Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1996 1997 22 112 Ontwerprichtlijnen Europese Commissie Nr. 84 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal s-gravenhage, 17 april 1997 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer U hierbij vijf fiches aan te bieden, die werden opgesteld n.a.v. het overleg door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen. Deze kwam op 2 april jl. bijeen om zich een eerste oordeel te vormen van voorstellen die vanuit Brussel aan de lidstaten werden toegezonden. De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, M. Patijn 7K1334 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 1997 Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 22 112, nr. 84 1
1. Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een actieprogramma ter verbetering van de bekendheid van de juridische beroepskringen met het gemeenschapsrecht (Actie Robert SCHUMAN). COM(96)580 96/C378/08 JUST De Commissie stelt dat voor een goede werking van de Gemeenschap een doeltreffende en eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht noodzakelijk is, welke ware te bevorderen door verbetering van de desbetreffende kennis van de juridische beroepskringen. Het betreft in concreto de voorlichting en scholing van advocaten en rechters. Hiertoe wordt voorgesteld een subsidiekader te creëren voor de jaren 1997, 1998 en 1999, in aanvulling op bestaande instrumenten. Subsidieverzoeken, in de vorm van projectvoorstellen, worden geselecteerd en beoordeeld op in elk geval de criteria praktijkgerichtheid, toegankelijkheid, verenigbaarheid met de beroepsuitoefening en kosteneffectiviteit. De subsidie dient als aanvulling op eigen, ofwel nationale financiering en beoogt de verwezenlijking van het project mogelijk te maken. Na afloop van de subsidieperiode (één of twee jaar) dienen de betreffende activiteiten nog ten minste eenzelfde periode te worden voortgezet. Bij implementatie van het voorstel zullen de betreffende gremia (instellingen betrokken bij de beroepsopleiding, permanente opleiding en informatievoorziening) worden gevraagd projectvoorstellen te ontwikkelen, welke zonodig centraal zullen worden afgestemd. Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar): 1,6 MECU 1997; 1,825 MECU 1998; 2,175 MECU 1999; Totaal 5,6 MECU. 2. Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op telecommunicatiediensten. COM (97)4 97/C78/05 FIN Het voorstel van de Commissie behelst een wijziging van de BTW-regels op telecomdiensten. Ten eerste wordt voorgesteld om per 1 januari 1999 telecombedrijven uit derde landen, die binnen de EU diensten aanbieden, BTW te laten betalen. Ten tweede zouden per 1 januari 1999 EU-telecombedrijven, die diensten aan derde landen verlenen, niet meer BTW af hoeven te dragen. Het doel van het voorstel is tweeledig: een belastinglek binnen de EU (als gevolg van de groei van «callback services» aangeboden binnen de EU door bedrijven uit derde landen) wordt gedicht en verder draagt het voorstel bij aan gelijke concurrentieverhoudingen Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 22 112, nr. 84 2
tussen EU- en niet-eu-telecombedrijven (niet-eu-bedrijven kennen doorgaans geen BTW-plicht). Het voorstel houdt een verandering van de Zesde BTW-richtlijn in. Thans worden telecommunicatiediensten op grond van deze richtlijn belast in de lidstaat waar de dienstverlenende telecommaatschappij is gevestigd. Door de technologische vooruitgang en de liberalisering in de telecomsector maken veel EU-bedrijven en particulieren van de mogelijkheid gebruik om met name internationale diensten door buitenlandse telecombedrijven (met name uit de VS) te laten verrichten: de zogenoemde «callback services». Deze bedrijven brengen geen BTW in rekening, met als gevolg een belastinglek. Gezien dit lek is, vooruitlopend op het richtlijnvoorstel, op de EcoFin Raad van 17 maart 1997 een derogatie-verzoek goedgekeurd dat een tijdelijke regeling bevat en dat ook belangrijke administratieve vereenvoudiging bevat voor EU-bedrijven die telecomdiensten afnemen van bedrijven uit een andere lidstaat. Het richtlijnvoorstel is in lijn met het Commissie-streven om op termijn tot een generiek BTW-systeem binnen de EU te komen, uitgaande van het oorsprongslandbeginsel. Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968. De voorgestelde implementatietermijn is 1 januari 1999. 3. Mededeling van de Commissie aan de Raad «Strategie van de Europese Unie inzake de handel in producten van de bloementeelt». COM(97)36 LNV / EZ / BZ Het strategiedocument inzake het invoerbeleid van de Gemeenschap voor sierteelt is opgesteld op verzoek van Nederland. Het verzoek was een gevolg van het grote aantal tariefconcessies op het gebied van de sierteelt die de Gemeenschap de afgelopen jaren heeft gedaan, met name in het kader van MZ-akkoorden. Het strategiedocument bevat richtlijnen voor toekomstige onderhandelingen over nieuwe (tarief)-concessies in de sierteeltsector teneinde ontwrichting binnen deze sector ten gevolge van ongestructureerde toename van de invoer te voorkomen. De Commissie presenteert in het eerste deel van het document een algemeen overzicht van de bestaande preferentiële invoerregelingen voor bloemen. Vastgesteld wordt dat 80% van de snijbloemen heffingvrij de EU binnenkomen. Daarnaast worden de van kracht zijnde preferentiële overeenkomsten met een groot aantal MZ-landen beschreven, alsmede de invoerregelingen met de ACS-staten (o.a. Kenya en Zimbabwe) en de landen die vallen onder het APS-stelsel (o.a. Colombia en Equador). Het strategiepapier geeft vervolgens een inzicht in de lopende onderhandelingen met Egypte, Libanon, Turkije, Jordanië, een aantal Oost-Europese landen en Zuid-Afrika, alsmede de nog te verwachten onderhandelingen met Algerije en de zogenaamde Bezette Gebieden. Als algemene uitgangspunten voor onderhandelingen noemt de Commissie dat gevraagde concessies van derde landen dienen te worden beoordeeld op basis van productiecijfers, de traditionele uitvoer naar de Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 22 112, nr. 84 3
EU en het potentieel om die uitvoer op te voeren. De Commissie komt vervolgens met een strategie waarvan de belangrijkste onderdelen zijn: verlening van concessies in het kader van tariefcontingenten op basis van de traditionele invoer, waarop een groeifactor kan worden toegepast; invoering van een minimumprijs (85% van de communautaire producentenprijs) voor rozen en anjers; verlaging van de douanerechten (maar geen nulrechten) naar gelang van de gevoeligheid van de producten; vaststelling van kalenders per soort bloemen; toepassing van reciprociteit voor de meest ontwikkelde landen; fytosanitaire transparantie en reciprociteit en verbintenis het UPOV (Kwekersrechtverdrag) te ondertekenen. N.v.t. 4. Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende invoering van een veiligheidsbeoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap. COM(97)55 V&W Voorzien wordt in verplichte platforminspecties van bezoekende buitenlandse luchtvaartuigen aan luchthavens binnen de Gemeenschap en het verplicht aan de grond houden van gevaarlijke luchtvaartuigen. Daarnaast wordt voorzien in de inrichting van een centrale databank voor de verzameling van onderzoeksresultaten op basis van platforminspecties. Beoogd wordt de luchtverkeersveiligheid te vergroten door middel van onderzoek (platforminspecties) om na te gaan of buitenlandse luchtvaartuigen voldoen aan de ICAO-veiligheidsnormen en deze onderzoeksresultaten uit te wisselen met de burgerluchtvaartautoriteiten in de andere EU-lidstaten en te verstrekken aan de Europese Commissie. ln het voorstel wordt voorzien in maatregelen ter verhoging van de veiligheid, waarover door de Commissie kan worden besloten na advies ingewonnen te hebben van een Comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Mogelijke aanscherping van de Luchtvaartwet en de Regeling Toezicht Luchtvaart en mogelijk de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen. Uitvoering van het RLD-project «Risky Carriers». De voorgestelde EG-implementatietermijn is 1 juli 1998. Vooralsnog worden geen implementatieproblemen voorzien. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 22 112, nr. 84 4
5. Ontwerp voor een verordening van de Raad betreffende de toerekening van de indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (lgdfl) in het kader van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR). COM(97)50 FIN De ESR-verordening (Vo EG) bepaalt dat uiterlijk 31 december 1997 besloten dient te worden over het wel of niet toerekenen van indirect gemeten diensten van financiële intermediairs aan het BNP. Het voorstel heeft ten doel de indirecte financiële diensten, die nu volledig aan het intermediair verbruik worden toegerekend (en als gevolg daarvan niet bijdragen aan de omvang van het BNP)» toe te rekenen aan de gebruikers. Gevolg hiervan is een stijging van het BNP voorzover het consumptieve bestedingen betreft. In theorie kan het voorstel tot een meer zuivere bepaling van het BNP leiden. De praktische uitwerking ervan, zoals nu voorgesteld, leidt volgens Nederland echter tot een minder zuivere bepaling; er bestaat tussen de deskundigen uit de lidstaten geen overeenstemming over de berekeningswijze. Het nu gedane voorstel introduceert arbitraire schommelingen in het BNP als gevolg van de te hanteren referentie-rente en introduceert schattingen waarvan het onzeker is of deze in alle lidstaten op gelijke wijze zullen worden gehanteerd. Géén Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar): Aanname zou de bijdrage van de lidstaten aan de EG-begroting kunnen verhogen als gevolg van een ophoging van het BNP met 1,4 2%. Tevens zou de totale grondslag voor de EU-begroting kunnen toenemen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 22 112, nr. 84 5