AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns.



Vergelijkbare documenten

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2015:3233

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2013:1522

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

Uitspraak /1/A1


ECGR/U Lbr. 13/058

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2016:1268

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A3

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2016:2348

ECLI:NL:RVS:2016:3387

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

Uitspraak /1/A1

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RVS:2015:3340

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505

zaaknummer /1 datum van uitspraak woensdag 13 februari 2008 Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:CRVB:2015:1069

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630


ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:CRVB:2017:881

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 31 december 2009 in zaak nr. 09/272 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RVS:2016:3390

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:2812

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 mei 2004 in het geding tussen:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Feitelijke informatie De Afdeling bestuursrechtspraak heeft samengevat - het beroep gegrond verklaard op de volgende overwegingen.

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

Transcriptie:

Page 1 of 6 AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns. Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad Datum: 11 februari 2015 van State Magistraten: Mr. J. Kramer Zaaknr: 201404349/1/A1 Conclusie: - Noot: H.P. Wiersema [*] Roepnaam: - Brondocumenten: ECLI:NL:RVS:2015:364, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11-02-2015 Wetingang: Art. 8:73, 8:88 lid 1 Awb; art. 6 lid 1 EVRM Brondocument: ABRvS, 11-02-2015, nr. 201404349/1/A1 Essentie Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns. Samenvatting Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Bij het ontbreken van een wettelijke regeling voor verzoeken om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, kan deze wet naar analogie daarop worden toegepast. Nu het verzoek van wederpartij om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in dit geval betrekking heeft op de procedure ten aanzien van een besluit dat na 1 juli 2013 is bekendgemaakt, is hierop de op 1 juli 2013 in werking getreden Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten van toepassing. Partij(en) Uitspraak op het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, appellant, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2014 in zaak nr. 13/6277 in het geding tussen: wederpartij, te Hilvarenbeek, en het college.

Page 2 of 6 Uitspraak Procesverloop Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een overkapping op het perceel locatie-a, te Hilvarenbeek (hierna: het perceel). Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college het door wederpartij daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 april 2014 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door wederpartij daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het college veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding van 1.500. Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen; red.). Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. wederpartij heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2014, waar het college, vertegenwoordigd door J. van Beers en mr. J. Gielen, beiden werkzaam bij de gemeente, en wederpartij zijn verschenen. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. 2. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat wederpartij geen immateriële schade heeft geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar. Daartoe voert het college aan dat wederpartij de overkapping op het perceel heeft gebouwd en daarvan al jaren gebruik maakt. Voorts is van spanning en frustratie bij wederpartij niet gebleken, nu wederpartij nooit bij het college heeft geïnformeerd naar het uitblijven van het besluit op bezwaar en het college voorts door hem niet ingebreke is gesteld, aldus het college. De frustratie is volgens het college enkel gelegen in de ongegrondverklaring van het bezwaar. 2.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Bij het ontbreken van een wettelijke regeling voor verzoeken om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, kan deze wet naar analogie daarop worden toegepast. Nu het verzoek van wederpartij om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in dit geval betrekking heeft op de procedure ten aanzien van een besluit dat na 1 juli 2013 is bekendgemaakt, is hierop de op 1 juli 2013 in werking getreden Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten van toepassing. 2.2. Op deze zaak is niet de gewijzigde rechtspraak, zoals die is neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2014 in zaak nr. 201302106/1/A2, van toepassing, omdat het primaire besluit dateert van vóór 2 februari 2014. Op deze zaak worden de termijnen toegepast die de Afdeling vóór die uitspraak hanteerde. Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar mag duren, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. 2.3. Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de uitspraak van de rechtbank de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM met ruim één jaar en twee maanden was overschreden en deze overschrijding aan het college is toe te rekenen, nu het eerst na ongeveer 3,5 jaar een besluit op bezwaar heeft genomen. De ingewikkeldheid van de zaak en het processuele gedrag van wederpartij geven geen aanleiding om die overschrijding rechtvaardig te achten. Tussen partijen is thans

Page 3 of 6 slechts in geschil of wederpartij door de overschrijding van de redelijke termijn immateriële schade heeft geleden en de rechtbank terecht, met toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het college heeft veroordeeld in de vergoeding van deze schade. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 22 mei 2013 (nr. 201208725/1/A1), volgt uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer de uitspraak van 29 maart 2006, Pizzati tegen Italië, (nr. 62361/00, JB 2006/134), dat bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade wordt verondersteld. De door het college aangevoerde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan niet van de veronderstelling dat wederpartij spanning en frustratie heeft ondervonden door de overschrijding van de redelijke termijn kan worden uitgegaan en de rechtbank heeft het college derhalve terecht veroordeeld tot betalen van schadevergoeding. Het betoog faalt. 3. Voor zover het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ten onrechte is gelast het door wederpartij betaalde griffierecht in beroep te vergoeden, faalt dit betoog. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank geen gebruik mocht maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb. 4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen. 5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen; II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek een griffierecht van 493 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven. Noot Auteur: H.P. Wiersema [*] 1. In deze noot behandel ik de bovenstaande uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015 ( Bouwvergunning Hilvarenbeek ) en de hiervoor opgenomen uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 ( Berend Botje ; opgenomen in AB 2015/164, m.nt. F. Onrust en A. Drahmann), alleen voor zover deze betrekking hebben op het leerstuk van toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze uitspraken zijn interessant voor wat betreft de toepassing van het overgangsrecht van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50; Wns ) bij een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook de wijze waarop de Afdeling de Wns toepast in gevallen waarin de overschrijding van de redelijke termijn enkel is toe te rekenen aan het bestuursorgaan, en niet aan de bestuursrechter, is een commentaar waard. De uitspraak van 11 februari 2015 is bovendien bij mijn weten de eerste uitspraak waarin een hoogste bestuursrechtelijk rechtscollege oordeelt over een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn onder de Wns. De Wns is in werking getreden op 1 juli 2013 (Stb. 2013, 162) en voegt titel 8.4 Schadevergoeding toe aan de Awb. De regeling behelst een toedeling van rechtsmacht aan de civiele rechter en bestuursrechter voor de beoordeling van categorieën van schadeveroorzakend overheidshandelen. De mogelijkheid van een verzoek aan het bestuursorgaan tot het nemen van een zogenaamd zelfstandig schadebesluit behoort voor nieuwe gevallen tot het verleden. Voor deze noot is met name van belang de nieuwe bevoegdheid van de bestuursrechter om op verzoek van een benadeelde partij een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding

Page 4 of 6 van schade, indien het gaat om schade ten gevolge van het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 8:88, eerste lid, onder c, van de Awb). Voor een uitgebreide toelichting op de regeling zie o.m.: B.J. Schueler en B.J. van Ettekoven, De 'losse eindjes' van Titel 8.4 Awb, NTB 2013/34 en K.J. de Graaf, A.T. Marseille en D. Sietses, Titel 8.4 Awb: verdwenen, gebleven en nieuwe problemen, in: A.G. Bregman, H.E. Bröring en K.J. de Graaf (red.), Onbegrensde rechtsbeoefening (Lubach-bundel), Den Haag: IBR 2014. 2. Met betrekking tot het overgangsrecht van de Wns overweegt de Afdeling in de uitspraak van 18 februari 2015 dat de Wns niet op het betreffende verzoek om schadevergoeding van toepassing is, nu het betrekking heeft op procedures naar aanleiding van besluiten die vóór 1 juli 2013 bekend zijn gemaakt. In de uitspraak van 11 februari 2015 overweegt de Afdeling dat de Wns wél van toepassing is, nu het verzoek betrekking heeft op de procedure ten aanzien van een besluit dat na 1 juli 2013 is bekendgemaakt. De verschillende redacties leiden tot afwijkende toepassingen van het overgangsrecht. Ingevolge het overgangsrecht in artikel IV eerste lid Wns, blijft het oude recht van toepassing op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht vóór 1 juli 2013. Teneinde te voorkomen dat (voorbereidende) handelingen onder het oude recht en het procesrecht van het nieuwe op onoverzichtelijke wijze met elkaar gaan interfereren, heeft de wetgever ervoor gekozen het nieuwe recht uitsluitend van toepassing te doen zijn op schade, veroorzaakt door een handeling die na het in werking treden van de Wns heeft plaatsgevonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 57). Artikel IV eerste lid van de Wns lijkt niet te voorzien in een overgangsregeling voor schade die het gevolg is van overschrijding van de redelijke termijn. De bepaling noemt onrechtmatige besluiten en onrechtmatige (voorbereidings)handelingen. Voor onrechtmatig nalaten of niet tijdig besluiten is niets specifiek geregeld. Overschrijding van de redelijke termijn hoeft niet gepaard te gaan met onrechtmatige besluitvorming. Voor toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is vernietiging van het besluit ook niet nodig. Voor zover de overschrijding van de redelijke termijn moet worden aangemerkt als een handeling in de zin van het overgangsrecht, heeft in de zaak die leidde tot de uitspraak van 11 februari 2015 een deel van de handeling plaatsgevonden vóór 1 juli 2013 en een deel na die datum. Ten behoeve van de beantwoording van de vraag naar welk rechtsregime schadevergoeding moet worden toegekend, knoopt de Afdeling in de uitspraak van 18 februari 2015 aan bij een eerdere uitspraak van 25 september 2013 (ABkort 2013/374), waarin zij ook de zinsnede procedures naar aanleiding van besluiten hanteert. Bedoeld lijken procedures naar aanleiding van besluiten in primo. In de uitspraak van 11 februari 2015 knoopt de Afdeling echter aan bij de datum van de vertraagde beslissing op bezwaar, hetgeen leidt tot een andere uitkomst. Toepassing van de benadering in de uitspraak van 18 februari 2015 in de zaak die leidde tot de uitspraak van 11 februari 2015 zou betekenen dat de Wns in laatstgenoemd geval juist niet van toepassing was. Het besluit in primo in die zaak dateert immers van 16 februari 2010, ruim vóór inwerkingtreding van de Wns. Gezien het feit dat de uitspraak van 18 februari 2015 van latere datum is en bovendien door een meervoudige kamer gewezen, beschouw ik die uitspraak en daarmee de datum van het besluit in primo als leidend. Aansluiting bij de datum van het besluit in primo is weliswaar met betrekking tot een andere rechtsvraag ook de lijn in de uitspraak van de Grote Kamer van de Afdeling van 29 januari 2014 (AB 2014/115), waarin uniforme termijnen zijn bepaald voor het vaststellen van overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge die uitspraak worden die nieuwe termijnen niet toegepast op bezwaar- en beroepsprocedures die volgen op primaire besluiten die zijn bekendgemaakt vóór 1 februari 2014. Voor de toepassing van de Wns bij een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn geef ik ook de voorkeur aan die benadering, omdat dan binnen één procedure geen sprake is van overschrijdingen die vallen onder verschillende juridische kaders. 3. In de uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2015, 18 februari 2015 en de eerdergenoemde uitspraak van 25 september 2013, overweegt de Afdeling over de toepassing van de Wns als volgt: Bij het ontbreken van een wettelijke regeling voor verzoeken om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, kan de Wns naar analogie daarop worden toegepast. Deze standaard -overweging is interessant, gelet op de hierna te bespreken totstandkomingsgeschiedenis van de Wns in combinatie met

Page 5 of 6 het feit dat het in deze uitspraken gaat om overschrijding van de redelijke termijn door een bestuursorgaan, niet de bestuursrechter. Met de inwerkingtreding van de Wns is artikel 8:73 Awb komen te vervallen. Op grond van het eerste lid van dat artikel kon de bestuursrechter bij gegrondverklaring van het beroep op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot schadevergoeding. De bestuursrechter kende immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding door het bestuursorgaan en/of de bestuursrechter van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM door middel van verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 Awb (zie het overzicht van rechtspraak van de verschillende hoogste bestuursrechters in de Conclusie van staatsraad A-G Widdershoven van 23 oktober 2013 (ABkort 2013/383), de daaropvolgende uitspraak van de Grote Kamer van de ABRvS van 29 januari 2014 en de verwijzingen op www.rechtspraak.nl naar de geannoteerde publicaties van die uitspraak). Een wettelijke regeling voor immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd echter wenselijk geacht in plaats van de verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 Awb. De Minister van, destijds, Justitie kwam met het voorstel voor een nieuwe afdeling 8.4.2 Awb Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (Consultatievoorstel Wet schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn, Ministerie van Justitie 13 april 2010). De bestuursrechter zou bevoegd worden op verzoek van een belanghebbende de Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter. Volgens de toelichting had de wetgever in artikel 8:73 Awb niet beoogd te regelen dat betaling van schadevergoeding geschiedt door een andere rechtspersoon de Staat dan de rechtspersoon bijv. een gemeente waarvan het bestuursorgaan deel uitmaakt (MvT consultatievoorstel, Afd. 8.4.2, 1. Algemeen). De wijze waarop artikel 8:73 Awb werd toegepast kwam volgens de minister gewrongen over. Een wettelijke regeling zou waarborgen dat de wijze waarop verschillende bestuursrechters een verzoek tot schadevergoeding beoordelen niet te ver uiteen zou lopen. Van belang is dat het voorstel voor de Wet schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn was gericht op (het wegnemen van) de gewrongen verdragsconforme toepassing in geval van overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter ( het recht was weg, de weg was krom?). Voor overschrijdingen van de redelijke termijn door bestuursorganen verwees de toelichting bij het consultatievoorstel uitdrukkelijk naar de Wns: De Wns ziet alleen op de bestuurlijke procedure, en een besluit kan ingevolge die wet onrechtmatig zijn, wanneer het niet tijdig is genomen. Wanneer de redelijke termijn is overschreden in de bestuurlijke fase, maar een belanghebbende stelt tegen het besluit geen beroep in bij de rechter, dan kan hij derhalve een verzoekschriftprocedure op grond van die wet volgen (MvT consultatievoorstel, Afd. 8.4.2, 3. Verhouding tot andere wetgeving). Gedoeld wordt op de toepassing van artikel 8:88, eerste lid onder c Awb, met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit. Ook Schueler en Van Ettekoven menen dat deze bepaling kan worden gebruikt bij overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan (B.J. Schueler en B.J. van Ettekoven, De 'losse eindjes' van Titel 8.4 Awb, NTB 2013/34). De toelichting bij artikel 8:88, eerste lid onder c Awb wijst overigens niet expliciet op die functie, en zoekt de noodzaak voor de bepaling in de bevoegdheid van de bestuursrechter om te oordelen over zowel de (on)rechtmatigheid van het uitblijven van een besluit ex artikel 6:2 Awb als over de schadevergoeding in die gevallen (Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 48). In een recente uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015 kwam artikel 8:88, eerste lid onder c Awb ook in dat kader aan de orde (ECLI:NL:RVS:2015:1176). Bij het besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van de Wns heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangekondigd het voorstel te laten varen (Stb. 2013, 162, p. 4). De bestuursrechter zou via een verdragsconforme toepassing van titel 8.4 Awb tot hetzelfde resultaat kunnen komen als het geval was via de verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 Awb. Hierop is kritiek geuit in de literatuur (J.E.M. Polak, Rechtsvorming bij en de dialoog met de bestuursrechter, NJB 2014/4; A.J. Luimes, Redelijke termijn in belastingzaken: de stand van zaken, WFR 2014/632; B.J. Schueler en B.J. van Ettekoven, De 'losse eindjes' van Titel 8.4 Awb, NTB 2013/34). Gelet op het voorgaande is de geciteerde, niet nader gemotiveerde, standaard -overweging van de Afdeling opvallend. In de aan het begin van deze paragraaf genoemde uitspraken was immers steeds sprake van een

Page 6 of 6 overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en niet door de bestuursrechter. Voor dit soort situaties zou artikel 8:88, eerste lid onder c Awb, een wettelijke grondslag kunnen bieden voor verzoeken tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hoe zou de bestuursrechter kunnen oordelen wanneer een overschrijding is toe te rekenen aan zowel het bestuursorgaan als de bestuursrechter? Het verzoek om schadevergoeding zou dan kunnen worden opgevat als een verzoek ex artikel 8:88, eerste lid onder c Awb voor wat betreft de overschrijding door het bestuursorgaan. Voor het overige kan het verzoek verdragsconform worden opgevat als een verzoek ex artikel 8:91 Awb, waarna met toepassing van artikel 8:26 Awb de Staat in het geding wordt betrokken en deze, wederom verdragsconform, op grond van artikel 8:95 Awb wordt veroordeeld tot schadevergoeding (zie B.J. Schueler en B.J. van Ettekoven, De 'losse eindjes' van Titel 8.4 Awb, NTB 2013/34). Indien een dergelijke casus nog aan de Afdeling wordt voorgelegd zou zij gehoor kunnen geven aan de suggestie van Polak in precies dit kader: Waar de wetgever iets laat liggen, biedt het vragen van een Conclusie een goede mogelijkheid te bevorderen dat de rechter aan verantwoorde rechtsvorming kan doen. (J.E.M. Polak, Rechtsvorming bij en de dialoog met de bestuursrechter, NJB 2014/4). Gelet op de relevantie van het antwoord voor alle bestuursrechters (en rechtzoekenden), ondersteun ik dit van harte. Voetnoten [*] Advocaat bij NautaDutilh N.V. in Amsterdam. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 13-05-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl