PROEFPROJECT WERKNEMERSSTATUUT AANGESLOTEN ONTHAALOUDERS EVALUATIEVERSLAG

Vergelijkbare documenten
NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Art. 2. Kind en Gezin kan aan de organisator subsidies toekennen voor de realisatie van de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit.

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby s en peuters, artikel 10, 3 ;

Art. 3. De subsidie, vermeld in artikel 4, kan ten vroegste ingaan vanaf 1 april 2019 en kan uiterlijk lopen tot en met 31 maart 2021.

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Beslissingskader voor de selectie van de deelnemers aan het vernieuwend project werknemersstatuut kinderbegeleiders gezinsopvang

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de methodiek voor de berekening van de subsidies voor personeelskosten

VR DOC.1590/1

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

VR DOC.1391/1BIS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het Procedurebesluit Buitenschoolse Opvang van 19 december 2014;

20/02/2014 SUBSIDIES KINDEROPVANG BABY S EN PEUTERS. Principieel akkoord Vlaamse Regering 5 juli PRINCIPIEEL AKKOORD BVR SUBSIDIES 5 juli 2013

Transitie decreet voor diensten voor opvanggezinnen

Diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Inwerkingtreding wijzigingen Wijzigingsbesluiten

Organisatoren kunnen voor die subsidiegroepen een aanvraag voor bijkomende subsidieerbare plaatsen met de subsidie inkomenstarief indienen.

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 8 juli 2016;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 7 juli 2017;

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, wat betreft flexibele opvang

I. Situering Art. 4, eerste lid, 1 en 2 Decr.Vl. 20 april Art. 5, eerste lid, 3 Decr.Vl. 20 april 2012.

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

PARITAIR COMITE VOOR DE VLAAMSE WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSSECTOR (331)

Informatienota VIA. Situering VIA3

Diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap

ONDERSTEUNINGSREGLEMENT VOOR KINDEROPVANGPLAATSEN VOOR BABY S EN PEUTERS HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1: Locatiepremie

REGLEMENT BETREFFENDE DE TOEKENNING VAN PREMIES AAN INITIATIEVEN VOOR KINDEROPVANG VAN BABY S EN PEUTERS IN NINOVE

VR DOC.0472/1TER

Besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2019 (BS ) houdende de toekenning van een subsidie aan pools gezinsopvang

Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de specifieke dienstverlening

Persbericht. Anti-crisismaatregelen: goedkeuring van een tweede pakket maatregelen van de minister van Werk om ontslagen te vermijden

Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector Kinderopvang

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby s en peuters, artikel 10, 1, 2 en 3 ;

VVSG INSPIRATIEDAG 20 maart Stand van zaken op vandaag, onder voorbehoud van definitieve goedkeuring van de regelgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Aangepaste bedragen van de subsidies en andere financiële tegemoetkomingen voor de opvangvoorzieningen in 2012

Toch is het zo dat de minimumlonen die de verschillende cao

In de beleidsbrief Welzijn, Volksgezindheid en Gezin zegt de minister ook werk te maken van een flexibele kinderopvang.

Besluit van de Vlaamse Regering houdende toekenning van een subsidie aan het ondersteuningsnetwerk kinderopvang

Vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan: beperking van de jobs die in aanmerking komen als vervanger

VR DOC.1456/1BIS

WERKINGSDOCUMENT. Vanuit juridisch standpunt gebeuren de toekenningen aan één specifieke werkgever.

Fonds Sociale Maribel paritair comité voor de diensten Gezinszorg van de Vlaamse Gemeenschap

VR DOC.1026/1

Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de methodiek van de vergoeding van personeelspunten

VR DOC.1496/1BIS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Subsidie kinderopvang baby s en peuters: in de praktijk

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Hoofdstuk 2. Opdrachten

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Brochure voorschotten gezinsopvang

Subsidies inclusieve opvang

Sociale Maribel: impact van de afwijkingen op het arbeidsvolume. o 24 april 2015 VVOS Oost- Vlaanderen

Subsidieberekening voor kinderopvang van baby s en peuters

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 4 december 2018;

Gezinsopvang en groepsopvang van baby's en peuters - Handhaving voorwaarden

WERKINGSDOCUMENT. Vanuit juridisch standpunt gebeuren de toekenningen aan één specifieke werkgever.

INHOUDSTAFEL. Afdeling 1: Ontslag wegens technische redenen van arbeidsorganisatie Artikel 8

PARITAIR SUBCOMITÉ VOOR DE DIENSTEN VOOR GEZINS- EN BEJAARDENHULP VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP (PSC ).

Subsidies voor groepsopvang van schoolkinderen

VR DOC.0136/2

Notificatie wendbaar werkbaar werk/modernisering arbeidsrecht

VR DOC.1498/2BIS

Gecoördineerde versie van het reglement voor de subsidiëring van buitenschoolse kinderopvang.

Nr september 2015

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 13 juli

Aan alle kinderopvangorganisaties met subsidie voor inkomenstarief. Afdeling contactpersoon Telefoon Kinderopvang. AMDP mei 2014

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Toch is het zo dat de minimumlonen die de verschillende cao

nationale arbeidsraad

JAARVERSLAG SOCIALE MARIBEL 2017

1 punt 3 /1 wordt opgeheven; 2 er wordt een punt 14 /2 ingevoegd dat luidt als volgt:

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

VR DOC.1167/1BIS

1. Hoeveel dienstenchequebedrijven telt Vlaanderen op dit moment? Graag ook cijfers voor de laatste vijf jaar, per maand en per provincie.

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING. Ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering houdende de kinderopvangtoeslag en de kleutertoeslag

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap Integratiecentra

VR DOC.1450/2BIS

FAQ s sociale maribel

Gemeenschappelijk voorstel van de sociale partners. Sectorale CAO s in PC 117/211. Periode

Financiering van demografieplannen

Nachtarbeid Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 2007 (84.302) Arbeid op zon en feestdagen... 4

Inhoudstafel. Financiering van de thuiszorg: het perspectief van de voorzieningen

BISNOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Financiering van demografieplannen

Vlaamse Regering.3^v^ "^ M

1. Deze toekenningsronde richt zich tot organisatoren met locaties gezinsopvang zonder subsidies voor inkomenstarief.

NIEUWSBRIEF JANUARI 2010

Vlaamse Regering keurt voorontwerp decreet Kinderopvang goed

Organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen [1]

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 houdende de organisatie van pleegzorg;

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap

DAGORDE OPENBARE VERGADERING ALGEMENE ORGANISATIE B1.

Metaalverwerkingsondernemingen Nationaal

Loon- en arbeidsvoorwaarden

VR DOC.0356/1BIS

Transcriptie:

PROEFPROJECT WERKNEMERSSTATUUT AANGESLOTEN ONTHAALOUDERS EVALUATIEVERSLAG 1. Situering Op tien jaar tijd is het aantal onthaalouders gedaald met 25,30%. Bij de zelfstandige onthaalouders bedroeg de daling 55,04% en bij de aangesloten onthaalouders, de grootste groep, bedroeg de daling 22,17%. Aangesloten onthaalouders Zelfstandige onthaalouders Totaal 31/12/2005 7.551 100,00 1.201 100,00 8.752 100,00 31/12/2006 7.541 99,87 1.187 98,83 8.728 99,73 31/12/2007 7.506 99,40 1.178 98,08 8.684 99,22 31/12/2008 7.400 98,00 1.188 98,92 8.588 98,13 31/12/2009 7.290 96,54 1.123 93,51 8.413 96,13 31/12/2010 7.176 95,03 1.059 88,18 8.235 94,09 31/12/2011 7.004 92,76 991 82,51 7.995 91,35 31/12/2012 6.802 90,08 901 75,02 7.703 88,01 31/12/2013 6.674 88,39 813 67,69 7.487 85,55 31/12/2014 (*) 5.876 77,82 727 60,53 6.603 75,45 31/12/2015 (*) 5.877 77,83 661 55,04 6.538 74,70 (*) Raming op basis van het aantal vergunde opvanglocaties en uitgaande van 2 samenwerkende onthaalouders voor groepsopvang. Vanuit Kind en Gezin loopt op dit ogenblik een strategische denk- en visieoefening gezinsopvang. Een mogelijke actie die de job van onthaalouder aantrekkelijker zou kunnen maken is het invoeren van een werknemersstatuut voor aangesloten onthaalouders. 1.1 Beleidskader In het regeerakkoord 2009-2014 had de Vlaamse Regering afgesproken om werk te maken van het werknemersstatuut voor aangesloten onthaalouders: In het kader van de sociale onderhandelingen werken we verder aan de realisatie van een statuut voor onthaalouders die aangesloten zijn bij een dienst voor onthaalouders. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de federale aspecten. Op 20 april 2012 werd het decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby s en peuters bekrachtigd. Volgens memorie van toelichting gaat het decreet uit van een effectief perspectief op een volwaardig werknemerschap voor de onthaalouder aangesloten bij een dienst voor onthaalgezinnen: In die optiek is het uitgangspunt dat zij of hij door de organisator van een dienst voor gezinsopvang als werknemer wordt tewerkgesteld voor het verrichten van gezinsopvang op een bepaalde locatie, wat impliceert dat de persoon in kwestie daar steeds als alleen werkende begeleider kinderopvang verricht. 1

In oktober 2013 werd in dit kader een technische werkgroep opgericht, bestaande uit de sociale partners, de betrokken kabinetten en Kind en Gezin. Op basis van de werkzaamheden van deze technische werkgroep hadden de sociale partners in een gezamenlijk voorstel de vraag voorgelegd aan de Vlaamse overheid om een proefproject op te zetten met een looptijd van 2 jaar, waarbij een afgebakend contingent onthaalouders aangesloten bij een dienst voor onthaalouders in een werknemersstatuut zal worden tewerkgesteld. Op 14 februari 2014 keurde de Vlaamse Regering in dat kader de conceptnota proefproject werknemersstatuut aangesloten onthaalouders goed. In het regeerakkoord 2014-2019 heeft de Vlaamse Regering afgesproken: Met betrekking tot een volwaardig statuut voor aangesloten onthaalouders wachten we de resultaten van het proefproject af, alvorens verdere stappen te zetten. In de beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2014-2019 staat het volgende: In 2015 starten we met een proefproject om een werknemersstatuut te voorzien voor onthaalouders. Een werknemersstatuut betekent voor onthaalouders een betere sociaalrechtelijke bescherming en meer inkomenszekerheid. Op basis van de resultaten en bevindingen uit het proefproject kunnen dan verdere initiatieven genomen worden. 1.2 Juridisch kader Het proefproject wordt geregeld bij Besluit van de Vlaamse Regering van 22 mei 2015 houdende de regeling van de toekenning van een subsidie voor een vernieuwend project betreffende het werknemersstatuut van de kinderbegeleider gezinsopvang aan organisatoren met een vergunning. Het besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2014 en houdt op werking te hebben op 31 december 2016. In principe vindt dat besluit rechtsgrond in het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby s en peuters. Luidens artikel 14 kan de Vlaamse Regering nadere regels bepalen om vernieuwende projecten inzake kinderopvang die niet onder de toepassing van de bepalingen van dit decreet vallen, te organiseren en te laten subsidiëren door Kind en Gezin. Dit artikel biedt een juridische basis voor het ontwikkelen van vernieuwende projecten inzake kinderopvang, die voortdurende vernieuwing en optimalisering van het kinderopvanglandschap mogelijk maken. Indien vernieuwende projecten positief worden geëvalueerd en ervoor wordt geopteerd om ze structureel in het kinderopvanglandschap in te passen, dan moet de regelgeving worden aangepast. Voor wat betreft het opleggen van taken aan Kind en Gezin kan bijkomend rechtsgrond worden gevonden in artikel 8, 2 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, in samenhang gelezen met artikel 6 van hetzelfde decreet. Ten slotte valt het hoger vermelde Besluit van de Vlaamse Regering binnen het toepassingsgebied van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op 2

staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van de diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen. Dat besluit stelt de voorwaarden vast waaronder staatssteun verenigbaar is met de interne markt en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting. Volgens de Raad van State lijken de ontworpen bepalingen niet in overeenstemming met het vereiste inzake het vermijden van overcompensatie en is niet voldaan aan de voorwaarden om de vrijstelling van aanmelding bij de Europese Commissie te genieten. Die aanmelding is noodzakelijk om de sanctie te vermijden van een onterechte niet-aanmelding, namelijk dat de steun per se nietig is (zelfs indien ze verenigbaar verklaard zou kunnen worden als ze correct werd aangemeld). 1.3 Budgettair kader De onderstaande tabel geeft een overzicht van de financiering van het proefproject: sector Financiering bedrag op jaarbasis Vlaams Interprofessioneel Akkoord 1.020.000 private sector Sociale Maribel PC 331 540.000 Subtotaal private sector 1.560.000 openbare sector Vlaams Interprofessioneel Akkoord 270.000 Totaal 1.830.000 1.3.1 Private sector Op 2 december 2011 werd het vierde Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA-4) ondertekend voor de social-/non profitsector voor de periode 2011-2015. Dit akkoord werd gesloten tussen de Vlaamse overheid en de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers uit de private sectoren en voorziet in punt 5.4.3 om met ingang van het jaar 2012 een recurrent budget van 1 mio euro in te zetten voor de volgende doelstelling: Volwaardig werknemersstatuut onthaalouders (1 mio euro indien op 31/12/2012 nog geen zekerheid bestaat over een concrete stap: een collectieve verzekering als aanzet tot latere 2 e pensioenpijler). Aangezien het werknemersstatuut voor onthaalouders op datum van 31/12/2012 nog niet kon worden opgestart, werd het budget bij dotatie overgemaakt aan het paritair beheerde fonds voor bestaanszekerheid Sociaal Fonds 331 tot financiering tweede pensioenpijler. De sociale partners waren bereid om deze middelen alsnog aan te wenden voor het proefproject. Het betreft 1,020 mio euro per jaar (geïndexeerd bedrag). De sociale partners waren bovendien bereid om bijkomend middelen in te zetten vanuit het paritair beheerde stelsel van de sociale Maribel. Het betreft 540.000 euro per jaar, zodat het totaal 1.560.000 euro per jaar bedraagt. Deze middelen zijn recurrent beschikbaar en werden toegekend voor de duur van het proefproject (tot en met 31 december 2016). 1.3.2 Openbare sector Het akkoord 2011-2015 van 31 mei 2013 voor de social-/non profit in de lokale besturen, voorziet onder andere middelen voor koopkrachtverhoging. Van dit budget werd voor 2015 en 2016 telkens 270.000 euro geheroriënteerd naar het proefproject. 3

Deze middelen werden toegekend voor de duur van het proefproject (tot en met 31 december 2016). 1.4 Deelnemers aan het proefproject Organisatoren konden zich kandidaat stellen op basis van projectoproepen, respectievelijk voor de private sector en voor de openbare sector. De sociale partners selecteerden op basis van de criteria in de oproep de deelnemende organisatoren en kenden per organisator het effectieve vte contingent toe. Vervolgens bepaalden de organisatoren welke onthaalouders er binnen dit contingent aan het project zouden deelnemen. In de oproepen werden inzonderheid de volgende criteria bepaald: - de bezetting van de organisator in de periode april 2013 tot april 2014 (minimaal 70% voor de private sector, zo hoog mogelijk voor de openbare sector); - de geselecteerde kinderbegeleiders gezinsopvang moeten voor aanvang van het project al werken in het sui generis statuut en werken in de gezinswoning waar zij zijn gedomicilieerd; 1 - de organisator moet ten minste een aantal vte s tewerkstellen in het werknemersstatuut (5 vte voor de private sector, 2 vte voor de openbare sector). Er werd gestreefd naar een zo gelijk mogelijke spreiding, zowel geografisch als voor de private sector in diversiteit bij de organisatoren naar vergunde capaciteit (groot of klein) en kinderopvangvormen (gemengd of enkel gezinsopvang). Voor de private sector namen 7 organisatoren van gezinsopvang deel aan het proefproject met in totaal 120 aangesloten onthaalouders (112 VTE): Organisator atl plaatsen totaal atl kbl atl kbl WN 1. Landelijke kinderopvang 14.286 1.958 44 2. Kinderopvang Felies 3.769 583 40 3. Thuishulp 2.415 332 6 4. Solidariteit voor het Gezin 610 117 8 5. Opvanggezinnen Gezinsbond Limburg 949 160 6 6. DVO Leopoldsburg-Lommel-Ham 521 76 6 7. De Bambi s 400 68 10 Totaal 22.950 3.294 120 Voor de openbare sector namen 3 organisatoren van gezinsopvang deel aan het proefproject met in totaal 13 onthaalouders (11,8 VTE): Organisator atl. plaatsen totaal atl kbl atl kbl WN 1. OCMW-vereniging De Blauwe Lelie 572 112 8 2. Zorgbedrijf Roeselare (*) 220 37 2 3. OCMW Schoten 196 32 2 Totaal 988 181 12 (*) Roeselare heeft halfweg 2015 het contract met een onthaalouder beëindigd en die onthaalouder vervangen. 1 De domicilievoorwaarde staat in de projectoproepen van zowel de private sector als de openbare sector, maar werd in het subsidiebesluit uitsluitend bepaald voor de publieke sector. 4

Voor de private sector werden uitsluitend grote en middelgrote organisatoren (meer dan onthaalouders) geselecteerd. Samen staan die in voor 75% van het aantal vergunde plaatsen tegenover slechts 10% voor de openbare sector. 2 Voor de private sector en voor de publieke sector samen nemen er 132 vte onthaalouders deel aan het project. Dat is een relatief beperkt aantal. Op basis van de kwantitatieve online bevraging (zie: punt 2.1) is er geen tegenindicatie voor de representativiteit naar leeftijd ten opzichte van de totaliteit van onthaalouders. Wel zijn er relatief meer respondenten uit Limburg en West-Vlaanderen, de provincies waar de dekkingsgraad voor inkomensgerelateerde kinderopvang het hoogst is. 3 Gelet op deze vaststellingen is voorzichtigheid geboden met het veralgemenen van de bevindingen verder in deze evaluatie. 2 De vermelde percentages zijn berekend op het aantal vergunde plaatsen gezinsopvang exclusief samenwerkende onthaalouders. 3 Onder dekkingsraad wordt hier verstaan het aantal opvangplaatsen voor baby s en peuters per 100 kinderen. 5

2. Evaluatie, conclusies en aanbevelingen 2.1 Evaluatie door werknemers Zie: bijlage 1 2.2 Evaluatie door organisatoren Zie : bijlage 2 2.3 Evaluatie door gebruikers Er zijn niet meer klachten van ouders over onthaalouders. Niet alle ouders weten of de onthaalouder al dan niet werkt in het sui generisstatuut. Wat bepaalde ouders in de openbare sector wel vervelend vinden, is het hoger aantal sluitingsdagen van bepaalde onthaalouders omwille van de (betaalde) afwezigheden. 2.4 Conclusies en aanbevelingen van sociale partners Op basis van de voorliggende evaluatie (supra) komen de sociale partners tot de hieronder volgende conclusies en aanbevelingen. 2.4.1 Algemeen Uit de evaluatie blijkt dat onthaalouders het werknemersstatuut over het algemeen positief ervaren. De inkomenszekerheid en geen verlies lijden als minder kinderen worden opgevangen worden als heel positief ervaren. Het zijn de voornaamste redenen waarom onthaalouders minder stress voelen en rust ervaren. Zo zou er meer ruimte vrijkomen om bezig te zijn met het (verder) versterken van de kwaliteit. Verder wordt het kunnen genieten van betaalde feestdagen en van vakantiedagen ervaren als een waardering voor het beroep. Ook de betere sociale bescherming wordt aangehaald als reden voor tevredenheid. Ten slotte is het een belangrijke vaststelling dat 42% van de onthaalouders niet weet of ze zonder werknemersstatuut nog onthaalouder zou blijven en dat 19% van de onthaalouders aangeeft dat ze in dat geval geen onthaalouder zou blijven (online bevraging: 77 antwoorden). Er is een breed draagvlak bij de sociale partners om verdere stappen te zetten in het uitwerken van het werknemersstatuut. Het zou daarbij niet mogen gaan om een gewone verlenging van het proefproject. Er wordt aanbevolen om het project verder te laten groeien met een perspectief op reguliere verankering. In een eerstvolgende stap, vanaf 2017, zouden al verbeteringen moeten worden doorgevoerd (zie: punt 2.4.2). Na een of twee jaren zouden deze wijzigingen het voorwerp moeten uitmaken van nieuwe evaluatie en van (eventuele) bijsturing met het oog op een reguliere verankering. Tegen dan zouden er ook oplossingen moeten een aantal uitdagingen (zie: punt 2.4.3). In de mate van het mogelijk zou er een harmonisering moeten komen tussen de private sector en de openbare sector. Ten slotte zou er, binnen de budgettaire mogelijkheden, zo snel mogelijk een groeipad moeten worden gerealiseerd voor onthaalouders in het werknemersstatuut. 6

Bij de voorbereiding van een (eventueel) vervolg op het proefproject moeten tijdig nieuwe afspraken worden gemaakt met zowel de Rijksdienst Sociale Zekerheid (RSZ) / Dienst voor de Bijzondere Socialezekerheidsstelsels (DIBISS) als met de fiscus. 2.3.2 Verbeterpunten (korte termijn) a) Definiëring van voltijdse tewerkstelling Voor de bepaling van de tewerkstellingsbreuk werd voor de private sector vertrokken van een 50 werkuren per week (component arbeidstijd) en de opvang van gemiddeld 4 kinderen per dag (component prestatie). 4 De combinatie van beide componenten blijkt in de praktijk niet werkbaar omdat ze aanleiding zou kunnen geven tot teveel contractuele aanpassingen van het arbeidsregime van de onthaalouders. Het voorstel is om de component arbeid te behouden en om de component prestatie te schrappen. Deeltijds werken zou uitsluitend kunnen door minder (halve) dagen te werken, niet door minder kinderen op te vangen. Wat arbeidsduur betreft wordt gestreefd naar 50 uur per week op kwartaalbasis (volgens opvangplan). Een gemiddelde overschrijding tot en met 55 uur per week op kwartaalbasis mogelijk. Hiervoor worden 10 conventionele verlofdagen toegekend. 5 Een voltijdse tewerkstelling bedraagt bijgevolg 220 werkdagen per jaar. Indien de arbeidsduur meer dan 55 uur per week bedraagt, dan is inhaalrust mogelijk. Deze compensatie is op te nemen in overleg tussen werkgever en werknemer. b) Loon en onkostenvergoeding Het minimumloon van de Nationale Arbeidsraad voor de private sector wordt te laag bevonden en de overeengekomen onkostenvergoeding blijkt niet de reële kosten te dekken. Bovendien ervaren de organisatoren dat het forfaitaire karakter van de onkostenvergoeding maakt dat onthaalouders onvoldoende worden gestimuleerd om een minimale bezetting te behalen, wat een neerwaarts effect heeft op de subsidie en dat bij gelijke uitgaven. Het voorstel is om het loon voor de private sector op te trekken naar het minimumloon van Paritair Comité 331, te weten 1.716,78 euro per maand, en zo bijna op gelijke hoogte te komen met de verloning in de openbare sector, te weten 1.775,94 euro per maand in het eerste jaar anciënniteit (geïndexeerde bedragen). Tegelijk met het optrekken van het minimumloon voor de private sector zou de onkostenvergoeding worden aangepast. Naast een vast gedeelte van 11,28 euro per dag, op basis van het opvangplan, zou er ook een variabel gedeelte komen van 3,5 euro per dag per opgevangen kind (geïndexeerde bedragen). Bij gemiddeld 4 kinderen en uitgaande van 220 werkdagen en gemiddeld 10 dagen ziekte of vorming, zou de onkostenvergoeding 442,47 euro per maand bedragen tegenover 467,81 euro en 443,99 euro per maand respectievelijk voor private sector en openbare sector in de huidige situatie. 4 In de openbare sector werd deze formule niet toegepast en werd uitsluitend rekening gehouden met het aantal gewerkte uren, waarbij 50 uren een voltijdse tewerkstelling betekende. 5 Voor de openbare sector moet dit bij Besluit van de Vlaamse Regering geregeld worden. 7

c) Subsidie organisatoren De bijkomende subsidiëring van organisatoren werd berekend op basis van de geraamde gemiddelde meerkost van een onthaalouder in het werknemersstatuut ten opzichte van een onthaalouder in het sui generis statuut, volgens de afgesproken parameters (zie: punt 2.4). In de realiteit blijkt dat het aantal prestaties lager ligt dan aangenomen, wat een neerwaarts effect heeft op de subsidie bij gelijke dagen. Het voorstel is om de gemiddelde meerkost te herberekenen op basis van de reële parameters, die in het kader van de evaluatie werden vastgesteld, en rekening houdend met de hoger vermelde verbeterpunten. Op basis daarvan kan een aangepast subsidiebedrag worden voorgesteld, zodat de meerkost voor de organisatoren voldoende is afgedekt via subsidiëring (financiële leefbaarheid). 2.3.3. Uitdagingen (middellange termijn) a) Draagkracht en infrastructuur Uitgangspunt is dat op kwartaalbasis steeds gemiddeld 4 kindplaatsen moeten worden aangeboden. Deeltijds werken zou uitsluitend kunnen door minder (halve) dagen te werken, niet door minder kinderen op te vangen. In de praktijk blijkt dat niet altijd mogelijk omdat de draagkracht van de onthaalouder of de infrastructuur dat niet toelaten of bij progressieve werkhervatting na ziekte. Ook in dit kader wordt gevraagd te onderzoeken of opvang van eigen kind op een vergelijkbare wijze kan worden geregeld als in de groepsopvang. Voor deze problematiek moet prioritair een oplossing worden uitgewerkt. b) Overmacht en technische werkloosheid Indien door een reden die onafhankelijk is van de wil van de onthaalouder (overmacht), bijvoorbeeld een besmettelijke ziekte van een eigen kind, niet kan worden gewerkt, dan worden geen prestaties geleverd, maar loopt het loon wel door. Het is onduidelijk hoe vaak dit voorkomt, ook in vergelijking met de groepsopvang, en in welke mate overmacht voor de organisator voldoende is afgedekt via subsidiëring (financiële leefbaarheid). c) Flexibele opvang Het zou een meerwaarde zijn om de flexibele gezinsopvang, nacht- en crisisopvang mee te nemen in het werknemersstatuut. Het is op dit moment niet duidelijk hoe de onthaalouders hiervoor voldoende gestimuleerd kunnen worden, zodat de flexibiliteit naar de gezinnen geheel of gedeeltelijk kan worden behouden (toegankelijkheid). d) Inclusieve opvang Voor het proefproject kwamen de sociale partners overeen om onthaalouders te belonen voor inclusieve opvang door toe te laten dat ze een lager gemiddeld aantal kinderen zouden opvangen (3,6 kinderen in plaats van 4 kinderen). De looptijd van het proefproject is te kort om dit element te kunnen evalueren. Wel kan als knelpunt al worden meegegeven dat de periode tussen melding bij en goedkeuring van de subsidie door Kind en Gezin te lang is. In de praktijk moet de organisator de bezetting al aanpassen voor de goedkeuring van de subsidie inclusieve opvang. 8

e) Andere locatie / samenwerkende onthaalouders In het geval van thuisarbeid mag de werknemer kiezen waar hij het werk uitvoert, maar het toepassingsgebied van het proefproject werd beperkt tot opvang op het domicilieadres van de onthaalouder. Het is bijgevolg onduidelijk wat de impact van opvang op een andere locatie (gekozen door onthaalouder of organisator) kan zijn. Ook samenwerkende onthaalouders, die ook vaker op een andere locatie werken, werden beperkt meegenomen. 6 2.4 Financiële evaluatie door Kind en Gezin 2.4.1. Conceptnota (theorie) Organisatoren krijgen een aanvullende subsidie voor de onthaalouders in werknemersstatuut. Er werd uitgegaan van de geraamde meerkost van een onthaalouder in het werknemersstatuut ten opzichte van een onthaalouder in het sui generis statuut, volgens afgesproken parameters (zie: punt 2.4.2). Bovendien werd rekening gehouden met volgende omkaderings- en werkingskosten: - 1 vte leidinggevende per 300 vergunde plaatsen; - 0,5 vte administratief bediende per 300 vergunde plaatsen; - 3,5% van de globale loonkost. Op basis daarvan werd een subsidiebedrag van 13.709,30 euro per voltijdse onthaalouder berekend (bedrag in subsidiebesluit: 13.709,08 euro). De meerkost bij uitrol van het werknemersstatuut over alle 6.782 onthaalouders werd aldus geraamd op (maximaal) 93 miljoen euro. In de conceptnota werd geen onderscheid gemaakt tussen private sector en openbare sector. Het subsidiebesluit van 22 mei 2015 maakt dat onderscheid wel en bepaalt per voltijdse kinderbegeleider de volgende bedragen (op jaarbasis): - voor de private sector: 13.706,08 euro; - voor de openbare sector: 22.500,00 euro. 7 2.4.2 Actualisatie (verbetervoorstellen) De kostprijs werd destijds ingeschat zonder onderscheid tussen private sector en openbare sector. De berekeningen waren gebaseerd op de private sector en zijn een onderschatting (openbare sector is duurder). Bovendien werd ervan uitgegaan dat alle onthaalouders 260 dagen gemiddeld 4 kinderen opvangen. Dat blijkt niet realistisch. Er zou moeten worden uitgegaan van 220 dagen. Op basis van de herleide prestatiedagen in 2015, vermeerderd met 10% voor afwezigheden, zijn er 6.409 voltijds equivalenten (4.853 in de private sector en 1.556 in de openbare sector). 8 6 Voor de openbare sector was er één onthaalmoeder in het werknemersstatuut die op haar domicilieadres samenwerkte met een onthaalouder in het sui generisstatuut. 7 Het laatst vermelde bedrag is overeengekomen tussen de sociale partners in de openbare sector op basis van de meerkost van het werknemersstatuut voor de openbare sector (salarisschaal E1-E2-E3, startende bij E1). 8 Het aantal voltijds equivalenten is gelijk aan het aantal herleide aanwezigheden in 2015 gedeeld door aantal prestaties van (alleenstaande en samenwerkende) onthaalouders, bij opvang van gemiddeld 4 kinderen, vermenigvuldigd met factor 1,1: 9

Rekening houdend ook met de verbetervoorstellen kan de meerkost als volgt worden geraamd: (*) onkostenvergoeding bij actualisering obv 210 opvangdagen (220 werkdagen & 10 ziektedagen) (**) opmerking: bedrag conceptnota verschilt beperkt met bedrag subsidiebesluit (zie: punt 2.5.1) De totale kost voor de werkgever per vte op jaarbasis stijgt van 30.724,47 euro (initieel voorzien) naar 33.815,03 euro voor de private en 39.609,34 euro voor de openbare sector. De totale meerkost bij uitrol van het werknemersstatuut ten opzichte van het sui generisstatuut werd initieel geraamd op 92,96 mio euro (conceptnota) en na actualisering op 109,53 mio euro. Dat is een stijging van 16,78 mio euro (+18%). Hierbij werd echter wel nog geen rekening gehouden met de tax shift, die een neerwaarts effect zal hebben op de kosten. - private sector (a): 3.882.464,60 / 880 * 1,1 = 4.853,08 vte - openbare sector (b): 1.245.024,00 / 880 * 1,1 = 1.556,28 vte totaal (a+b): (3.882.464,60+1.245.024,00) / 880 * 1,1 = 6.409,36 vte 10

3. Evolutie Franse Gemeenschap De Franse Gemeenschap heeft onlangs bekend gemaakt dat, vanaf 2017, zal worden gestart met een pilootproject in het kader van de invoering van een toekomstig werknemersstatuut. Op vrijwillige basis en op basis van een zo representatief mogelijke steekproef, zullen ongeveer 200 onthaalouders deelnemen. 9 In overleg met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers en met het Office de la Naissance et de l Enfance (ONE) zullen de parameters van dit pilootproject evenals mogelijkheden tot verbetering van het huidige mechanisme in het najaar van 2016 aan de regering worden voorgesteld. Meer info: http://gouvernement.cfwb.be/une-vision-d-avenir-pour-le-secteur-des-accueillantes-d-enfants 9 Op 31/12/2014 waren er 2.606 aangesloten onthaalouders in de Franse Gemeenschap: http://www.one.be/uploads/tx_ttproducts/datasheet/one_en_chiffres_v2.pdf 11