Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November 2009-821- VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL Vraag nr. 33 van 7 oktober 2009 van DANIELLE GODDERIS-T JONCK Provinciale studiebeurzenstichtingen - Werking De Provinciale Commissies voor Studiebeurzenstichtingen beheren voor hun provincie de roerende en onroerende goederen afkomstig uit erfenissen. De commissies staan in voor de uitreiking van studiebeurzen aan studenten of bloedverwanten die aan één of meer van de door de stichters vooropgestelde voorwaarden voldoen. De werking van deze Commissies wordt geregeld door de wet van 19 december 1854 betreffende de stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs of ten bate van bursalen, gewijzigd bij de wet van 14 februari 1986. De Raad van State oordeelde (Advies L. 19.566/2 d.d. 10 mei 1990) dat zowel het administratieve toezicht als de uitvoering van de wet van december 1864 een gemeenschapsaangelegenheid regelt, meer bepaald een onderwijsmaterie. Vandaag moeten we vaststellen dat de bestaande regelgeving omtrent deze commissies hopeloos verouderd is. Sinds enkele jaren worden ook geregeld problemen vastgesteld inzake de werking van en de controle op deze commissies. Vooral de ondoorzichtige werking, de hoge werkingskosten en het gebrek aan openbaarheid van bestuur blijken problematisch. In Vlaams- en Waals-Brabant zou het bovendien nog steeds om één Commissie voor Studiebeurzenstichtingen van Brabant gaan. Vorige legislatuur kwam dit dossier al enkele keren aan bod. Toenmalig minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke erkende de problematiek en verklaarde dat er een onderzoek was gestart naar de herziening van de regelgeving en de volledige integratie van de stichtingen bij de onderwijsmaterie. Gezien de complexiteit van het dossier vroeg de minister in 2006 de nodige tijd om de juridische implicaties nauwgezet te bekijken. Vandaag moeten we vaststellen dat er ter zake nog altijd weinig vooruitgang is geboekt. 1. Hoever staat het met het bovenvermelde onderzoek naar de werking van en de controle op de Provinciale Commissies voor Studiebeurzenstichtingen? Welke zijn de bevindingen en conclusies? Wat zal de minister ter zake verder ondernemen? 2. Wat is de status van de Commissies in Vlaams- en Waals-Brabant? Klopt het dat de situatie in Vlaams- en Waals-Brabant nog altijd niet in overeenstemming is met de staatkundige realiteit? Welke stappen zal de minister zetten? En op welke termijn?
-822- Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November 2009 3. Kan de minister voor de laatste vijf jaar een overzicht geven van de uitgereikte beurzen, graag met een opdeling per provincie? 4. In welke mate slagen de Commissies vandaag in hun kernopdracht, zijnde het uitoefenen van de wens van de erflater? 5. Hoe verloopt de controle op deze Commissies vandaag in het Vlaamse gewest, onder meer wat betreft het beheer van het geld, het beheer van de onroerende goederen, de presentiegelden enzovoort? 6. Zijn er eventuele problemen, incidenten of conflicten met of inzake de werking van en controle op de Provinciale Commissies? Zo ja, kan de minister deze kort toelichten en de oplossingen aangeven waarmee hij denkt ze te verhelpen?
Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November 2009-823- PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL ANTWOORD op vraag nr. 33 van 7 oktober 2009 van DANIELLE GODDERIS - T'JONCK 1.2. Het klopt dat er tijdens de vorige legislatuur een onderzoek werd opgestart over de materie van de studiebeurzenstichtingen. Bij dat onderzoek werd uitgezocht om hetzij het administratief toezicht op de werking van de Provinciale Commissies voor Studiebeurzenstichtingen onder mijn bevoegdheid te brengen, hetzij het beheer van de stichtingen en de toekenning van de beurzen zelf te organiseren. Dat onderzoek heeft het juridisch kader uitgeklaard waarbinnen de studiebeurzenstichtingen zich staatkundig gezien situeren. Het door de vraagsteller aangehaalde advies van de Raad van State (L.19/566/2 van 10 mei 1990) maakte duidelijk dat de materie van de studiebeurzenstichtingen - net zoals de studiefinanciering van de Gemeenschappen - een gemeenschapsbevoegdheid is. Het betreft immers een onderwijsaangelegenheid, bedoeld in artikel 127, 1, 2 van de Grondwet. In het Vlaamse Gewest beschikt de Vlaamse Gemeenschap over de volledige bevoegdheid: ze kan maatregelen opleggen ten aanzien van personen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is haar bevoegdheid beperkter: de Vlaamse Gemeenschap kan enkel maatregelen opleggen ten aanzien van de instellingen, die wegens hun activiteiten uitsluitend geacht worden te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap. De kernvraag is dus of een studiebeurzenstichting waarvan de erflater woonde in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, geacht kan worden een instelling te zijn die uitsluitend behoort tot de Vlaamse Gemeenschap. In vele gevallen zal het niet mogelijk zijn om die Brusselse stichtingen exclusief toe te wijzen aan de ene, of de andere gemeenschap. Als de Brusselse stichting met name zowel aan studenten van Vlaamse onderwijsinstellingen als aan studenten van Franse onderwijsinstellingen studiebeurzen toekent, stelt zich de vraag wie dan wel bevoegd is voor deze stichtingen. De gemeenschappelijke gemeenschapscommissie is evenmin bevoegd: zij heeft geen bevoegdheden op het vlak van onderwijs, aangezien artikel 135 van de Grondwet haar enkel de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 128, 1 van de Grondwet, toewijst. Rekening houdend met artikel 35 van de Grondwet, dat de residuaire bevoegdheid vooralsnog toekent aan de federale overheid, komt het dus toe aan federale overheid om regelgevend op te treden ten aanzien van de bicommunautaire Brusselse studiebeurzenstichtingen. Het is correct dat de situatie van de studiebeurzenstichtingen in Vlaams- en Waals-Brabant vandaag bijzonder is: deze stichtingen worden - samen met deze van het Brusselse Gewest - beheerd door één Provinciale Commissie Brabant. Totdat de gemeenschappen de wet van 19 december 1854 betreffende de stichtingen ten voordele van het openbaar onderwijs of ten bate van bursalen wijzigen, blijft de Provinciale Commissie Brabant bevoegd voor de stichtingen waarvan de erflater woonde in wat nu Vlaamsen Waals-Brabant is. Rekening houdend met het juridische kader dat hierboven geschetst werd, wordt een eventuele beslissing van de Vlaamse Gemeenschap om de wet van 19 december 1854 te wijzigen best voorafgegaan door een overleg met alle betrokken partijen. Regelgeving moet immers niet alleen juridisch correct en in overeenstemming met de bevoegdheidsverdelende regels zijn, maar ook in de praktijk een meerwaarde bieden en uitvoerbaar zijn. Die zaken moeten dus nog verder bekeken worden. Dat zal ik tijdens mijn legislatuur zeker doen en daar koppel ik op een later tijdstip graag over terug.
-824- Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November 2009 3. Het overzicht van de uitgereikte beurzen is in de onderstaande tabellen terug te vinden. Tabel 1. Provinciale commissie Antwerpen 2004-2005 66 41.175,00 2005-2006 41 24.000,00 2006-2007 50 39.250,00 2007-2008 69 57.750,00 2008-2009 28 23.000,00 Tabel 2. Provinciale commissie Oost-Vlaanderen 2004-2005 36 6.507,00 2005-2006 33 5.993,00 2006-2007 32 5.804,00 2007-2008 29 5.533,00 2008-2009 30 5.739,00 Tabel 3. Provinciale commissie Brabant 2004-2005 133 71.869,98 2005-2006 102 55.175,00 2006-2007 118 62.870,00 2007-2008 126 65.625,00 2008-2009 119 60.895,00 Tabel 4. Provinciale commissie Limburg 2004-2005 173 39.864 2005-2006 168 35.639 2006-2007 166 34.492 2007-2008 194 52.681 2008-2009 176 Resultaat pas bekend in januari 2010 Over de Provinciale commissie West-Vlaanderen konden omwille van omstandigheden binnen het voorziene tijdsbestek geen precieze cijfers verzameld worden. Het aantal stichtingen in beheer door die commissie - en dus ook het aantal toekenningen - is echter relatief beperkt. Indicatief kan gesteld worden dat het om een zestiental toekenningen per schooljaar gaat, voor een totaalbedrag van om en bij de 1.600 euro. In het laatste jaar heeft er zich een dalende tendens voorgedaan, zowel wat betreft het aantal toegekende beurzen als de totale toegekende bedragen. De reden hiervan ligt in de financiële crisis: door de lagere rentevoeten, daalden de opbrengsten van de stichtingen waardoor minder beurzen konden worden toegekend. 4. Het toezicht op de Commissies wordt uitgeoefend zoals bepaald door de wet van 19 december 1854: de bestendige deputatie en de provinciegouverneurs controleren de werking van de
Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November 2009-825- Commissies. Zij kunnen de boekhouding van de Commissies inkijken, en moeten de begroting goedkeuren. Op basis daarvan kunnen zij allerlei controles uitoefenen, zoals de controle van de omvang van de presentiegelden, die maximaal 20% mogen bedragen van de opbrengsten van de stichtingen. 5. De taak die vandaag op de schouders van de commissies rust, is dubbel: enerzijds moeten ze het patrimonium van de stichtingen in stand houden en als een goede huisvader beheren. Zowel het beheer van roerende goederen als van onroerende goederen vormen bijzondere uitdagingen. Roerende vermogens moeten gevrijwaard worden van inflatie; onroerende goederen worden te gelde gemaakt via verhuring, en vragen soms ook investeringen en onderhoud. Anderzijds hebben de Commissies als opdracht om maximaal uitvoering te geven aan de wens van de erflater. Ook dit blijkt een moeilijke opdracht, wanneer de erflater specifieke wensen had op het vlak van de te volgen studies of familiale verwantschap. Er werden geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de Commissies zich niet met ernst en toewijding zouden wijden aan de uitvoering van deze twee taken. 6. Er werd wel één klacht ontvangen van een burger over de werking van een provinciale commissie. Deze klacht wordt grondig onderzocht. Het bereik van dat onderzoek wordt overigens niet beperkt tot die ene klacht, maar wil een algemeen beeld vormen over het beheer van alle stichtingen. De resultaten van deze evaluatie zullen gebruikt kunnen worden voor de bepaling van de beleidsintenties op het vlak van de studiebeurzenstichtingen.