De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 7 januari 2014 Beste natuurliefhebber/- ster, Afgelopen dinsdag begon grijs en er stond een stevige wind. Dat was geen verrassing want het was overeenkomstig het weerbericht. Maar het was droog en dat was in de voorgaande dagen af en toe wel anders. Dat was op de weilanden duidelijk te zien en ook op de tuinen van De Wiershoeck was het erg nat. In een groot deel van de tuinen ben ik daarom niet geweest en in andere delen was het soms zoeken naar een doorwaadbare plaats. Door de hoge temperatuur worden er in ons land nog steeds vlinders gesignaleerd, maar daarvoor waren de omstandigheden nu niet gunstig (teveel wind). Nee, veel kon ik niet verwachten en dat deed ik ook niet. Gelukkig brak de zon af en toe even door de bewolking en dat maakte het direct een stuk aangenamer op de tuinen. De gebruikelijke controle van de hedera op de muur van de boerderij leverde niets op. Ook dit keer was er geen rustende nachtvlinder te vinden. Natuurlijk keek ik ook nog even weer bij de boerenkool en tot mijn verrassing kropen daarop nog steeds enkele rupsen van het groot koolwitje. Als het kouder was geweest dan waren ze misschien al verpopt, want het groot koolwitje overwintert hoofdzakelijk in het popstadium. Maar vorig jaar zag ik na de nachtvorst ook nog enkele rupsen op de bevroren boerenkool rondkruipen. Schijnbaar weten niet alle rupsen wat er van hen wordt verwacht.
Tot twee keer toe zag ik op de boerenkool ook nog een honingbij. Ik heb geen idee wat die bijen daar zochten. Nectar hebben ze er ongetwijfeld niet gevonden. Ik keek nog even bij de bijenstal en daar vlogen ook nog enkele bijen in het rond. Honingbijen houden geen winterslaap, maar gaan in winterrust. Als we zo ongeveer begin januari een bijenvolk zouden gaan bekijken, krijgen we de volgende dingen te zien: waar zit de bijenbol of wintertros? Deze bevindt zich tegenover het voer, zo dicht mogelijk bij het vlieggat voor voldoende lucht voor de ademhaling. De tros heeft van de winterkoude niet te lijden. De grootte van de tros hangt af van de temperatuur buiten de kast. Bij strenge koude kruipen de bijen dicht op elkaar, een klein oppervlakte betekent weinig warmteverlies. Bij minder koud weer zitten de bijen losser en is de tros groter van omvang.
Ruim een maand geleden maakte ik al eens een plaatje van deze judasoren op de vlier, ze waren toen nog veel kleiner en lichter van kleur. Je kan het judasoor vinden op levende en dode vlieren, acacia s, beuken of populieren. De jonge exemplaren kunnen eruitzien als een roze bijna doorzichtig oor. De oudere zwammen worden harder en donkerder. De bovenkant is dan fluweelachtig behaard en bijna bruinzwart. Het judasoor heeft een lang groeiseizoen en kan bijna het gehele jaar door gevonden worden vooral bij lagere temperaturen in grote delen van Europa en Amerika. Al in 600 jaar voor Christus werd het Judasoor al op stammetjes gekweekt in China. Het is dan ook de eerste paddenstoel die gecultiveerd werd. De methode is hetzelfde als de kweek van shiitake op houtstammen.
Het was al weer een paar weken geleden dat ik op de tuinen was. Toen kwamen de meloenbomen in het labyrint net in bloei. Nu zijn ze al weer zo goed als uitgebloeid. De bloemetjes ruiken nog steeds aangenaam, dat vonden waarschijnlijk ook de twee strontvliegen die ik erop zag. Maar er zitten ook nog een paar knoppen aan de meloen, dus de bloeiperiode is nog niet helemaal voorbij.
In het labyrint zag ik ook nog een paar bloeiende paarse dovenetels. Op het schapenhek waaruit het labyrint is opgebouwd zag ik op de palen nog enkele eenzame lieveheersbeestjes. Erg actief leken ze me niet en dat is ook wel raadzaam, want het lijkt me niet waarschijnlijk dat ze nu nog veel voedsel (bladluizen) zullen vinden. Een lieveheersbeestje kan wel 3000 bladluizen per maand eten.
Ook zag ik nog een paar groepjes lieveheersbeestjes op het schapenhek. Voor hun winterslaap hebben ze een plekje uitgekozen tussen / onder het ijzerdraad van het hekwerk. De lieveheersbeestjes hoeven niet bang te zijn voor deze groene stinkwants in bruin winterkleed, want dat is een planteneter. Groene stinkwantsen overwinteren vaak in groepjes. In zo'n groepje zijn er dan altijd wel één of twee die niet bruin zijn geworden. Waarom sommige groene stinkwantsen niet verkleuren is nog steeds een raadsel. Na de overwintering krijgen de bruine groene stinkwantsen weer hun oorspronkelijke kleur.
Het nieskruid (helleborus) begint al weer te bloeien. Dat is niet vreemd, want alle helleborus- soorten bloeien in de winter en het vroege voorjaar. Sommige soorten bloeien zelfs enkele maanden onafgebroken vanaf december tot en met april. De bloemen bestaan uit vijf kelkbladen, die groen of gekleurd zijn. De kroonbladen zijn in hoornvormige nectariën veranderd. Een honingklier (ook nectarklier of nectarium genoemd; meervoud: nectariën) is een klierhaar van een plant waarin nectar wordt uitgescheiden. De vruchten van de helleborus zijn kokervruchten, die min of meer aan elkaar verbonden zijn. De zaden, die een mierenbroodje hebben, worden door mieren verspreid.
Zebraspinnen zijn kleine, levendige spinnetjes die overdag actief zijn en jagen op alles wat ze aankunnen, ook andere spinnen worden gegeten. De soorten worden zebraspinnen genoemd vanwege de zwart- witte tot zwart- gele bandering van het lichaam. Ze behoren tot de familie springspinnen. In ons land komen drie soorten zebraspinnen voor: de boomzebraspin, de huiszebraspin en de schorszebraspin. De soorten lijken sterk op elkaar. Het vrouwtje van de boomzebraspin wordt 5 tot 7 mm groot, het mannetje 5 tot 6 mm. De schorszebraspin wordt 3 tot 5 mm groot. Waarschijnlijk is dit een huiszebraspin, ook wel zebraspringspin of harlekijntje genoemd. Ze kunnen op zonnige dagen op vrijwel iedere buitenmuur worden aangetroffen, zelfs in de winter. Bij bedekt weer houden ze zich meer schuil in spleten. Dit spinnetje (5-7 mm) jaagt op het gezicht en is een goede springer die de prooi bespringt van enige centimeters. Ze hebben vier paar ogen waarvan enkele zeer goed zijn ontwikkeld, waarmee zebraspinnen binoculair zien om afstand te schatten, maar ook vormen en kleuren waar kunnen nemen, ze jagen zelfs in de volle zon. De ogen zijn gebouwd als een telelens en hebben een beweeglijke retina zodat de spin zijn gezichtshoek kan veranderen zonder de ogen te bewegen (dat kan verder geen enkele spin). Vooral de voor- middenogen zijn sterk ontwikkeld. De mannetjes hebben sterk vergrote cheliceren (gifkaken) die een rol spelen bij de balts. Groetjes, Luit