Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Datum: Rapportnummer: 2011/273

Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/019

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 29 september 1998 Rapportnummer: 1998/406

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/589

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 21 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/246

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Tevens klaagt verzoekster erover dat zij op haar diverse brieven aan de Belastingdienst geen antwoord heeft gekregen.

Rapport. Datum: 2 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/303

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 28 november 2003 Rapportnummer: 2003/440

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Klacht over UWVWerkbedrijf uit Groningen. Datum: Rapportnummer:

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) en de gemeente Leiderdorp (hierna: gemeente).

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

Rapport. Datum: 6 februari 2004 Rapportnummer: 2004/034

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

2. Het UWV nodigde verzoeker op 19 september 2006 uit voor een gesprek met de arbeidsdeskundige op 26 september 2006.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Datum: Rapportnummer: 2011/273

2 Klacht Verzoekers klagen over het optreden van de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest bij de behandeling van een door hen ingediend beroepschrift. Bevindingen en beoordeling Bevindingen 1. Op 29 juli 2010 wees de Belastingdienst/Oost-Brabant het verzoek van verzoekers om uitstel van betaling af. Verzoekers gingen tegen deze beslissing in beroep bij de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Bij brief van 29 september 2010 stelde de directeur van de Belastingdienst verzoekers in de gelegenheid hun beroep mondeling toe te lichten. Verzoekers berichtten de directeur op 5 oktober 2010 van deze mogelijkheid graag gebruik te willen maken. Op verzoek van verzoekers gemachtigde werd een hoorzitting gepland na 20 oktober 2010, te weten op 21 oktober 2010. Verzoekers gemachtigde verzocht de directeur van de Belastingdienst op 19 oktober 2010 om een nieuwe datum voor de hoorzitting in verband met een andere spoedeisende zaak op 20 oktober 2010. De hoorzitting werd verschoven naar 27 oktober 2010. 2. Op 25 oktober 2010 ontving de directeur van de Belastingdienst de telefonische mededeling dat verzoekers een nieuwe gemachtigde hadden. De nieuwe gemachtigde van verzoekers verzocht de directeur tijdens dit telefoongesprek om de hoorzitting te verzetten alsmede om inzage in de op het beroep betrekking hebbende stukken. Dit verzoek werd herhaald in de brief van de gemachtigde aan de directeur van 25 oktober 2010. 3. De directeur van de Belastingdienst/Zuidwest stuurde verzoekers gemachtigde op 26 oktober 2010 de gevraagde stukken van de ontvanger van de Belastingdienst. Ook was het advies van de ontvanger bijgevoegd. De directeur liet de gemachtigde weten dat hij de mogelijkheid had om het beroep mondeling toe te lichten, hij was hier niet toe verplicht. Indien verzoekers gemachtigde een hoorzitting wenste diende hij dit binnen zeven dagen kenbaar te maken. 4. Verzoekers gemachtigde deelde de directeur van de Belastingdienst bij brief van 1 november 2010 mee dat verzoekers gehoord wilden worden. Nadat hij het dossier had bestudeerd zou de gemachtigde contact opnemen met de directeur om een hoorzitting te plannen. 5. De directeur van de Belastingdienst liet verzoekers gemachtigde op 2 november 2010 schriftelijk weten dat de hoorzitting was vastgesteld op 16 november 2010.

3 6. In zijn brief van 11 november 2010 aan de directeur van de Belastingdienst merkte verzoekers gemachtigde op de datum van de hoorzitting te vroeg te vinden. Hij moest de resterende op de zaak betrekking hebbende stukken na ontvangst nog bestuderen en met verzoekers bespreken. De gemachtigde deed het voorstel om contact op te nemen met de directeur van de Belastingdienst om een hoorzitting te plannen nadat hij het volledige dossier had bestudeerd en daarover met verzoekers had gesproken. Dit betekende volgens de gemachtigde van verzoekers niet dat 16 november 2010 daarmee als afspraak moest komen te vervallen. Mocht toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken bij de directeur op bezwaren stuiten dan zou deze datum ook gebruikt kunnen worden voor inzage van de stukken op het kantoor van de directeur. 7. Op 15 november 2010 deelde de gemachtigde van verzoekers de directeur van de Belastingdienst schriftelijk mee dat hij op zijn brief van 11 november 2010 nog geen reactie had ontvangen. Hij had daarom die dag telefonisch contact opgenomen met de directeur. In dat gesprek had de gemachtigde de directeur meegedeeld dat hij voorafgaande aan de hoorzitting diende te beschikken over een volledig dossier. De stukken die de directeur hem had toegezonden waren eenzijdig en omvatten niet de inhoud van het complete dossier. De gemachtigde merkte verder op: "U gaf aan dat het voor u gebruikelijk was om alleen de stukken van de ontvanger te zenden. Volgens u zou ik toch beschikken over de brieven die ik zelf gezonden had? Ik heb u aangegeven dat ik nieuw ben in dit dossier. (Mede) om die reden wil ik dan ook graag inzage in het complete dossier van de Directeur. U heeft aangegeven dat ik morgen inzage kan nemen in het complete dossier. Daartoe zal ik morgen dan ook naar Roosendaal komen. Omdat ik het complete dossier vervolgens nog met cliënten zal moeten bespreken, kan morgen helaas geen hoorzitting plaatsvinden. Ik zal daartoe met u een nieuwe afspraak maken." 8. In zijn brief van 16 november 2010 aan de directeur van de Belastingdienst merkte de gemachtigde van verzoekers op: "Vanmorgen vond de inzage in het dossier plaats bij u op kantoor. Bij die inzage heb ik kopie gevraagd van de stukken die ik niet eerder van u had ontvangen. U heeft toegezegd daarvan kopie te zullen maken en deze aan mij toe te zenden. Zoals ik heb aangegeven, zal ik de inhoud van het complete dossier met cliënten moeten bespreken en zal ik vervolgens zo snel mogelijk met u een afspraak maken voor de hoorzitting. U heeft aangegeven dat u thans al een beslissing wil nemen op het beroepschrift. Indien u dat doet, handelt u in strijd met Wet, beleid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ik verzoek u dan ook de regels omtrent de inzage en de hoorzitting na te leven en cliënten in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord."

4 9. De directeur van de Belastingdienst deed op 16 november 2010 uitspraak op het beroepschrift van verzoekers van 2 augustus 2010. Hij wees het beroep van verzoekers af. In zijn uitspraak overwoog de directeur onder meer: "U komt niet in aanmerking voor het versoepelde uitstelbeleid om de volgende redenen: 1. U heeft nagelaten een accountantsverklaring over te leggen. 2. U heeft op geen enkele wijze aangegeven hoe u tot een schuldoplossing zou kunnen komen. 3. U heeft niet aangetoond dat uw bedrijf levensvatbaar zal zijn. 4. Ik constateer dat u meedeelt dat uw cliënten levensvatbare bedrijven hebben; dit toont u niet aan. 5. U stelt 60 maanden tijd nodig te hebben; onderbouwing is niet aanwezig. Bovendien is dat voor de Belastingdienst een onaanvaardbare lange termijn. 6. U geeft aan dat uw cliënten maandelijks zullen betalen, wat tot op heden niet is waargemaakt. 7. Ook blijkt dat niet de crisis, maar een brand het probleem is, waardoor uw cliënten in moeilijkheden zijn geraakt. ( ) Voorts voldoet u ook niet aan het algemeen geldende beleid en wel om het navolgende: Voor schulden van een ondernemer verleent de Belastingdienst, indien daar al aanleiding voor zou zijn, uitsluitend uitstel van betaling nadat er volledige zekerheid is gesteld. Uw cliënten hebben echter geen zekerheid gesteld. ( ) Uw cliënten hebben onvoldoende meegewerkt om de gegevens die de ontvanger voor de beoordeling van het verzoek van uw cliënten nodig had te verstrekken. Bovendien blijkt dat de betalingsproblemen van uw cliënten structureel van aard zijn. Dit blijkt met name uit het feit dat uw cliënten de lopende fiscale verplichtingen tijdenlang niet bijhouden, waardoor de schuld is opgelopen boven 550.000. Ik ben dan ook van mening dat uitstel van betaling in dit geval geen uitkomst zal bieden." Ten aanzien van het horen overwoog de directeur van de Belastingdienst:

5 "Op 21-10-2010, 27-10-2010 en 16-11-2010 zijn er hoorzittingen vastgesteld. Steevast komt kort voor de hoorzittingen bericht dat u inziens de hoorzitting niet door kon gaan. Ik heb geconstateerd dat uw cliënten voldoende in de gelegenheid zijn gesteld een hoorzitting bij te wonen. U heeft aangegeven nog met uw cliënten te overleggen, deze konden ook bij de hoorzitting aanwezig zijn, terwijl vooroverleg in een eerder stadium had moeten plaatsvinden. U kunt niet verlangen dat de Belastingdienst daar steeds een afwachtende houding over inneemt." 10. Verzoekers konden zich met de handelwijze van de directeur van de Belastingdienst niet verenigen en wendden zich op 25 november 2010 tot de Nationale ombudsman. Nadat de gemachtigde van verzoekers op 10 januari en 21 maart 2011 nadere stukken had opgestuurd werd de klacht door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen. 11. De directeur van de Belastingdienst/Zuidwest deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht bij brief van 27 mei 2011 onder meer het volgende mee: "Uitspraak De reden om deze uitspraak op dat moment te doen is als volgt samen te vatten. Zoals uit vorenstaande blijkt werd er drie maal een datum en tijdstip voor de hoorzitting vastgesteld. Ten aanzien van het horen bij administratief beroep is in artikel 7.18 van de Algemene wet bestuursrecht het volgende bepaald: 1. "Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen. 2. Het beroepsorgaan legt het beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage. 3. Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen. 4. Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen. 5. Voor zover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten. 6. Het beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.

6 7. Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen. 8. Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is." Hoewel het dus gebruikelijk is dat het bestuursorgaan datum en tijdstip van de hoorzitting vast stelt, is in casu getracht om in overleg tot een afspraak te komen. Daarnaast legt het bestuursorgaan de stukken voorafgaand aan het horen ter inzage. Bovendien heeft de behandelaar op 26 oktober 2010 de door de ontvanger overgelegde stukken in afschrift toegestuurd. Met betrekking tot het verzetten van hoorzittingen deed de Centrale Raad van Beroep de volgende uitspraak (Centrale Raad van beroep 05/06805, 2 november 2006, NFTR 2007-24): "De Raad is van oordeel dat appellant door belanghebbende en haar gemachtigde uit te nodigen voor een hoorzitting en deze op verzoek van gemachtigde eenmaal uit te stellen voldaan heeft aan de verplichting om belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. De omstandigheid dat appellant een verzoek om (verder) uitstel van de hoorzitting niet heeft gehonoreerd kan naar het oordeel van de Raad niet worden beschouwd als een (onaanvaardbare) beperking van de aan belanghebbende en de door haar ingeschakelde gemachtigde geboden mogelijkheid om de hoorzitting bij te wonen. In het bijzonder ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant in de persoonlijke omstandigheden van een door belanghebbende niet als gemachtigde aangemelde adviseur aanleiding had behoren te vinden voor een verder uitstel van de hoorzitting. Dat de gemachtigde X als adviseur had ingeschakeld vanwege zijn expertise op het terrein van premieheffing maakt dat niet anders. Ten slotte merkt de Raad op dat, hoewel appellant bij de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat de hoorzitting doorgang zou vinden, gemachtigde noch (een vertegenwoordiger van) belanghebbende aldaar is verschenen." In de uitspraak op het administratief beroep wordt derhalve terecht gesteld dat de belanghebbenden voldoende in de gelegenheid gesteld zijn om de hoorzitting bij te wonen. Dit had de behandelaar tijdens het gesprek van 16 november 2010 met (de gemachtigde van verzoekers; N.o.) overigens al toegelicht. Voorts is toegelicht dat de belastingschulden van betrokkenen excessief toe waren genomen en de lopende fiscale verplichtingen niet werden nagekomen."

7 De directeur van de Belastingdienst wees de Nationale ombudsman erop dat de belastingschuld van verzoekers was toegenomen van 208.521 op 23 juli 2010 tot 937.109 op 27 mei 2011. Voorts merkte de directeur op dat de behandelaar telkens telefonisch had gereageerd op de brieven van verzoekers van 11 en 15 november 2010. In weerwil tot wat de gemachtigde van verzoekers in zijn brief van 15 november 2010 stelde, was in het betreffende telefoongesprek meegedeeld dat de stukken tot een week voor de hoorzitting ter inzage hebben gelegen en dat ervan werd uitgegaan dat de hoorzitting normaal doorgang zou hebben. Voorts deelde de directeur mee dat op de brief van de gemachtigde van 16 november 2010 niet meer was gereageerd, omdat de behandelaar al tijdens het telefoongesprek had aangegeven dat er een beslissing zou worden genomen. Volgens de directeur was de gemachtigde overigens goed op de hoogte van de gang van zaken rond de hoorzitting in administratief beroep. De directeur verwees de Nationale ombudsman naar de brief van 10 augustus 2010, weliswaar in een andere beroepsprocedure, maar met gelijke strekking. In de bijgevoegde brief van 10 augustus 2010 aan de gemachtigde van verzoekers stond onder meer de tekst van artikel 7.18 Awb. II Beoordeling 12. Verzoekers zijn tegen de afwijzing van hun verzoek om uitstel van betaling in beroep gegaan bij de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Verzoekers hebben de directeur laten weten dat zij hun beroep mondeling wilden toelichten. 13. Voor de beoordeling van de klacht van verzoeker acht de Nationale ombudsman van belang dat de directeur bij het vaststellen van een datum voor de hoorzitting in geruime mate is tegemoetgekomen aan de wensen van de opeenvolgende gemachtigden. Dit heeft ertoe geleid dat de hoorzitting tweemaal op verzoek van de gemachtigde van verzoekers is uitgesteld, de laatste maal tot 16 november 2010. 14. De gemachtigde liet de directeur op 11 november 2010 weten de datum 16 november 2010 voor de hoorzitting te vroeg te vinden. Hij had van de directeur alleen de stukken afkomstig van de ontvanger van de Belastingdienst ontvangen en niet de stukken van verzoekers. Een hoorzitting kon pas gepland worden nadat hij ook de resterende stukken had kunnen bestuderen en met verzoekers had kunnen bespreken. Aangezien de gemachtigde niets hoorde van de directeur nam hij op 15 november 2010 telefonisch contact op met de directeur. In dit gesprek gaf hij aan in dit dossier nieuw te zijn en dat hij mede om die reden inzage wilde hebben in het complete dossier. Hij zou op 16 november 2010 naar het kantoor van de Belastingdienst komen om de resterende stukken in te zien.

8 Omdat hij vervolgens het complete dossier nog met verzoekers moest bespreken kon op 16 november 2010 geen hoorzitting plaatsvinden. 15. De directeur deed op 16 november 2010 uitspraak op het beroepschrift. Het beroep werd afgewezen. 16. Verzoekers klagen er over dat de directeur van de Belastingdienst ondanks hun verzoek de hoorzitting uit te stellen, op 16 november 2010 uitspraak heeft gedaan op het beroep. 17. Het vereiste van hoor en wederhoor houdt in dat overheidsinstanties bij de voorbereiding van een handeling of beslissing betrokkenen die daarbij een belang hebben in staat stellen te worden gehoord. 18. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de directeur van de Belastingdienst verzoekers in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Na twee keer uitstel werd op hun verzoek een nieuwe datum vastgesteld. Verzoekers wisten ruimschoots op tijd dat op 16 november 2010 de hoorzitting zou plaatsvinden. Verzoekers dan wel hun gemachtigde hadden naar het oordeel van de Nationale ombudsman voldoende gelegenheid in de tussenliggende tijd de stukken die ter inzage lagen in te zien. Voorst valt niet in te zien waarom de gemachtigde van verzoekers de stukken van verzoekers niet bij verzoekers zelf had kunnen opvragen dan wel de vorige gemachtigde van verzoekers om het complete dossier had kunnen verzoeken. Daarmee snijdt het argument dat er onvoldoende gelegenheid voor verzoekers (gemachtigde) was om zich adequaat op de hoorzitting van 16 november 2010 voor te bereiden geen hout. Er is geen aanleiding de directeur van de Belastingdienst van enige nalatigheid in deze aangelegenheid te beschuldigen. Voor dit oordeel is ook van belang dat de directeur nog op 15 november 2010 heeft laten weten dat op 16 november 2010 uitspraak zou worden gedaan. Niet kan worden gesteld dat de directeur in deze zaak in strijd heeft gehandeld met het vereiste van hoor en wederhoor door op 16 november 2010 een beslissing te nemen op het beroepschrift van verzoekers. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de directeur van de Belastingdienst/ Zuidwest, is niet gegrond. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer

9 Onderzoek Op 29 november 2010 ontving de Nationale ombudsman een klacht over een gedraging van de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers gingen in hun reactie op het verslag onder meer dieper in op het juridische kader inzake het horen en inzage in de stukken. Dit gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: het verzoekschrift van 25 november 2010 aanvullingen op het verzoekschrift van 10 januari en 21 maart 2011 de reactie van de Belastingdienst/Zuidwest van 27 mei 2011