Jurisprudentiebulletin

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

ECLI:NL:RBDHA:2014:1284

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:GHDHA:2014:1798

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM5215 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN1717 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOVE:2013:320

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7457 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBROT:2017:3298

ECLI:NL:RBROT:2017:2554

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBASS:2012:BW6312

ECLI:NL:RBZUT:2008:BG8054

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

ECLI:NL:RBGEL:2014:2835

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

Aanbevelingen behandeling civiele schadevordering in het strafproces (wet Terwee)

ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1116

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6660

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

De positie van het slachtoffer in het strafproces De benadeelde Nabestaanden Splitsing van de vordering door de benadeelde

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHAMS:2016:1483 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

Jurisprudentiebulletin

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM MEERVOUDIGE KAMER VOOR KINDERSTRAFZAKEN V E R K O R T - V O N N I S

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

ECLI:NL:RBARN:2006:AZ5368

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2603

ECLI:NL:RBROT:2016:10337

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5287

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS)

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:RBGEL:2016:1041

ECLI:NL:RBMAA:2007:BB2790

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:GHARN:2009:BH3792

ECLI:NL:RBZUT:2012:BX2401

Jurisprudentiebulletin

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:RBSGR:2008:BC3704

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351

Parketnummer: /19 Uitspraak: 8 april 2019 Tegenspraak

ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3074

ECLI:NL:RBLIM:2014:6800

ECLI:NL:GHSHE:2017:2269

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBASS:2011:BR5599

Transcriptie:

2017 Week 1 Nummers: 1-8 Colofon In het Jurisprudentiebulletin van (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De uitspraken worden vaak (deels) geparafraseerd of samengevat weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de uitspraak te worden geraadpleegd. (Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/algemeen/slachtofferzorg/juris prudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan JBS@slachtofferhulp.nl. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet op www.rechtspraak.nl gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen. Ten geleide Er is in de rechtspraak nog onverminderd aandacht voor de schade van de politie als gevolg van valse aangifte (nrs. 1 en 2). Het Hof s- Hertogenbosch publiceerde zelfs een oud arrest met betrekking tot toekenning van schadevergoeding in dit verband (nr. 1). Tevens een arrest van de Hoge Raad, niet over de benadeelde partij, maar over de vrijheidsbeperkende voorwaarde van art. 38v Sr (nr. 8). Net als de schadevergoedingsmaatregel kan het slachtoffer de rechter verzoeken een dergelijke maatregel op te leggen. De oplegging van deze maatregel dient door de rechter te worden gemotiveerd. Redactie: mr. A.H. Sas in samenwerking met het Kenniscentrum Juridische Dienstverlening van. Contact: JBS@slachtofferhulp.nl Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/

Benadeelde Partij 1. Gerechtshof s-hertogenbosch 28-12-1999 ECLI:NL:GHSHE:1999:1 (Valse aangifte; art. 188 Sr. Rechtstreekse schade Politie; art. 361lid 2 sub b Sv.) Het Hof: De vordering van de benadeelde partij Politie regio Midden- en West Brabant, District Roosendaal, domicilie kiezende aan het politiebureau, gevestigd aan de Nieuwstraat 4, 4701 HS Roosendaal, heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan haar in eerste aanleg is toegewezen. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Het hof overweegt met betrekking tot voormelde vordering het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de betreffende aangifte is gedaan met een ander oogmerk dan waarvoor deze mogelijkheid is gegeven. De benadeelde partij heeft als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen oneigenlijke taken verricht, waarmee de onrechtmatigheid van de gedraging van de verdachte is gegeven. Mitsdien staat de aansprakelijkheid van de verdachte voor de geleden schade naar burgerlijk recht vast. Het hof acht -anders dan de verdediging heeft aangevoerd- de vordering, gelet op de gegevens op het schadeformulier en het proces-verbaal waarnaar op dit formulier wordt verwezen, die gedetailleerd en specifiek zijn, van eenvoudige aard en mitsdien voor afdoening in het strafproces vatbaar, met veroordeling voorts van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij. 2. Gerechtshof Den Haag 13-9-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3988 (Valse aangifte; art. 188 Sr. Rechtstreekse schade Politie; art. 361 lid 2 sub b Sv.) Het Hof: De vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Rotterdam In het onderhavige strafproces heeft de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde tot een bedrag van 943,30. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van 250,-. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Er zou geen sprake zijn van rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de door de politie geleden schade niet valt onder het bereik van de bescherming van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast zijn de opgevoerde loonkosten niet aan te merken als daadwerkelijk geleden schade, omdat het daarbij gaat om loonkosten die ook zouden zijn gemaakt als er geen valse aangifte zou zijn gedaan. Het hof stelt voorop dat het belang dat met het in artikel 188 Sr strafbaar stellen van het doen van een valse aangifte wordt gediend primair is gelegen in de bescherming van het www.slachtofferhulp.nl 2

ambtelijk justitieel gezag tegen de gevaren van misleiding. De verdachte heeft de politie door de valse aangifte bewust zonder grond aan het werk gezet, waardoor nodeloos politiewerkzaamheden zijn verricht, immers in verband met een niet bestaand feit. In zoverre kunnen de door de politie daadwerkelijk gemaakte kosten ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde naar het oordeel van het hof dan ook worden aangemerkt als schade die in de zin van artikel 51f Sv in voldoende rechtstreeks causaal verband staat met het gepleegde strafbare feit. Het hof is voorts van oordeel dat de door de politie opgevoerde en nader onderbouwde loonkosten, met uitzondering van de 20% overheadkosten, zijn aan te merken als door haar concreet geleden schade, omdat de desbetreffende verbalisanten gedurende de tijd die zij aan de valse aangifte hebben besteed niet konden worden ingezet voor onderzoek naar en opsporing van werkelijk gepleegde strafbare feiten en de politie daarom tegenover de door haar betaalde loonkosten het resultaat van die reguliere werkzaamheden heeft moeten missen.(vgl. HR 22 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278). Het vorenstaande brengt met zich dat de vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is tot het in hoger beroep aan de orde zijnde bedrag van 250,-. 3. Rechtbank Midden-Nederland 20-12-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:6977 (Poging inbraak; art. 311 Sr. Geen letsel, geen smartengeld; art. 6:106 BW. PTSS niet aangetoond. In de psychiatrie erkend ziektebeeld als voorwaarde voor geestelijk letsel.) De Rechtbank: 9 De Benadeelde partij Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd (hierna: de benadeelde partij) en een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van deze vordering zowel schriftelijk als ter zitting aangevoerd dat hij psychische klachten in de zin van PTTS heeft overgehouden aan een aantal woninginbraken, waaronder het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit. Hierdoor werd de benadeelde partij belemmerd in zijn functioneren in zijn privéleven en in zijn werk als politieman. De benadeelde partij is op advies van zijn huisarts verhuisd en heeft hulp gezocht via zijn werk. Dit heeft de benadeelde partij in zoverre geholpen dat de klachten zijn afgenomen en hij weer kan functioneren. De benadeelde partij verzoekt een bedrag van 10.330,- als vergoeding voor immateriële schade. 9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van 300,- en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Verder heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. 9.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen causaal verband aanwezig is tussen de onderhavige woninginbraak en de gevorderde immateriële schade. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de schade te matigen. 9.3 Het oordeel van de rechtbank Voorop gesteld wordt dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit op grond van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zich met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Daarnaast volgt uit artikel 361, tweede lid, Sv onder andere dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering als sprake is van schade die recht- www.slachtofferhulp.nl 3

streeks aan hem is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. In dit geval vordert de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade. In artikel 6:106 lid 1 sub b BW is bepaald dat een benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien een benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel of van schending van de eer of goede naam, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in zijn persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Voor de beantwoording van die vraag moeten voldoende concrete gegevens worden aangevoerd om te kunnen vaststellen of sprake is van geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde partij heeft, anders dan zijn eigen verklaring, geen rapportage door een deskundige of andere concrete gegevens aangevoerd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de impact die de woninginbraken op de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft, kan de rechtbank op grond van het voorgaande niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dit heeft tot gevolg dat de vraag of sprake is van een andere aantasting in zijn persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW ontkennend moet worden beantwoord. De rechtbank overweegt verder dat ook als wel vast zou komen te staan dat sprake is van een andere aantasting in zijn persoon, de rechtbank vervolgens niet kan vaststellen welk deel van de door de benadeelde partij opgevoerde schade rechtstreeks het gevolg is van de onderhavige woninginbraak. Hiervoor is nader onderzoek nodig en een strafprocedure is daarvoor niet de geëigende weg. 4. Rechtbank Amsterdam 23-12-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8719 (Schuldheling; art. 417bis Sr. Smartengeld zonder letsel. Geen rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 onder b Sv.) De Rechtbank: Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft het verzoek tot vergoeding van immateriële schade nader onderbouwd. Hij heeft aangevoerd dat hij sinds de inbraak heeft plaatsgevonden moeite heeft om een veilige plek te vinden waar hij zich thuis voelt. Voorts blijkt uit de onderbouwing dat er bij de inbraak goederen zijn weggenomen die voor hem emotioneel zeer waardevol zijn. Nu verdachte blijkens hetgeen in rubriek 4 is vermeld zal worden vrijgesproken van de onder 4 primair ten laste gelegde inbraak en zal worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde schuldheling, is niet komen vast te staan dat de immateriële schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal derhalve ten aanzien van de gevorderde immateriële schade in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. 5. Gerechtshof Den Haag 27-12-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3905 (Samenloop vordering benadeelde partij en civiele procedure. Vordering benadeelde nietontvankelijk.) Het Hof: Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer] In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van 2.616,51. www.slachtofferhulp.nl 4

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. Naar het oordeel van het hof dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK9031), waaruit volgt dat nu de benadeelde partij zich voor de schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde reeds tot de civiele rechter heeft gewend en de civiele rechter hieromtrent heeft beslist, de benadeelde partij in haar vordering niet kan worden ontvangen. 6. Rechtbank Den Haag 29-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16450 (Richtlijn Letselschaderaad. Kosten huishoudelijke hulp deels toegewezen. Ingangsdatum wettelijke rente.) De Rechtbank: 7 De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel Mevrouw [slachtoffer], bijgestaan door haar advocaat mr. E.W. Bosch, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot 43.548,85. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit: 1.materiële schade voor een bedrag groot 15.301,60, bestaande uit de posten eigen risico ( 385,-), kosten medicatie ( 52,64), kosten fysiotherapie ( 170,-), rijbewijs ( 38,-), extra gereden kilometers ( 631,16) en geld ( 14.024,-); 2.kosten voor huishoudelijke hulp voor een bedrag groot 4.883,-; 3.immateriële schade voor een bedrag groot 23.250,-; 4.kosten medische informatie voor een bedrag groot 114,25. 7.1 Het standpunt van de officieren van justitie De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering. Zij hebben betoogd dat de schadeposten eigen risico zorgverzekering, kosten medicatie, kosten fysiotherapie, kosten nieuw rijbewijs en reiskosten geheel kunnen worden toegewezen. Voor wat betreft het gestolen geld hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag dient te worden verminderd met de onder de verdachten in beslag genomen geldbedragen die aan de benadeelde partij zullen worden geretourneerd, waardoor een bedrag van 10.964,-- kan worden toegewezen. Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor kosten huishoudelijk hulp hebben de officieren van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Zij hebben voorts gevorderd dat de immateriële schade tot een bedrag van 12.500,- kan worden toegewezen en dat de vordering op dit punt voor het meerdere niet-ontvankelijk wordt verklaard zodat de benadeelde partij dat deel van de vordering bij de civiele rechter kan aanbrengen. Voorts hebben de officieren van justitie gevorderd dat de wettelijke rente met ingang vanaf de datum van het ontstaan van de schade zal worden toegewezen, dat de verdachte hoofdelijk zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade en dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot 24.741,60 subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]. 7.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Subsidiair dient de vordering ongegrond te worden ver- www.slachtofferhulp.nl 5

klaard omdat die onvoldoende is onderbouwd. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Materiële schade De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de schadeposten eigen risico zorgverzekering, kosten medicatie, kosten fysiotherapie, kosten nieuw rijbewijs en reiskosten, is voldoende onderbouwd en niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. De schadepost gestolen geld zal worden toegewezen tot een bedrag van 10.964,--, nu de officieren van justitie hebben toegezegd dat de onder de verdachten in beslag genomen geldbedragen aan de benadeelde partij zullen worden teruggegeven. De rechtbank zal de gevorderde kosten voor huishoudelijk hulp tot een bedrag van 3.640,-- toewijzen. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij in de eerste dertien weken na de bewezen verklaarde feiten voor wat betreft het uitvoeren van huishoudelijk werk zwaar beperkt was, zoals bedoeld in de Richtlijn Huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad. Daarom kan voor die periode een bedrag van 280,-- per week worden toegewezen voor kosten voor huishoudelijk hulp. Dit komt neer op een bedrag van (13 x 280,--) 3.640,--. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor huishoudelijk hulp na de dertiende week, mede in het licht van de betwisting door de verdediging, door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal op dit punt voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering bij de civiele rechter aanbrengen. Het voorgaande betekent dat de volgende bedragen aan materiële schade zullen worden toegewezen: eigen risico zorgverzekering 385,- kosten medicatie 52,64 kosten fysiotherapie 170,- kosten rijbewijs 38,80 reiskosten 631,16 gestolen geld 10.964,- kosten huishoudelijk hulp 3.640,- totaal 15.881,60 De vordering zal voor zover die betrekking heeft op materiële schade tot een bedrag van 15.881,60 hoofdelijk worden toegewezen. De rechtbank zal over dit bedrag de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 15 december 2016 (de datum waarop het onderzoek ter terechtzitting is gesloten). Immateriële schade De benadeelde partij heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat zij immateriële schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van de onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van 15.000,-- aan smartengeld naar billijkheid toewijsbaar. Zij heeft daarbij acht geslagen op het op de benadeelde partij uitgeoefende geweld, de aard en ernst van het opgelopen letsel, de medische behandeling, het feit dat ook haar zevenjarige dochtertje slachtoffer was van de gewelddadige woningoverval, de psychische gevolgen die de benadeelde partij daar tot op heden van ondervindt, alsmede op de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken doorgaans worden toegewezen. Aangezien de benadeelde partij heeft gevorderd dat verdachte en zijn mededaders hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding en voor feit 1 en feit 2 verschillende verdachten zijn veroordeeld, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor 2/3 deel toewijzen aan feit 1 (de diefstal met geweld) en voor 1/3 deel aan feit 2 (de wederrechtelijke vrijheidsberoving). Dat betekent dat de rechtbank de verdachte en zijn mededaders van feit 1 hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van 10.000,-- aan immateriële schade die is ontstaan door het onder feit 1 ten laste gelegde. De verdachte en zijn mededa- www.slachtofferhulp.nl 6

der van feit 2 zullen voorts hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van 5.000,-- aan immateriële schade die is ontstaan door het onder feit 2 ten laste gelegde. De rechtbank zal de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 25 februari 2016 toewijzen, aangezien vast staat dat de schade op die dag is ontstaan. Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op 114,25 (kosten opvragen medische informatie), en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte: - voor wat betreft feit 1: de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot 25.881,60 ten behoeve van [slachtoffer], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 over het deel materiële schade groot 15.881,60 en de wettelijke rente vanaf 25 februari 2016 over het deel immateriële schade groot 10.000,--; -voor wat betreft feit 2: de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot 5.000,-- aan immateriële schade ten behoeve van [slachtoffer], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2016. 7. Rechtbank Oost-Brabant 5-1-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:70 (Dood door schuld in het verkeer; art. 6 WVW en Rijden onder invloed; art. 8 WVW. Eigen schuld van het overleden slachtoffer (passagier); art. 6:101 BW? Onevenredige belasting; art. 361 lid 3 Sv. Shockschade.) De Rechtbank: Verdachte heeft door zijn schuld als bestuurder van een driewielig motorvoertuig een verkeersongeval veroorzaakt waarbij de bijrijder van verdachte, [slachtoffer], een 20-jarige jongeman in de kracht van zijn leven, om het leven is gekomen. Verdachte verkeerde tijdens het ongeval onder invloed van een zeker voor hem als beginnend bestuurder - verboden hoeveelheid alcohol en reed aanmerkelijk harder dan ter plaatse was toegestaan. Verdachte heeft de nabestaanden van zijn slachtoffer een onbeschrijflijk en onherstelbaar leed aangedaan. Dit leed is ook indringend ter zitting onder woorden gebracht door de vader van [slachtoffer]. [ ] De vordering van de benadeelde partij nabestaanden van [slachtoffer]. Het standpunt van de officier van justitie. Volgens de officier van justitie bevat de vordering op meerdere onderdelen lastige civiele kwesties. Dat geldt de kleding van [slachtoffer], die niet is te beschouwen als schade van de nabestaanden. Voor de kleding van de nabestaanden bij de uitvaart is het causaal verband betwistbaar. Shockschade is niet eenvoudig in een strafzaak inpasbaar. De gevorderde kosten van rechtsbijstand bezien mogelijk niet alleen de kosten van benadeelde partij in de strafzaak, ze zijn niet uitgesplitst. Voor de psychische nazorg is nadere onderbouwing nodig. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding, met uitzondering van alle kosten opgenomen onder de post begrafeniskosten en de telefoonkosten en reiskosten, opgenomen onder de post extra kosten. Met betrekking tot de vraag welk deel van de gevor- www.slachtofferhulp.nl 7

derde advocaatkosten in direct verband staat met het strafbare feit en dus voor toewijzing in aanmerking komt, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de verdediging. De verdediging stelt zich in navolging van de officier van justitie op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding, met uitzondering van alle kosten opgenomen onder de post begrafeniskosten. Ten aanzien van de vordering van alle kosten opgenomen onder deze kostenpost refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Indien de rechtbank besluit dat er een bedrag aan schadevergoeding wordt toegekend, kan dit volgens de verdediging maar tot maximaal 50% van dat bedrag, gelet op het feit dat de verzekeringsmaatschappij maar 50% uitkeert gelet op de eigen schuld van het slachtoffer. Beoordeling. Eigen schuld van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan leiden tot vermindering van de schadevergoedingsplicht. Bij een beroep op deze bepaling moet door de rechtbank worden beoordeeld in welke mate eventueel onverantwoord of onverstandig gedrag van [slachtoffer] die nacht, als een hem toe te rekenen omstandigheid, aan het ontstaan dan wel de omvang van de schade heeft bijgedragen. Een en ander voorts met de eventuele toepassing van de in dit wetsartikel bedoelde billijkheidscorrectie. Gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kan de eigen schuld ook worden tegengeworpen aan de nabestaanden van de overledene. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de toepassing van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek tot een zo complexe beoordeling leidt, dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit is er onder meer in gelegen dat de rechtbank op basis van de inhoud van het procesdossier niet kan vaststellen of het slachtoffer ten tijde van het ongeval een helm droeg (er is maar één helm aangetroffen op de plaats van het ongeval) en of en hoeveel het slachtoffer zelf gedronken had en in hoeverre het slachtoffer wetenschap had van het drankgebruik van verdachte, voordat hij bij verdachte achterop het motorvoertuig is gestapt. Gelet op het voorgaande, en gelet op het feit dat toepassing van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek in beginsel alle posten op de vordering beslaat, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de gehele vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op de vraag of de nabestaanden wel een recht op vergoeding van shockschade toekomt, hetgeen de verdediging heeft betwist, zal de rechtbank reeds daarom niet nader ingaan. Dat geldt ook voor de vraag welke invloed de ontvangen verzekeringsuitkering ter zake van de kosten van de uitvaart heeft op de uiteindelijke hoogte van het te vorderen schadebedrag ter zake van de kosten van lijkbezorging. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdediging zich weliswaar ter zake heeft gerefereerd, maar dat voor een juiste beoordeling de aard van de verzekeringspolis, welke polis niet is overgelegd, een rol kan spelen. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Oplegging bijzondere maatregelen/voorwaarden 8. Hoge Raad 3-1-2017, ECLI:NL:HR:2017:4 Conclusie A-G Hofstee: ECLI:NL:PHR:2016:1305 Cassatie tegen: Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 augustus 2015, nummer 21/002563-15 www.slachtofferhulp.nl 8

(Oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v lid 1 en 2 Sr. kan slechts worden opgelegd indien dit strekt tot de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten en de oplegging dient te worden gemotiveerd.) De Hoge Raad: 2 Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt over de oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregelen). 2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij: "hij in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal, - die [betrokkene 1] een WhatsApp en smsbericht gestuurd en - die [betrokkene 1] een e-mail bericht gestuurd en - die [betrokkene 1] een brief gestuurd en - die [betrokkene 1] gebeld en - een cadeau voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en - bloemen en een brief voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en - naar de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gegaan en - zich in de tuin en in de nabijheid van die woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) opgehouden." 2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in: "Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen. (...) Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1977." 2.4. Het Hof heeft de oplegging van de straf en maatregel als volgt gemotiveerd: "Oplegging van straf en/of maatregel De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 we- www.slachtofferhulp.nl 9

ken, zoals door de politierechter is opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur, passend en geboden is." 2.5.1. Art. 38v, eerste en tweede lid, Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde: "1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak: 1. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld; 2. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd. 2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen: a. zich niet op te houden in een bepaald gebied, b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen, c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar." alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen." (Kamerstukken II 2010-2011, 32 551, nr. 3, p. 6 en 7) 2.6. Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat de vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge art. 38v, eerste lid onder 1 of 2, Sr slechts kan worden opgelegd indien dit strekt tot de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten, diende het Hof te motiveren waarom het de vrijheidsbeperkende maatregelen heeft bevolen. Nu elke motivering van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ontbreekt, is het middel terecht voorgesteld. 2.5.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in: "4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast (...) De toepassing van de maatregel wordt (...) beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel www.slachtofferhulp.nl 10