stopniveau 5.4 Kopiëren naar follower In geval van een Master-Follower-systeem is het nu tijd om parameters naar de follower te kopiëren. Sla dit gedeelte over bij een "Standalone"-systeem. Ga naar menu "[21E] KopNaarFlw" of druk op de toggletoets. 1. Zorg dat de frequentieregelaar(s) in de stopmodus staat/ staan. 2. Stel in op "Copy" en druk op Enter. 3. Controleer of "Done" na enige tijd wordt weergegeven. 5.5 Test run De configuratie is voltooid; nu moet u testen of alles goed werkt. Niveau put Het niveau van de pompput wordt weergegeven in menu "[7411] Niveau put" (en standaard als eerste rij in menu [100]). Ga naar menu [7411] Niveau put" of druk op de toggletoets en zorg dat het weergegeven huidige waterniveau in de pompput overeenkomt met het werkelijke niveau in de pompput. [3A37]Niveau 4 [3A38]Gebied 4 [3A35]Niveau 3 [3A36]Gebied 3 [3A33]Niveau 2 [3A34]Gebied 2 [3A31]Niveau 1 [3A32]Gebied 1 Afb. 54 Met deze vorm zijn 4 niveaus en gebieden vereist. 5.3.6 Runtijd niveauschakelaar overflow Als er op de digitale ingang van een Master- of Followereenheid een overflowschakelaar is aangesloten (niet te verwarren met "[3A21] Overflow"-niveau) kan het nuttig zijn om de minimale runtijd voor een geactiveerde niveauschakelaar voor overflow te wijzigen. De standaardinstelling is 0 minuten; dit betekent alleen werken na activering. [3A14] RuntijdSW Duur van de runtijd in minuten nadat de overflowschakelaar is geactiveerd. P1 P2 [3A22] Startniveau [3A23] Stopniveau Schakelaar Auto/Uit/Handmatig Zorg dat de externe schakelaars Auto/Uit/Handmatig juist zijn geconfigureerd en aangesloten zoals beschreven in de ::FLD Hardware. 1. Zet beide schakelaars in de stand Uit. 2. Ga naar menu [746] Pompmodus op de Masterfrequentieregelaar. In dit menu staat de stand voor de pompen. 3. Zorg dat in dit menu bij beide schakelaars "Uit" wordt aangegeven. Als "Uit" niet wordt aangegeven voor beide schakelaar, zorg dat de schakelaars in de juiste stand staan en goed zijn aangesloten. Controleer ook de configuratie in menu '[52X] DigIn X' waarbij X het nummer van de digitale ingang is. 4. Zet de schakelaar Auto/Uit/Handmatig op Handmatig voor een van de pompen. De betreffende pomp moet starten en '[746] Pump mode' moet wijzigen in 'Manual' voor de betreffende pomp (de andere pomp moet op 'Uit' blijven staan). Test beide schakelaars. Zet beide terug naar 'Uit'. 5. Wijzig beide schakelaars naar de stand Auto. 6. "[746] Pompmodus" moet veranderen in de modus "Auto". 50 Aan de slag CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

De werking voor 'Auto mode' controleren In de pompmodus "Auto" moet de pomp starten als "[7411] Niveau put" het niveau van "[7412] Act strtniv" heeft bereikt (deze waarde moet identiek zijn aan de ingestelde waarde in "[3A22] Startniveau", tenzij "[3B2] Start niv?" is ingesteld). Houd in de gaten hoe het niveau daalt en of de pomp stopt wanneer "[7411] Niveau put" onder het niveau van "[3A23] Stopniveau" komt. 5.6 Het "AutoTune"- programma inschakelen om het energieverbruik te optimaliseren Wanneer er wordt geconstateerd dat de FlowDrive goed draait, in de modus Auto zoals eerder beschreven, dan kan het "AutoTune"-programma worden gestart. Dit meet de referentie-afvoer en zoekt het beste efficiëntiepunt. Daarnaast kan het AutoTune-programma de belastingsmonitor configureren voor het detecteren van verstopte pompen. Belastingsmonitor Bepaal of de belastingsmonitor tijdens het AutoTune moet worden geconfigureerd. De belastingsmonitor moet worden geconfigureerd om over-/onderbelasting van de pompen bij normaal gebruik te detecteren, dus detecteren of er een verstopping in de pomp zit. De parameter "LstMonTune [3A42]" stelt in of de verschillende normale belastingen moeten worden gemeten aan het begin van het "AutoTune"- programma. "Om het voor de belastingsmonitor mogelijk te maken om een verstopte pomp automatisch te reinigen, moet pompreiniging zijn toegestaan (zie "Hoofdstuk 5.7.3 Reiniging van de pomp")." De configuratie voor belastingsmonitor wordt uitgevoerd door de normale belasting bij verschillende frequenties te meten. Dit heeft geen echte impact op de berekening van stromen of energie / volume, maar moet worden uitgevoerd om te detecteren of de pompbelasting toeneemt tijdens normaal gebruik. Ga naar menu [3A42]. "[3A42] LstMonTune" Stel in op "Yes" als de belastingsmonitor tijdens het AutoTune-programma moet worden geconfigureerd. AutoTune-programma starten Het AutoTune-programma voert talloze metingen uit; dit kan enkele uren tot dagen duren. Als pompreiniging is toegestaan, zal het programma starten met het reinigen van de pompen, zodat de pompen gereinigd zijn voordat met de metingen wordt begonnen. Daarna volgt de tuning van de belastingsmotor als dit in ingeschakeld en tot slot volgen de stroom- en efficiëntiemetingen. Tijdens de stroom- en efficiëntiemetingen gebruikt de FlowDrive een klein start-/ stopinterval net iets onder het normale startniveau. Het programma AutoTune voert "[3A43] Mnst BEP" uit van metingen bij elke frequentie. Maar als een monstermeting wordt beschouwd als onjuist (bijvoorbeeld wanneer de instroom te veel is gewijzigd of te hoog is), dan wordt de meting gelost en opnieuw uitgevoerd. De voortgang van het AutoTune-programma wordt in menu "[752] Voortg. BEP" weergegeven als percentage. Na voltooiing toont "[751] Status BEP" de melding "Finished". Onder bepaalde omstandigheden (te veel onjuiste metingen achter elkaar) wordt het programma AUtoTune afgebroken. In dat geval toont menu "[751] Status BEP" de melding "Aborted" en wordt de reden voor het afbreken weergegeven in "[7531] AbortReason". Na voltooiing of bij afbreken gaat de frequentieregelaar automatisch naar de normale draaistand. Ga naar menu [3A41]. '[3A41] Start AutoT' Instellen op 'Start' om het programma Auto Tune te starten De voortgang wordt in menu "[752] Voortg. BEP" weergegeven als percentage. Na voltooiing is het resultaat in de volgende parameters te zien: "[349] BEP Speed" De frequentie waarbij de pomp het meest efficiënt werkt. "[94X] Stroomlog 1P" Log van afvoer en energiegegevens voor een pomp bij verschillende frequenties. "[95X] Stroomlog 2P" Log van stroming en energiegegevens voor twee pompen bij verschillende frequenties". "[41CX] Load Curve" Als de belastingsmonitor is geconfigureerd, staan de belastingsgegevens bij verschillende frequenties hier. CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Aan de slag 51

5.7 Configuratie van aanvullende functies (optioneel) Hier volgt een overzicht van een aantal aanvullende functies die in de FlowDrive zijn geïntegreerd. Meer informatie vindt u in de Software instructies. 5.7.1 Spoel. start Functie waarbij altijd wordt versneld naar maximaal toerental zodat slib en afzettingen bewegen. Spoeltijd en - frequentie kunnen worden geconfigureerd in de menu's voor [3B1X]. Deze functie is standaard ingeschakeld. 5.7.2 Willekeurig startniveau Voorkom de opbouw van resten op startniveau op de wand van de pompput door een willekeurig startpunt voor de pompen in te stellen. Standaard is een willekeurig startniveau uitgeschakeld. Activeer deze functie door het startniveau in [3B2]Start lvl " in te stellen; standaard is dit ingesteld op uit. [3B2] Start lvl Stel de gewenste variatie in meters in. Voorbeeld Startniveau is ingesteld op: 1,5 meter Startniveau is ingesteld op: 0,4m Het werkelijke startniveau wordt dan willekeurig ingesteld op 1,1 tot 1,5 m. 5.7.4 Reiniging van de pompput Deze functie helpt om in de pompput verzamelde resten te verwijderen. Bij het reinigen van de pompput wordt de put geleegd door de geselecteerde pomp(en) onder het normale stopniveau te laten draaien totdat ze lucht opzuigen. Het stoppunt wordt bepaald op basis van de afname in de belasting wanneer de pomp lucht begint op te zuigen. OPMERKING 1: Wanneer pompen onder hun normale stopniveau draaien, kunnen ze oververhit raken. OPMERKING 2: Bij sommige installaties kunnen er problemen ontstaan als er lucht in de pomp/leidingen wordt gezongen (gewoonlijk in droge configuraties). OPMERKING 3: Het belastingsafnamepercentage ([3B43] Uit Koppel Δ), d.w.z. het stoppunt, moet worden geconfigureerd en getest voor een optimale werking. 5.7.5 Reiniging van de leidingen Bij de functie voor reiniging van de leidingen wordt de maximale stroming zo lang mogelijk gegeneerd zodat losse resten uit de leidingen worden verwijderd. Reiniging van de leidingen kan op elk moment worden geactiveerd en dit wordt uitgevoerd zodra het startniveau is bereikt (volle pompput). 5.7.3 Reiniging van de pomp Bij reiniging van de pomp draait de pomp in een specifiek patroon vooruit en achteruit om vuil uit de pomp te verwijderen. Standaard is deze functie uitgeschakeld, omdat niet alle pompen in omgekeerde richting kunnen werken. OPMERKING: Bij het reinigen van de pompen worden ze omgekeerd. Vraag bij de pompfabrikant na of de aangesloten pomp in de omgekeerde richting kan werken. [3B31] Act.PompRng" Stel in op "Yes" om pompreiniging toe te staan. [3B36] ReinKopp" Stel het maximaal toegestane reinigingskoppel in. Er is bij het reinigen vaak extra koppel nodig ten opzichte van normale bedrijfsomstandigheden. Als deze parameter is ingesteld, bedraagt het maximale koppel tijden het reinigen de maximum waarde van "[3B36] ReinKopp" en "[351] Max Koppel". 52 Aan de slag CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

6. EMC en normen 6.1 EMC-normen De frequentieregelaar voldoet aan de volgende normen: EN(IEC)61800-3:2004 Regelbare elektrische aandrijfsystemen, deel 3, EMC-productnormen: Standaard: categorie C3, voor systemen met nominale voedingsspanning van < 1000 VAC, bedoeld voor gebruik in de tweede omgeving. Optioneel: Categorie C2 en zelfs Categorie C1 voor regelaars van bouwvorm C, voor systemen met nominale voedingsspanning van <1.000 V die geen insteekbaar of verplaatsbaar apparaat zijn en waarvan, bij gebruik in de eerste omgeving, de installatie en inbedrijfstelling alleen mogen worden uitgevoerd door ervaren personen die beschikken over de vereiste vaardigheden voor de installatie en/of inbedrijfstelling van frequentieregelaars, met inbegrip van de bijbehorende EMC-aspecten. 6.2 Stopcategorieën en noodstop De volgende informatie is belangrijk als er noodcircuits nodig zijn of gebruikt worden in de installatie waar een frequentieregelaar gebruikt wordt. EN 60204-1 definieert 3 stopcategorieën: Categorie 0: Ongecontroleerde STOP: Stoppen door de voedingsspanning uit te schakelen. Een mechanische stop moet worden geactiveerd. Deze STOP kan niet worden uitgevoerd met behulp van een frequentieregelaar of de ingangs- of uitgangssignalen. Categorie 1: Gecontroleerde STOP: Stoppen totdat de motor tot stilstand is gekomen, waarna de netvoeding wordt uitgeschakeld. Deze STOP mag niet worden uitgevoerd met behulp van een frequentieregelaar of de ingangs-/uitgangssignalen. Categorie 2: Gecontroleerde STOP: Stoppen terwijl de voedingsspanning nog steeds aanwezig is. Deze stop kan worden uitgevoerd met behulp van elke STOP-commando van de frequentieregelaar. WAARSCHUWING! EN 60204-1 geeft aan dat elke machine moet zijn voorzien van een categorie 0-stop. Als de toepassing dit onmogelijk maakt, dient dit expliciet te worden vermeld. Verder moet elke machine zijn voorzien van een noodstopfunctie. Deze noodstop moet ervoor zorgen dat de potentieel gevaarlijke spanning op de machineaansluitingen zo snel mogelijk wordt opgeheven, zonder dat daarbij andere gevaren ontstaan. In een dergelijk noodstopsituatie kan een stop van categorie 0 of 1 worden toegepast. Deze keuze is afhankelijk van het risiconiveau van de machine. OPMERKING: Bij de optie Safe Stop kan een 'Safe Torque Off' stop (STO), volgens EN-IEC 62061:2005 SIL 3 en EN-ISO 13849-1:2006, worden bewerkstelligd. Zie hoofdstuk, Safe Stop-optie CG Drives & Automation,01-6142-03r1 EMC en normen 53

54 EMC en normen CG Drives & Automation, 01-6142-03r1

7. Opties De standaard beschikbare opties worden hier kort beschreven. Sommige opties hebben een eigen gebruiksaanwijzing of installatiehandleiding. Neem voor meer informatie contact op met uw leverancier. Zie ook "Technische catalogus frequentieregelaars" voor meer details. 7.1 Opties voor het bedieningspaneel 7.2 Handbedieningspaneel 2.0 Bestelnummer 01-5039-00 Beschrijving Handbedieningspaneel 2.0 compleet voor FDU/VFX2.0 of CDU/CDX 2.0 Bestelnummer 01-3957-00 01-3957-01 Beschrijving Extern bedieningspaneel compleet met toetsenbord Extern bedieningspaneel compleet met Blindpaneel Montagehouder, blanco paneel en rechte RS232-kabel zijn als optie verkrijgbaar voor het bedieningspaneel. Deze opties kunnen handig zijn, bijvoorbeeld na montage van een bedieningspaneel in een kastdeur. Het handbedieningspaneel - HCP 2.0 is een compleet bedieningspaneel dat eenvoudig op de frequentieregelaar kan worden aangesloten, voor tijdelijk gebruik, bijvoorbeeld tijdens de indienststelling en bij onderhoud. Het HCP beschikt over volledige functionaliteit, inclusief geheugen. Het is mogelijk om parameters in te stellen en om onder meer signalen, actuele waarden en foutloginformatie te bekijken. Ook is het mogelijk om het geheugen te gebruiken om alle gegevens (zoals parametersetgegevens en motorgegevens) van een frequentieregelaar naar het HCP te kopiëren en ze vervolgens naar andere frequentieregelaars te uploaden Afb. 55 Bedieningspaneel in montagehouder CG Drives & Automation, 01-6142-03r1 Opties 55