BESCHIKKING VAN HET HOF (Vierde kamer) 25 september 2015

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBAMS:2017:5462

AZ EURÓPAI UNIÓ BIRÓSÁGA LUXEMBOURG. ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 7 april 2016

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

AIDE-MÉMOIRE VERZOEKSCHRIFT 1 NEERGELEGD MET BEHULP VAN DE APPLICATIE E-CURIA ALGEMENE INFORMATIE

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

AIDE-MÉMOIRE VERZOEKSCHRIFT 1

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 5 juli 2018

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

Datum van inontvangstneming : 25/06/2015

Pers en Voorlichting. INFORMATIE VOOR DE PERS nr. 24/ maart 2009

AIDE-MÉMOIRE VERZOEKSCHRIFT 1 NEERGELEGD IN PAPIEREN VORM ALGEMENE INFORMATIE

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum van inontvangstneming : 28/08/2015

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 18 december 1997 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

14448/1/14 REV 1 cle/roe/mt JUR

Jan Sneller. DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV, ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 november 2013

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0417. Uitspraak. Instantie: Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak: Datum publicatie:

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

Datum van inontvangstneming : 23/02/2015

Europees Arrestatiebevel

ECLI:NL:RBAMS:2017:3612

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 *

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 30 april 2002 *

A 94/4/9. Arrest van 12 februari 1996 in de zaak A 94/ Inzake : OPENBAAR MINISTERIE. tegen

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 25 juli 2018 *

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 oktober 1987*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 13 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 september 2017 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 april 2001 *

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen KADERBESLUIT VAN DE RAAD. van 13 juni 2002

Hof van Cassatie van België

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

Hof van Cassatie van België

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

ARREST VAN HET HOF 4 februari 1988 *

ARREST VAN HET HOF 7 juli 1992 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 21 februari 2002 *

Europees Aanhoudingsbevel

BESCHIKKING VAN HET HOF (Grote kamer) 17 maart 2005 * betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 27 juli 2004,

(Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

ARREST VAN HET HOF 5 oktober 1988 *

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arbeidsrechtbank te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

Advies nr. 2/2014. (uitgebracht krachtens artikel 336 VWEU)

16907/06 dau/lep/ls 1 DG H 2B

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

Datum van inontvangstneming : 18/10/2016

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 1 augustus 2007 (02.08) (OR. en) 12289/07 FIN 380

7 april Vrije Door. zeggen

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

A8-0165/ AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

A8-0165/46. Amendement 46 Claude Moraes namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

Europees Arrestatiebevel

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF 14 mei 2002 *

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 juli 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 13 april 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 september 2006 *

INSTRUCTIES VOOR DE GRIFFIER VAN HET GERECHT. (Geconsolideerde versie 1 )

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer)

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:RBAMS:2017:1041

Arrest van 12 februari 1996 in de zaak A 94/

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tweede kamer) 12 februari 2003 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 27 juni 1989* betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag,

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 29 november 2007 *

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 332 E/305

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 januari 2008 (06.02) (OR. en) 5213/08 ADD 1 COPEN 4

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 februari 2002 *

Transcriptie:

C'b.l1 HA EBPOllEtfCKlUI CbI03 TRIBUNAL DE JUSTICIA DE LA UNIÓNEUROPEA SOUDNf DVOR EVROPSKÉ UNIE DEN EUROP~ISKE UNIONS DOMSTOL GERlCIlTSHOF DER EUROPÄISCHEN UNION EUROOPA LIIDU KOHUS à1kal:thpio nu:: EVPilllATKm: ENru:m COURT OF JUSTICE OF nie EUROPEAN UNION COUR DE JUSTICE DE L'UNION EUROPÉENNE CÛIRT BHREITHIUNAIS AN AONTAIS EORPAIGH SUDEUROPSKEUNUE CORTE Dl GIUSTlZIA DELL 'UNIONE EUROPEA LUXEMBOURG EIROPAS SA VIENlBAS TIESA EUROPOS SI\jUNGOS TEISINGUMO TElSMAS AZ EURÓPAI UNIÓ BiRÓSÁGA ll-qorti TAL-GUSTIZZ1A TAL-UNJONI EWROPEA HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE TRYBUNAL SPRA WIEDLlWOSCI UNII EUROPEJSKIEJ TRIBUNAL DE JUSTIÇA DA UNIÀO EUROPEIA CURTEA DE JUSTITIE A UNlUNIl EUROPENE sûdny DVOR EURÓPSKEJ UNIE SODISCE EVROPSKE UNim EUROOPAN UNIONIN TUOMIOISTUIN EUROPEISKA UNIONENS DOMSTOL BESCHIKKING VAN HET HOF (Vierde kamer) -.Á.OO.Á. 4~3-25 september 2015 "Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel - Artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1 - Voorwaarden voor tenuitvoerlegging - Nationaal strafrecht dat voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, naast de dubbele strafbaarheid, als voorwaarde stelt dat het strafbare feit volgens het recht van de uitvoerende lidstaat wordt bestraft met een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel of straf met een maximum van ten minste twaalf maanden" In zaak C-463/15 PPD, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWED, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) bij beslissing van 2 september 2015, ingekomen bij het Hof op diezelfde dag, in de procedure Openbaar Ministerie tegen A., geeft HET HOF (Vierde kamer), samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Jürimäe, J. Malenovsky, M. Safjan (rapporteur) en A. Prechal, rechters, advocaat-generaal: P. Mengozzi, griffier: A. Calot Escobar, Procestaal: Nederlands.

BESCHIKKING VAN 25.9.2015 -ZAAK C-463/15 PPU gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking, de navolgende Beschikking 1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1), zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/ffiZ van de Raad van 26 februari 2009 (PB L 81, blz. 24; hierna:.jcaderbesluit 2002/584"). 2 Dit verzoek is ingediend in het kader van de tenuitvoerlegging in Nederland van een Europees aanhoudingsbevel dat door de procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) is uitgevaardigd tegen A. Toepasselij ke bepalingen Unierecht 3 De overwegingen 5 tot en met 7 en 10 van kaderbesluit 2002/584 luiden als volgt:,,(5) De opdracht van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te worden, brengt mee dat uitlevering tussen de lidstaten moet worden afgeschaft en vervangen door een regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten. Met de invoering van een nieuwe en vereenvoudigde regeling van overlevering van veroordeelde of verdachte personen ter fine van tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en vervolging kan tevens een oplossing worden gevonden voor de complexiteit en het tijdverlies die inherent zijn aan de huidige uitleveringsprocedures. De klassieke samenwerking die tot dusverre in de betrekkingen tussen de lidstaten overheerste, moet worden vervangen door een vrij verkeer van beslissingen in strafzaken, zowel in de onderzoeks- als in de berechtingsfase, in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. (6) Het Europees aanhoudingsbevel waarin dit kaderbesluit voorziet, vormt de eerste tastbare toepassing op strafrechtelijk gebied van het beginsel van wederzijdse erkenning, welk beginsel de Europese Raad als hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking beschouwt. (7) Daar de beoogde vervanging van het multilaterale uitleveringsstelsel, gebaseerd op het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1-2

A. 1957 niet voldoende door de lidstaten op unilaterale wijze kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de dimensie en effecten ervan beter op het niveau van de Unie haar beslag kan krijgen, kan de Raad overeenkomstig het in artikel 2 [EU] en in artikel 5 [EG] neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals in laatstgenoemd artikel neergelegd, gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. [...] (10) De regeling inzake het Europees aanhoudingsbevel berust op een hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten. De toepassing ervan kan slechts worden opgeschort in geval van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 6, lid I, [EU] neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd overeenkomstig artikel 7, lid 1, en volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van dat Verdrag." 4 Artikel Ivan dit kaderbesluit bepaalt:,,1. Het Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel. 2. De lidstaten verbinden zich ertoe om, op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, elk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. 3. Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 [EU] wordt aangetast." 5 In artikel 2 van dat kaderbesluit, met het opschrift "Toepassingsgebied van het Europees aanhoudingsbevel", is bepaald:,,1. Een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, met een maximum van ten minste twaalf maanden of, wanneer een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste vier maanden. 2. Tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming 1-3

BESCHIKKING VAN 25.9.2015 -ZAAK C-463/15 PPU strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat: [...] 4. Ten aanzien van andere dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde strafbare feiten kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het Europees aanhoudingsbevel berust op een naar het recht van de uitvoerende lidstaat strafbaar feit, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan." 6 Artikel 4, punt 1, van dat kaderbesluit, "Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging", luidt: "De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel weigeren in de volgende gevallen: 1) in een van de in artikel 2, lid 4, bedoelde gevallen is het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt naar het recht van de uitvoerende lidstaat niet strafbaar; terzake van retributies en belastingen, douane en deviezen mag de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel niet worden geweigerd op grond van het feit dat de uitvoerende lidstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende lidstaat; [...I" Nederlands recht 7 Artikel 7, lid 1, van de Overleveringswet luidt als volgt:,,1. Overlevering kan alleen worden toegestaan ten behoeve van: a) een door autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit schuldig heeft gemaakt aan: 1 0 een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat benoemd strafbaar feit dat tevens op de in bijlage 1 bij deze wet behorende lijst staat vermeld, waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld; of 2 0 een ander feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop een 1-4

A. vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld; b) de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een feit als onder loof 2 0 bedoeld." Hoofdgeding en prejudiciële vraag 8 Bij de Rechtbank Amsterdam is door de officier van justitie bij deze rechtbank een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat op 6 november 2014 was uitgevaardigd door de procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel en strekkende tot de aanhouding en overlevering van A. - die thans in Nederland is gedetineerd ter uitvoering van een door de Nederlandse rechterlijke instanties opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf - ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een andere vrijheidsstraf van vijf jaar, waartoe A. in België is veroordeeld. 9 In dat Europees aanhoudingsbevel wordt melding gemaakt van een vonnis uitgesproken op 7 oktober 2014 door de 43e correctionele kamer van de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel. 10 De omschrijving van de feiten waarvoor A. is veroordeeld, die in het in het hoofdgeding aan de orde zijnde Europees aanhoudingsbevel staat, luidt, samengevat, als volgt. A. heeft op 2 maart 2013, te Brussel, een glas gebroken, is schrijlings op zijn echtgenote gaan zitten en is met de ene hand begonnen haar te wurgen, terwijl hij haar met de andere hand ter hoogte van haar hoofd, hals en linkerarm slagen heeft toegediend met het gebroken glas. Bij een medisch onderzoek zijn bij de echtgenote van de opgeëiste persoon drie verwondingen geconstateerd die veroorzaakt waren door een puntig en snijdend voorwerp. Daaraan voorafgaand heeft A. in de periode van 28 februari 2013 tot 2 maart 2013 slagen aan zijn echtgenote toegediend. 11 Volgens de verwijzende rechter is op de feiten die naar Belgisch recht "opzettelijke slagen en verwondingen [toebrengen] ten aanzien van echtgenote met [als gevolg] persoonlijke werkonbekwaamheid" en "opzettelijke slagen en verwondingen ten aanzien van echtgenote" opleveren, naar Nederlands recht in beide gevallen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. Het derde aan A. ten laste gelegde feit, te weten het "dragen van een verboden wapen", wordt naar Nederlands recht daarentegen slechts gestraft met een geldboete van de derde categorie. 12 De verwijzende rechter heeft twijfels over de mogelijkheid om het betrokken Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen voor dit derde feit, gelet op artikel 7, lid 1, van de Overleveringswet, dat volgens deze rechter vereist dat de 1-5

BESCHIKKING VAN 25.9.2015 - ZAAK C-463/15 PPU aan de opgeëiste persoon verweten feiten in de beide betrokken lidstaten strafbaar zijn en dat op die feiten, eveneens in beide lidstaten, een vrijheidsstraf staat met een maximum van ten minste twaalf maanden. De vraag rijst evenwel of een op een dergelijke uitlegging gefundeerde weigering in overeenstemming is met de artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584. 13 Daarop heeft de Rechtbank Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: "Laten artikel 2, lid 4, en artikel 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584 toe dat de uitvoerende lidstaat deze bepalingen zo omzet in zijn nationale recht, dat hij de eis stelt dat het feit strafbaar is naar zijn recht en dat op het feit naar zijn recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld?" Spoedprocedure 14 De verwijzende rechter heeft verzocht om de onderhavige prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de spoedprocedure van artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. 15 Die rechter heeft dat verzoek gemotiveerd door er met name op te wijzen dat de vrijheidsbeneming van A. ter uitvoering van de door de Nederlandse rechterlijke instanties opgelegde straf op 1januari 2016 eindigt. Vanaf 17 september 2015 kan de tenuitvoerlegging van die straf echter worden onderbroken, mits A. gelijktijdig van het Nederlandse grondgebied wordt verwijderd. 16 Na de terechtzitting voor de verwijzende rechter op 24 juli 2015 heeft die rechter de gevangenneming van A. bevolen met ingang van het moment waarop diens detentie uit anderen hoofde eindigt. Ter terechtzitting van 18 augustus 2015 heeft het Openbaar Ministerie meegedeeld dat het dit bevel ten uitvoer zal leggen, indien op het moment van de beëindiging van de tenuitvoerlegging van de door de Nederlandse rechterlijke instanties opgelegde straf nog geen definitieve beslissing op het Europees aanhoudingsbevel is genomen. 17 Volgens de verwijzende rechter, die erop wijst dat de in artikel 17, leden 3 en 4, van kaderbesluit 2002/584 gestelde termijnen voor de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel op 21 september 2015 zullen verstrijken, heeft een prompt antwoord van het Hof op de prejudiciële vraag een rechtstreekse en beslissende invloed op de duur van de strafrechtelijke detentie van A. in Nederland. Ten slotte heeft A. zelf verzocht om zo spoedig mogelijk te worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten. 18 In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de onderhavige prejudiciële vraag betrekking heeft op de uitlegging van kaderbesluit 2002/584, dat valt onder de bepalingen van het derde deel, titel V, van het VWEU, betreffende de ruimte van 1-6

A. vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. De vraag kan dus volgens de prejudiciële spoedprocedure worden behandeld. 19 In de tweede plaats zit A. momenteel een vrijheidsstraf uit, maar kan hij vanaf 17 september 2015 in aanmerking komen voor onderbreking van de straf, mits hij van het Nederlandse grondgebied wordt verwijderd. Deze verwijdering zou, overeenkomstig de wensen van A., de vorm krijgen van een overlevering aan de Belgische autoriteiten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel. Zonder beslissing over de tenuitvoerlegging van dat aanhoudingsbevel vóór 1januari 2016, zou A. in beginsel gedetineerd blijven tot die beslissing wordt genomen. 20 In die omstandigheden heeft de Vierde kamer van het Hof, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, op 10 september 2015 besloten. gevolg te geven aan het verzoek van de verwijzende rechter om de onderhavige prejudiciële verwijzing volgens de spoedprocedure te behandelen. Beantwoording van de prejudiciële vraag 21 Krachtens artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer een gestelde prejudiciële vraag identiek is aan een vraag waarover het Hof reeds uitspraak heeft gedaan, wanneer het antwoord op een dergelijke vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of wanneer over het antwoord op een prejudiciële vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, in elke stand van het geding, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking. 22 Deze bepaling dient in het kader van de onderhavige prejudiciële verwijzing te worden toegepast. 23 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584 in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat voor de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat niet alleen de voorwaarde wordt gesteld dat het feit waarvoor het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd strafbaar is naar het recht van die lidstaat, maar ook dat dit feit volgens het recht van deze uitvoerende lidstaat kan worden bestraft met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. 24 In dat verband moet worden opgemerkt dat krachtens artikel 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584 de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel kan weigeren indien in een van de in artikel 2, lid 4, van dat kaderbesluit bedoelde gevallen het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, naar het recht van de uitvoerende lidstaat niet strafbaar is. Dat artikel 2, lid 4, preciseert dat deze mogelijkheid ziet op 1-7

BESCHIKKING VAN 25.9.2015 -ZAAK C-463/15 PPU andere dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde bestanddelen of de kwalificatie ervan. strafbare feiten, ongeacht de 25 Die mogelijkheid om de tenuitvoerlegging te weigeren is bijgevolg beperkt tot het geval waarin een Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op een feit dat niet op de lijst in artikel 2, lid 2, van kaderbesluit 2002/584 staat en dat naar het recht van de uitvoerende lidstaat geen strafbaar feit oplevert. 26 Daar het dragen van een verboden wapen, dat een van de feiten is waarop het hoofdgeding betrekking heeft, volgens de verwijzende rechter naar Nederlands recht een strafbaar feit vormt, moet worden vastgesteld dat de weigering om een daarop betrekking hebbend Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen niet onder het uitdrukkelijk in de artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584 voorziene geval valt. 27 Overigens bieden noch de artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584 noch enige andere bepaling daarvan de mogelijkheid zich te verzetten tegen de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat betrekking heeft op een feit dat in de uitvoerende lidstaat weliswaar strafbaar is maar daar niet met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden wordt bestraft. 28 Voor deze vaststelling is steun te vinden in de algemene opzet van kaderbesluit 2002/584 en in de doelen ervan. 29 Blijkens de eerste twee leden van artikel2, berust dat kaderbesluit, wat de strafbare feiten betreft waarvoor een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd, immers op de strafmaat die van toepassing is in de lidstaat die het bevel heeft uitgevaardigd (zie in die zin arrest Advocaten voor de Wereld, C-303/05, EU:C:2007:261, punt 52). Dat komt omdat de strafvervolging of de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel met het oog waarop een dergelijk bevel is uitgevaardigd, plaatsvindt overeenkomstig de regels van die lidstaat. 30 Anders dan het uitleveringsstelsel, dat bij kaderbesluit 2002/584 is afgeschaft en vervangen door een regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten, houdt het kaderbesluit geen rekening meer met de maat van de in de uitvoerende lidstaten toepasselijke sancties. Dat strookt met het belangrijkste doel van dit kaderbesluit, bedoeld in overweging 5 ervan, een vrij verkeer van beslissingen in strafzaken te verzekeren in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. 31 Uit een en ander volgt dat de artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584 in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat voor de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat niet alleen de voorwaarde wordt gesteld dat het feit waarvoor dat aanhoudingsbevel is uitgevaardigd strafbaar is naar het recht van die lidstaat, 1-8

A. maar ook dat dit feit volgens het recht van deze uitvoerende lidstaat kan worden bestraft met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. Kosten 32 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht: De artikelen 2, lid 4, en 4, punt 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat voor de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat niet alleen de voorwaarde wordt gesteld dat het feit waarvoor dat aanhoudingsbevel is uitgevaardigd strafbaar is naar het recht van die lidstaat, maar ook dat dit feit volgens het recht van deze uitvoerende lidstaat kan worden bestraft met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. Luxemburg, 25 september 2015. De griffier De president van de Vierde kamer A. Calot Escobar L. Bay Larsen \\)or eensluidend afschrift, De Griffier. 25. 09, 2015 voor~ ~\J..S~~ Maria ManueIa Ferreira HoofdadministnIr 1-9