Instelling. Onderwerp. Datum

Vergelijkbare documenten
Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Successierechten. Maandelijkse nieuwsbrief verschijnt niet in juli

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

, geboren te op ' met ondernemingsnummer ~ wonende te. eisende p a r tij: vertegenwoordigd door mr te

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen dd. 16 december 2005

Instelling. Onderwerp. Datum

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

, weduwe van de heer. wonende te Zele, te Zele, wettelijke erfgenaam van de. heer, wonende te ZeleJ

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Geregistreerde schenkingen om successierechten te vermijden. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

M. Nuyens, enig rechter, P. Vanveldhoven, afgevaardigd griffier. afgeleverd aan: afgeleverd aan: bedrag: datum: bedrag: datum: blad 1/5

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN 23 JUNI 2010

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Hof van Cassatie. Onderwerp. Valsheid in geschrifte - Wegverkeer, algemeen. Datum. 17 juni 2014

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

V O N N I S OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 18 APRIL de kamer. 1 e blad ARBEIDSRECHTBANK GENT

Instantie. Onderwerp. Datum

, r rj' Rechtbank van eerste aardeg Antwerpen, afdeling Turnhout. ,.,. t \ f.l :1 t.l "f-.t ' Rechtsmiddelen. itgifte.

Instelling. Cazimir. Onderwerp. VLABEL spreekt zich uit over langst-leeft-al-heeft-beding of verblijvingsbeding. Datum.

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout

Instelling. Onderwerp. Datum

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen. Arrest

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

sectie burgerlijke rechtbank

Rechtbank v n eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, sectie burgerlijke rechtbank

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Hof van beroep Antwerpen

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding in volledig akkoord. Copyright and disclaimer

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Instelling. Onderwerp. Datum

Rolnummer: 21 Nummer van het arrest: A2 van 28 november 2002 ARREST. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën,

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding in gemeen akkoord. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Federale Overheidsdienst Financiën. Onderwerp

Transcriptie:

Instelling Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen Onderwerp Passief van de nalatenschap - Schulden van de overledene - Schuld wegens overbedeling van huwgemeenschap - Schulderkenning Schenkingen Datum 10 januari 2014 Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. M&D Seminars 2015 M&D SEMINARS Eikelstraat 38 9840 De Pinte T 09 224 31 46 F 09 225 32 17 info@mdseminars.be www.mdseminars.be

Rechtspraak - Successierechten Passief van de nalatenschap - Schulden van de overledene - Schenkingen Vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen dd. 10.01.2014 (rolnr : 12/4726/A) De Fiscale Koerier 2014/508 Passief van de nalatenschap - Schulden van de overledene - Schenkingen M.b.t. de schulden als gevolg van de overbedeling van de huwgemeenschap is de rechtbank van oordeel dat, aangezien de opleg niet werd begroot en hiervan geen melding werd gemaakt in de aangifte van nalatenschap van wijlen de moeder van de belastingplichtigen, de administratie terecht alle roerende goederen, zonder aftrek van enige compensatie, in hoofde van de langstlevende heeft belast. De erfgenamen hadden er alle belang bij om de opleg te vermelden in de aangifte van nalatenschap die n.a.v. het overlijden van de eerststervende echtgenote werd ingediend. Indien de opleg n.a.v. het overlijden van de echtgenote was begroot en hiervan melding was gemaakt in haar aangifte van nalatenschap, waren de successierechten die destijds verschuldigd waren veel lager geweest. Volgens de rechtbank blijkt uit niets dat de echtgenoot er zich toe verbonden had als gevolg van de overbedeling enige opleg te betalen. Het feit dat de opleg slechts opeisbaar was na zijn overlijden is volgens de rechtbank zonder belang. De rechtbank beslist dat de administratie de beweerde overbedelingsschuld terecht als passief heeft verworpen. De rechtbank aanvaardt evenmin de echtheid van de schulden als gevolg van de schenkingen die bij wijze van schulderkenning werden gedaan. Volgens de rechtbank falen de erfgenamen in de bewijslast die krachtens artikel 33 W.Succ. op hen rust. De rechtbank wijst er o.m. op dat van de beweerde schuld geen melding werd gemaakt in de aangifte van nalatenschap van wijlen de echtgenote van de decujus (moeder van de kinderen) en evenmin wordt aangetoond dat de schenkers ooit enige aflossing hebben gedaan van schuldig gebleven bedragen of op de openstaande sommen de overeengekomen rente hebben betaald. VONNIS gewezen en uitgesproken in het gerechtsgebouw te Antwerpen Inzake A.R. 12/4726/A op tien januari tweeduizend veertien in openbare zitting van de eerste F kamer van de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, waar zetelden: 1. R. C. G., zonder gekend beroep, geboren te O. op 23 maart 1959, wonende te S., - woonstkeuze doende op het adres van haar raadsman Meester N. G. d. M. EERSTE EISENDE PARTIJ - verschijnende bij meester N. G. d. M., advocaat, kantoorhoudende te B. 2. R. S. M. T., zonder gekend beroep, geboren te B. op 22 april 1959, wonende te T. TWEEDE EISENDE PARTIJ - verschijnende bij meester N. G. d. M. loco meester W. C., advocaat, kantoorhoudende te S.

3. R. A., voorheen R. A. P., zonder gekend beroep, geboren te R. op 30 november 1961, wonende te V. DERDE EISENDE PARTIJ - verschijnende bij meester N. G. d. M., advocaat, kantoorhoudende te B. tegen de Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, met burelen te Brussel, in de persoon van de Ontvanger van het Registratiekantoor Turnhout II, met burelen te 2300 Turnhout, Gemeentestraat 11. VERWERENDE PARTIJ - verschijnende bij meester B. V. loco meester M. v. B., advocaat, kantoorhoudende te S. *** Gezien de stukken in het dossier van de rechtspleging, onder meer: - het exploot van rechtsingang, betekend door het ambt van gerechtsdeurwaarder P. B. te T. op 26 juli 2012, - de beschikking verleend overeenkomstig artikel 747, 1 van het Gerechtelijk Wetboek op 12 september 2012, - de conclusies en stukken van partijen. Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken. Gelet op de verordeningen van de Raad van ministers nummer 974/98 van 3 mei 1998 en nummer 1103/97 van 17 juni 1997 en de wetten van 26 juni 2000 en 30 juni 2000 ter invoering van de euro. Gehoord partijen in hun middelen en gezegden ter zitting van 13 december 2013. De vordering strekt ertoe te zeggen voor recht dat *** - er in hoofdorde geen successierechten (noch intresten) verschuldigd zijn op de nalatenschap gelet op het feit dat de vordering van de Staat verjaard is en dus zonder voorwerp is, - het bestaan en de omvang, en, voor zoveel als nodig, de echtheid van de overbedelingsschuld ten bedrage van 3.659.192,02 EUR en van de schuld die voortkomt uit de schenkingen door schuldigerkenning ten bedrage van 272.836,22 EUR bewezen zijn en deze schulden terecht in aftrek zijn gebracht van het actief van de nalatenschap van wijlen de Heer L. R., overleden op 27 augustus 2009; dat beide schulden minstens onder het toepassingsgebied vallen van artikel 33, lid 3, 1 en / of 2 W.Succ., - deze schulden derhalve ten onrechte door de fiscale administratie zijn verworpen, - het netto-actief van de nalatenschap van wijlen de Heer L. R. ingevolge de aftrek van deze schulden 81.631,85 EUR bedraagt, - de onder voorbehoud betaalde successierechten ten belope van 939.846,00 EUR, na aftrek van hetgeen verschuldigd is op het netto-actief van 81.631,85 EUR, ten onrechte zijn betaald, - de fiscale administratie dient te worden veroordeeld tot terugbetaling van de te veel betaalde successierechten, zijnde een bedrag van 939.846,00 EUR, na aftrek van hetgeen verschuldigd is aan successierechten in hoofdsom om de netto waarde van de nalatenschap van wijlen de Heer L. R., zijnde 81.631,85 EUR, te vermeerderen met de intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf de dagvaarding, - in de mate dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat de gegevens vermeld in deze conclusie onvoldoende zijn om het bewijs te leveren dat de overbedelingsschuld bij het overlijden van wijlen de Heer L. R. niet was terugbetaald (quod non), eisers worden verzocht om de rekeninguittreksels van de diverse bankrekeningen die hebben bestaan russen het overlijden van wijlen Mevrouw C. L. en het overlijden van wijlen de Heer L. R. over te maken aan de rechtbank en aan verweerder teneinde het bewijs van de niet-terugbetaling te leveren, - in de mate dat de rechtbank niettemin van oordeel zou zijn dat de opleg verschuldigd naar aanleiding van het keuzebeding onder last onder de toepassing van artikel 33 W.Succ zou vallen, terwijl dit niet het

geval zou zijn bij het beding van vooruitmaking onder last, de verenigbaarheid daarvan met artikel 10 en 11 van de Grondwet, aan het Grondwettelijk Hof zal worden voorgelegd, - in de mate dat de rechtbank niettemin van oordeel zou zijn dat het principe van de zaakvervanging niet zou spelen, zodat de tweede uitzondering van artikel 33 W.Succ. enkel zou spelen wanneer identiek dezelfde goederen in de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot zijn gebleven en niet wanneer de verkregen goederen door andere zouden zijn vervangen door zaakvervanging, de verenigbaarheid daarvan met artikel 10 en 11 van de Grondwet, aan het Grondwettelijk Hof zal worden voorgelegd, en verweerder te veroordelen tot de kosten van het geding. Beoordeling Betreffende de verjaring Vooreerst werpen eisers op dat de eis van de administratie van de successierechten, intresten en boete verjaard is overeenkomstig artikel 137, 1 W.Succ. nu volgens hen de aangifte van nalatenschap werd ingediend op 23 maart 2010 en er geen stuitende handelingen werden gesteld. Aangezien de verschuldigde sommen, zij het onder voorbehoud, volledig werden betaald, had de administratie geen eis meer en bij gebrek aan eis kon de verjaring vanaf deze betaling niet meer lopen tegen de administratie zodat er dan ook geen sprake is van verjaring. Betreffende de overbedelingsschuld ten bedrage van 3.659.192,02 EUR Wijlen de Heer L. R. en wijlen Mevrouw C. L. huwden in Nederland op 21 november 1947 zonder voorafgaande huwelijksvoorwaarden en Bijgevolg onder het stelsel der algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht. Op een ogenblik dat wijlen de Heer L. R. en wijlen Mevrouw C. J. duurzaam in België gevestigd waren hebben zij bij Belgische notariële akte van 28 oktober 1991 voornoemd huwelijksvermogensstelsel aangevuld door toevoeging van volgend beding, namelijk: "Wanneer het huwelijksstelsel eindigt door overlijden van een der echtgenoten wordt het gemeenschappelijk vermogen bij helften verdeeld, onverminderd de rechten die de langstlevende als erfgenaam in de nalatenschap van de eerststervende kan laten gelden. De langstlevende der echtgenoten zal evenwel het recht hebben die goederen en schulden aan te wijzen die hij of zij in zijn of haar kavel wenst op te nemen, ongeacht hun waarde; indien de aldus aan de langstlevende toegewezen kavel zijn of haar gerechtigheden in het gemeenschappelijk vermogen overtreft, zal hij of zij de passende opleg aan de nalatenschap verschuldigd zijn. De betaling van deze opleg zal evenwel niet kunnen gevorderd worden zolang de langstlevende der echtgenoten in leven is, noch zal voor deze betaling enige zekerheid moet worden gesteld of kunnen geëist." Wijlen Mevrouw C. L. overleed op 26 januari 2003. De erfgenamen van wijlen Mevrouw C. L. waren haar echtgenoot, zijnde wijlen de Heer L. R., en hun geadopteerde kinderen, zijnde huidige eisers. De aangifte van nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L. werd ingediend door haar erfgenamen, zijnde haar echtgenoot en hun geadopteerde kinderen. In de aangifte van nalatenschap verklaarden voornoemde erfgenamen onder meer dat mede ingevolge de keuzemogelijkheid voorzien in de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel bij voornoemde notariële akte van 28 oktober 1991 alle roerende goederen aan de langstlevende echtgenoot, zijnde wijlen de Heer L. R., toekwamen. Niettegenstaande de langstlevende echtgenoot, zijnde wijlen de Heer L. H., ingevolge deze keuze van voornoemde notariële akte van 28 oktober 1991 een passende opleg aan de nalatenschap verschuldigd was, die echter slechts opeisbaar was bij zijn overlijden, en niettegenstaande de begroting van deze opleg van belang was voor de verschuldigde successierechten inzake de nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L., werd op dat ogenblik deze opleg niet begroot en werd hiervan niet de minste melding gemaakt in de aangifte van nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L. Aangezien deze opleg niet werd begroot en hiervan niet de minste melding werd gemaakt in de aangifte van nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L., heeft de administratie alle roerende goederen van haar nalatenschap terecht belast in hoofde van de langstlevende echtgenoot, zijnde wijlen de Heer L. R. Indien deze opleg wel was begroot en hiervan melding werd gemaakt in de aangifte van nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L., waren de verschuldigde successierechten inzake de nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L. veel lager geweest, hetgeen trouwens door eisers uitdrukkelijk wordt erkend in hun

conclusies, doch wijlen de Heer L. R. en huidige eisers hebben de beweerde duidelijk teveel berekende successierechten niet betwist. Op 27 augustus 2009 overleed wijlen de Heer L. R. In de aangifte van nalatenschap van wijlen de Heer L. R., die werd ingediend door zijn erfgenamen, zijnde voornoemde geadopteerde kinderen die ook erfgenamen waren van wijlen Mevrouw C. L. en mede haar aangifte van nalatenschap hadden ingediend, werd voornoemde opleg ingevolge voornoemde keuze destijds van wijlen de Heer L. R. inzake de roerende goederen voor het eerst begroot en dit op een bedrag van 3.679.568,32 EUR, dat later werd verminderd tot 3.659.192,02 EUR. In het passief van de nalatenschap van wijlen de Heer L. R. hebben de geadopteerde kinderen, zijnde huidige eisers, de beweerde schuld van wijlen de Heer L. R. aan de nalatenschap van Mevrouw C. L. ingevolge voornoemde overbedeling van de roerende goederen dan ook aangegeven voor voornoemd bedrag van 3.679.568,32 EUR, doch deze beweerde schuld werd door de administratie niet aanvaard als passief. Aangezien nergens uit blijkt dat wijlen de Heer L. R. zich ertoe verbonden had een opleg te betalen voor voornoemde overbedeling, hoewel hij hierbij alle belang had gezien - zoals hoger vermeld - de verschuldigde successierechten hierdoor veel lager waren geweest, en aangezien bovendien de beweerde verschuldigde opleg, hoewel deze overeenkomstig voornoemde notariële akte van 28 oktober 1991 slechts opeisbaar was bij zijn overlijden, ook voordien reeds volledig of gedeeltelijk kon betaald worden, wordt het bestaan, minstens de omvang, van deze beweerde overbedelingsschuld ten bedrage van 3.659.192,02 EUR niet het minste bewezen en zeker niet op het ogenblik van het overlijden van wijlen de Heer L. R. op 27 augustus 2009. Noch de verklaringen van huidige eisers, noch enig ander objectief element, noch het aanbod aan de hand van rekeninguittreksels leveren het vereiste bewijs en / of kunnen het vereiste bewijs leveren, ook niet door vermoedens, van het bestaan en / of de omvang van deze beweerde overbedelingsschuld op het ogenblik van het overlijden van wijten de Heer L. R. Bijgevolg heeft de administratie deze beweerde overbedelingsschuld terecht niet aanvaart als passief. Betreffende de schuld voortspruitende uit schenkingen door schulderkenning ten bedrage van 272.836,22 EUR Bij Nederlandse notariële akten van 22 december 1986, 29 december 1987, 16 december 1988 en 13 december 1989 hebben wijlen de Heer L. R. en wijlen Mevrouw C. L. aan hun geadopteerde kinderen, zijnde huidige eisers, wijze van schulderkenning schenkingen gedaan van bepaalde geldsommen onder meer onder de navolgende bepalingen, namelijk: - de bedragen tijdens het leven van de schenkers niet opeisbaar zijn; - over de schuldig gebleven bedragen jaarlijks op 15 december een rente wordt vergoed van 6% per jaar; - de schuldig gebleven bedragen terstond geheel en ondeelbaar opeisbaar zijn bij overlijden van de langstlevende van de schenkers; - schenkers te allen tijde tot gehele of gedeeltelijke aflossing van de schuldig gebleven bedragen bevoegd zijn. Niettegenstaande de beweerde schuld voortspruitende uit voornoemde schenkingen voor de helft aftrekbaar was in de nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L., hetgeen door eisers uitdrukkelijk wordt erkend in hun conclusies, hebben haar erfgenamen, zijnde haar echtgenoot en hun geadopteerde kinderen dit nagelaten te doen. In het passief van de nalatenschap van wijlen de Heer L. R. hebben deze geadopteerde kinderen, zijnde huidige eisers, de beweerde schuld van wijlen de Heer L. R. ingevolge voornoemde schenkingen door schulderkenning wel voor de helft aangegeven, namelijk voor 272.836,22 EUR, doch deze beweerde schuld werd door de administratie niet aanvaard als passief. Krachtens artikel 33 W.Succ. worden de schulden aangegaan door de overledene ten behoeve van een zijner erfgenamen, zoals te dezen ingevolge de schenkingen door schulderkenning aan zijn geadopteerde kinderen, niet aangenomen tenzij - indien het bewijs van hun echtheid door de aangevende partijen wordt ingebracht, hetgeen door alle middelen van gemeen recht, ook door getuigen en vermoedens, met uitsluiting van de eed, kan geleverd worden;

- indien zij tot onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak hebben de verkrijging, de verbetering, het behoud of de terugbekoming van een goed, dat op de dag van het afsterven van de overledene tot dezes boedel behoorde. Noch voornoemde Nederlandse notariële akten, noch de verklaringen van huidige eisers, noch enig ander objectief element, leveren het vereiste bewijs, ook niet door vermoedens, van de echtheid van de beweerde schuld voortspruitende uit schenkingen door schulderkenning ten bedrage van 272.836,22 EUR op het ogenblik van het verlijden van wijlen de Heer L. R. op 27 augustus 2009 (vergelijk Antwerpen 18 oktober 2011, T.F.R. 2012/56) zodat eisers dan ook falen in hun bewijslast, te meer nu van deze beweerde schuld geen melding werd gemaakt in de aangifte van nalatenschap van wijlen Mevrouw C. L., de schenkers te allen tijde tot gehele of gedeeltelijke aflossing van de schuldig gebleven bedragen bevoegd waren en de jaarlijkse rente niet effectief werd betaald. Verder heeft de beweerde schuld voortspruitende uit schenkingen door schulderkenning ten bedrage van 272.836,22 EUR geenszins tot onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak de verkrijging, de verbetering, het behoud of de terugbekoming van een goed, dat op de dag van het overlijden van wijlen de Heer L. R. tot dezes boedel behoorde. De rechtbank is te dezen van oordeel dat artikel 33 W.Succ. de bepalingen waaraan het Grondwettelijk Hof vermag te toetsen klaarblijkelijk niet schendt zodat de rechtbank niet gehouden is tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. Bijgevolg heeft de administratie deze beweerde schuld voortspruitende uit schenkingen door schulderkenning terecht niet aanvaard als passief. Betreffende de rechtsplegingsvergoeding Wat de rechtsplegingsvergoeding betreft, zijn beide partijen in hun conclusies akkoord met een bedrag van 1.320,00 EUR, waarvan de rechtbank akte kan verlenen. OM DEZE REDENEN DE RECHTBANK rechtdoende op tegenspraak, alle andere en strijdige conclusies verwerpend, Verklaart de vordering toelaatbaar, doch ongegrond en wijst deze af. Veroordeelt eisers tot de kosten van het geding tot op heden door verdeelder begroot op en door de rechtbank vereffend op 1.320,00 EUR rechtsplegingsvergoeding. ( ) ARREST A1 14/0300 mnrs12540174