ZWEMlNRlCHTlNGEN P134-1 WETTELIJKE BEPALINGEN 1982 blz.1

Vergelijkbare documenten
Wet arbeid Vreemdelingen

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging Bouwverordening Gemeente Terneuzen. De gewijzigde Bouwverordening van de gemeente Terneuzen vast te stellen.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

WET van 7 december 1972, tot regeling van de handel in en het gebruik van bestrijdingsmiddelen (Bestrijdingsmiddelenwet) (G.B no. 151).

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 1.2 De artikelen 1 tot en met 4 van de Algemene Termijnenwet zijn op deze verordening van overeenkomstige toepassingen.

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

SURINAME ARBEIDSWET No. 163

Eerste Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== I. Definities. Artikel 1

IN NAAM DER KONINGIN. DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht.

Artikel 1.1 Begripsomschrijving Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

EERSTE AFDELING ALGEMENE BEPALINGEN

EERSTE AFDELING INLEIDENDE BEPALINGEN. Artikel 1 1. Artikel 2 2

Reclameverordening gemeente Utrecht 2017

LANDSVERORDENING van de 7de maart 1968 houdende nieuwe voorschriften inzake middelen tot bestrijding van schadelijke dieren en planten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

VERORDENING SPEELAUTOMATENHALLEN GOOISE MEREN 2016

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

MONUMENTENVERORDENING 2006

3 december 1992, houdende plaatsing in het

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Eerste Kamer der Staten-Generaal

VERORDENING DRANK- EN HORECAWET BUSSUM 2014

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== Artikel 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

1965 No.10. Landsverordening van 22 augustus 1964 houdende bepalingen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling (Arbeidsbemiddelingsverordening).

Bijlage IV ; Arbeid aan boord van schepen. 1. ; Werkingssfeer

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling

Beleidsregels ontheffing artikel 35 Drank- en Horecawet gemeente Edam-Volendam

==================================================================== Artikel 1

VEILIG WERKEN OP DAKEN 1961 blz.1

SURINAME HOOFDSTUK IV VAKANTIEWET

Parkeerverordening. C!! emborg

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

AB 1996 no.64 KvK 10 MEI 2011 ================================================================

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 1 1. Artikel 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25

2013 no. 42 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

==================================================================== 1. Algemene bepalingen. Artikel 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Citeertitel: Landsverordening bijzondere rechtspositionele bepalingen Kustwachtpersoneel. Wijzigingen: AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no.

Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

Arbeidsomstandighedenregeling. Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen. Paragraaf 4.1 Veiligheid aan op of in tankschepen

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Nieuwe tekst Arbowet na invoering wetswijziging per 1 juli 2017

WERKEN MET HOUTBEWERKINGSMACHINES 1987 blz.1

GEMEENTEBLAD 2002 nr. 121

Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten LANDSVERORDENING BEPERKING VESTIGING MEDISCHE BEROEPSBEOEFENAREN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Parkeerverordening 2013

Burgerlijk Wetboek Boek 7, Afdeling 5

Verordening op het parkeren 2007

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 januari 2004, nr ;

Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Tholen 2017

==================================================================== Artikel 1

Exploitatievergunning horecabedrijf (incl. terras)

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 oktober 2001, nummer 7/90.01;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL. gezien het voorstel van burgemeester en 'Wethouders van 8 december 1987;

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van..; gelet op titel VA van de Wet op de kansspelen en artikel 149 van de Gemeentewet;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2018;

Transcriptie:

blz.1 SUMMARY This publication, first in a set, deals with provisions having to be observed in the Netherlands on watermanipulation in circulationbaths. In the near future separate publications will appear treating the dangers (attending storage and use) of various chemicals and additives being used in circulationbaths. This new set of publications became necessary as a result of developments of recent years in applying -apart from sodium hypochloride and hydrochloric acid- other chemicals, additives and watermanipulation systems. INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 2. Wettelijke bepalingen 2.1 Wetten 2.2 De Hinderwet 2.3 De Veiligheidswet 1934 2.4 De Arbeidswet 1919 2.5 De Bestrijdingsmiddelenwet 2.6 De Gemeentewet, Brandweerwet 2.7 De Wet hygiëne en veiligheid zweminrichtingen 3. Wettelijke Bepalingen 3.1 Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 (VBF) 3.2 Werktijdenbesluit voor bad- en zweminrichtingen 3.3 Arbeidsbesluit jeugdigen

blz.2 INLEIDING De laatste jaren doen zich bij de waterbehandeling in circulatiebaden ontwikkelingen voor, waarbij naast of in plaats van chloorbleekloog en zoutzuur verschillende andere chemicaliën en hulpstoffen worden toegepast. Ook zijn enkele nieuwe waterbehandelingssystemen ontwikkeld. Aan de toepassing van deze stoffen en systemen zijn veiligheidsaspecten verbonden. Hetzelfde geldt voor middelen en apparaten die bij het schoonmaken van zwembaden worden gebruikt. Een en ander was aanleiding het publikatieblad P no 134 'Chloorbleekloog en zoutzuur in zweminrichtingen' te vervangen door een serie publikatiebladen. Deze P-bladen behartigen de veiligheid en de gezondheid van werknemers met betrekking tot het veilig werken met de desbetreffende stof respectievelijk het desbetreffende systeem. Deze bladen steunen in belangrijke mate op de goede praktijk die de Arbeidsinspectie in tal van bedrijven aantrof. Voorts werden bij het samenstellen van de bladen deskundigen uit het bedrijfsleven betrokken en werden de bladen in concept voorgelegd aan werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers, die zich met de inhoud konden verenigen. Gezegd kan dan ook worden dat deze bladen --uiteraard naar de huidige opvattingen en bij de huidige stand der techniek-- met betrekking tot het veilig werken in zweminrichtingen weergeven, hetgeen als standaardniveau kan gelden. Het is vanzelfsprekend dat de Arbeidsinspectie bij het hanteren van de in algemene termen vervatte wettelijke bepalingen --behalve wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen-- zich zal richten naar de inhoud van deze P-bladen. Hierbij wordt evenwel aangetekend dat, mocht op andere wijze een even hoog niveau van veiligheid worden bereikt, uiteraard evenzeer is voldaan aan bedoelde wettelijke bepalingen. Ter completering zijn de belangrijkste wettelijke bepalingen, die de Arbeidsinspectie met betrekking tot zweminrichtingen hanteert, aan het slot van dit blad opgenomen. Met betrekking tot de inrichting van onder andere personeelsaccommodaties wordt verwezen naar publikatieblad P no 30 'Bouw en inrichting van bedrijfsruimten'. Het verdient aanbeveling de aanwijzingen gesteld in P no 30 ook op te volgen ingeval minder dan 10 personen in de zweminrichting werkzaam zijn.

blz.3 2. WETTELIJKE BEPALINGEN 2.1 Wetten Op zweminrichtingen en op de arbeid die in deze inrichtingen plaatsvindt zijn een aantal wetten van toepassing. In het kader van deze publikatie zijn de belangrijkste wetten die op zweminrichtingen van toepassing zijn: - de Hinderwet; - de Veiligheidswet *); - de Arbeidswet; - de Bestrijdingsmiddelenwet; - de Gemeentewet, Brandweerwet; - de Wet hygiëne en veiligheid zweminrichtingen. *) De Veiligheidswet zal t.z.t. worden vervangen door de Arbeidsomstandighedenwet. De op de Veiligheidswet steunende Algemene Maatregelen van bestuur worden bij de inwerkingtreding van de Arboidsomstandighedenwet geacht te zijn vastgesteld krachtens de Arbeidsomstandighedenwet.

blz.4 2.2 De Hinderwet 2.2.1 Algemeen Het doel van de Hinderwet is het voorkomen of beperken van gevaar, schade of hinder, veroorzaakt door een inrichting naar buiten. De Hinderwet verbiedt het oprichten, in werking hebben, wijzigen of uitbreiden van die inrichting zonder vergunning. Ten aanzien van wijzigingen of uitbreidingen die geen, dan wel uitsluitend gunstige, gevolgen zullen hebben op het veroorzaken van gevaar, schade of hinder buiten de inrichting, kan worden volstaan met een melding achteraf. Zweminrichtingen zijn in de meeste gevallen verplicht een hinderwetvergunning aan te vragen bijvoorbeeld vanwege het bezigen van elektromotoren met een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kw (bijvoorbeeld pompen), het verwerken van chemische stoffen (bijvoorbeeld chloorbleekloog) en/of het bezigen van giftige gassen (bijvoorbeeld chloor). Aan een dergelijke vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden kunnen het noodzakelijk maken dat bepaalde voorzieningen worden getroffen ter voorkoming of beperking van gevaar, schade of hinder voor de omgeving. Het verdient aanbeveling bij nieuwbouw, verbouwing of uitbreiding reeds in het ontwerpstadium overleg te plegen met het vergunningverlenend gezag (veelal het gemeentebestuur van de plaats van vestiging van de zweminrichting). Indien door een gemeente vergunning wordt aangevraagd voor een in inrichting die geheel of gedeeltelijk binnen die gemeente is gelegen, is het provinciaal bestuur het vergunningverlenend gezag. Bij de vergunningverlening in het kader van de Hinderwet zijn diverse adviesinstanties betrokken, zoals de regionale inspecteur van de Volksgezondheid belast met het toezicht op de Hygiëne van het Milieu en het districtshoofd van de Arbeidsinspectie. Behalve het vergunningverlenend gezag zijn ook deze instanties belast met het toezicht op de naleving van de Hinderwet. In verband met hun betrokkenheid is het van belang dat ook zij bij het vooroverleg worden ingeschakeld.

blz.5 2.2.2 Vergunningverlenende instanties De overheidsinstanties die op grond van de Hinderwet een vergunning verlenen, zijn: A. Burgemeester en Wethouders van de gemeente van vestiging (de afdeling Hinderwet, meestal ondergebracht in de dienst Bouw- en Woningtoezicht, behandelt de hinderwetaan gelegenheden). B. Gedeputeerde Staten van de provincie van vestiging, indien: - de inrichting in meer dan één gemeente, doch in één provincie is gelegen of zal worden opgericht; - ingeval B. en W. niet binnen 6 maanden beslissen (artikel 19 der Hinderwet); - door een gemeente vergunning wordt verzocht voor een inrichting, die geheel of gedeeltelijk binnen die gemeente is gelegen of zal worden opgericht. De milieudienst van de Provinciale Waterstaat of van een openbaar lichaam adviseert Gedeputeerde Staten. C. De Kroon indien: - de inrichting in meer dan één provincie is gelegen of zal worden opgericht; - door een provinciaal bestuur vergunning wordt verzocht voor een inrichting die in meer dan één gemeente, doch in één provincie is gelegen of zal worden opgericht. 2.2.3 Adviserende instanties Op grond van de Hinderwet zijn de volgende instanties aangewezen om de vergunningverlener te adviseren over de toe te passen voorwaarden: - het districtshoofd van de Arbeidsinspectie; - de regionale inspecteur van de Volksgezondheid belast met het toezicht op de Hygiëne van het Milieu; - Burgemeester en Wethouders van de gemeente van vestiging indien dit college niet zelf de vergunning verleent.

blz.6 2.3 De Veiligheidswet 1934 Het doel van de Veiligheidswet is het voorkomen en bestrijden van ongevallen en het bevorderen van de gezondheid en de hygiëne bij de arbeid. Ruimten waarin water geschikt wordt gemaakt of geschikt wordt gehouden met het doel erin te kunnen zwemmen worden gerekend tot 'fabrieken of werkplaatsen'. Op grond van de Veiligheidswet 1934 is ter beveiliging van de arbeid in fabrieken of werkplaatsen een aantal voorschriften van kracht. Deze voorschriften worden gegeven in het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 (VBF 1938). Het zou in het bestek van deze publikatie te ver voeren alle desbetreffende bepalingen uit dat besluit op te sommen. In hoofdstuk 3 zijn een aantal bepalingen opgenomen die voor zweminrichtingen van groot belang zijn. Er is geenszins getracht alle relevante artikelen op te sommen; er is volstaan met de belangrijkste te vermelden. Het toezicht op de uitvoering en de naleving van de Veiligheidswet 1934 en de op deze wet steunende besluiten berust bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie in wiens district het bedrijf is gelegen. 2.4 De Arbeidswet 1919 Het voornaamste doel van de Arbeidswet is beperking van de arbeidsduur. De wet schrijft maximum normen voor ten aanzien van de arbeidsduur en geeft voorschriften over de rusttijden. De wet verbiedt kinderarbeid en geeft bijzondere voorschriften voor het tegengaan van gevaar voor de gezondheid, de zedelijkheid of het leven van diegenen die binnen een onderneming arbeid verrichten. Evenals bij de Veiligheidswet, wordt een aantal maatregelen nader uitgewerkt in besluiten zoals: - het Arbeidsbesluit 1920; - het Werktijdenbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938; - het Arbeidsbesluit jeugdigen. In hoofdstuk 3 zijn de belangrijkste bepalingen van het Werktijdenbesluit voor bad-en zweminrichtingen en het Arbeidsbesluit jeugdigen vermeld. Het toezicht op de uitvoering en de naleving van de Arbeidswet 1919 en de op deze wet betrekking hebbende besluiten berust bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie in wiens district het bedrijf is gelegen.

blz.7 2.5 De Bestrijdingsmiddelenwet Krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet wordt als bestrijdingsmiddel onder meer aangemerkt elke stof of elk mengsel van stoffen, bestemd om te worden gebruikt bij het bestrijden of afweren van dierlijke of plantaardige organismen of van virussen in zweminrichtingen en wateren waarin wordt gebaad of gezwommen. Het is verboden een bestrijdingsmiddel te verkopen, voorhanden of in voorraad te hebben of te gebruiken, waarvan niet blijkt dat het ingevolge de wet is toegelaten. Als toegelaten gelden middelen waarvan op de verpakking de naam van een toegelaten middel en het nummer van de toelating zijn vermeld. Over de toelating van een bestrijdingsmiddel wordt op aanvraag van de fabrikant, de importeur of een handelaar door de betrokken minister beslist. De toelating van middelen als waarvan hier sprake is, derhalve voornamelijk schoonmaakmiddelen met een desinfecterende werking, alsmede desinfectantia en algiciden voor zwemwater, wordt verleend door de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne in overeenstemming met de Ministers van Landbouw en Visserij en van Sociale Zaken. 2.6 De Gemeentewet, Brandweerwet Op grond van de Gemeentewet en/of Brandweerwet kunnen maatregelen worden geëist met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van brand. Adviezen over deze maatregelen worden gegeven door: - de Rijksinspectie voor het brandweerwezen; - de gemeentelijke of regionale brandweerkorpsen.

blz.8 2.7 De Wet hygiëne en veiligheid zweminrichtingen Krachtens de Wet hygiëne en veiligheid zweminrichtingen is het de houder van een zweminrichting verboden gelegenheid tot zwemmen in die inrichting te geven indien niet is voldaan aan de voorschriften die bij Algemene Maatregel van Bestuur in het belang van de hygiëne en veiligheid (van het publiek) zijn gegeven. De voorschriften betreffen een aantal met name in de wet genoemde onderwerpen; zij mogen slechts bevatten hetgeen naar het oordeel van de Kroon uit een oogpunt van hygiëne en veiligheid strikt noodzakelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen met betrekking tot een in hun provincie gelegen zweminrichting in het belang van de hygiëne en veiligheid nadere voorschriften geven. De houder van een zweminrichting is verplicht de inrichting, overeenkomstig door de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne te stellen regelen, aan te melden bij Gedeputeerde Staten. Indien de toestand van een zweminrichting zodanig is dat onmiddellijk gevaar dreigt voor de gezondheid of de veiligheid van de bezoekers, kan de Commissaris van de Koningin in de provincie de houder van een inrichting gelasten deze onverwijld te sluiten. Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens de wet bepaalde zijn belast de hoofdinspecteur, de inspecteurs en de onder hun bevelen staande ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, die daartoe door de minister zijn aangewezen. Met het toezicht als bovenvermeld zijn binnen een provincie of gemeente tevens belast de ambtenaren die door Gedeputeerde Staten --onderscheidenlijk Burgemeester en Wethouders-- daartoe zijn aangewezen. Een Algemene Maatregel van Bestuur als in de eerste alinea bedoeld, is nog niet vastgesteld. Dat zal pas gebeuren nadat de wet is gewijzigd. Die wijziging is noodzakelijk geworden in verband met de E.G.-richtlijn van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van het zwemwater.

blz.9 3. WETTELIJKE BEPALINGEN 3.1 Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 (VBF) Artikel 93, lid 1 Het ontstaan en de verspreiding van schadelijke of hinderlijke dampen of gassen of van stof in een werklokaal of in een lokaal, waar arbeiders in verband met de eisen van de bedrijfsarbeid moeten verblijven, moet zijn tegengegaan. Waar dit niet of niet in voldoende mate mogelijk is, moeten doeltreffende middelen zijn aangewend tot afvoer van die dampen of gassen of het stof uit het lokaal. In gevallen, waarin door de aard der werkzaamheden afvoer van die dampen of gassen of het stof niet of niet in voldoende mate mogelijk is, moet ten tijde, dat deze werkzaamheden worden verricht, het aantal arbeiders dat zich in het betreffende lokaal moet ophouden, zo klein mogelijk zijn. Artikel 95 Alvorens een arbeider een put, riool, grondkuip, kelder, gashouder, reservoir, silo of andere ruimte, waarin schadelijke of hinderlijke gassen of dampen in zodanige mate kunnen voorkomen, dat bij verblijf in die ruimte gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging bestaat, betreedt of daarin afdaalt, moet uit een onderzoek zijn gebleken, dat die gassen of dampen daarin niet meer in bedoelde mate voorkomen. Artikel 96 Gedurende het verblijf van een arbeider in een ruimte, als in artikel 95 bedoeld, moeten doeltreffende maatregelen zijn genomen, teneinde te voorkomen dat daarin voor inademing ongeschikte dampen of gassen ontstaan of zich verspreiden, tenzij voldoende voorzorgen zijn genomen, opdat hij bij bedwelming onmiddellijk buiten die ruimte kan worden gebracht, zonder dat anderen zich daarin behoeven te begeven. Artikel 97 Het bepaalde in de artikelen 95 en 96 is niet van toepassing, indien de arbeider, die zich in een ruimte als daar bedoeld, begeeft, voorzien is van een toestel, dat de inademing van zuivere lucht of zuurstof waarborgt. Artikel 158, lid 1 Een buis of een reservoir waarin zich een vloeistof of een gas bevindt, waarvan de ontsnapping gevaar voor ongevallen kan doen ontstaan, moet, voor zoveel nodig, tegen beschadiging zijn beschut. Bovendien moeten in of aan een dergelijke buis of reservoir op doelmatige plaatsen de vereiste, zo nodig zelfwerkende afsluiters zijn aangebracht om het uitstromen te voorkomen of om een uitstroming ter spoedigste te doen ophouden.

blz.10 Artikel 163, lid 1 Flessen of vaten, waarin gas onder hogere druk dan die van de dampkring in samengeperste, tot vloeistof verdichte of in opgeloste toestand is verzameld, moeten tegen onnodige verwarming zijn gevrijwaard. Het vervoeren en verplaatsen moet zodanig geschieden, dat vallen op of stoten tegen harde voorwerpen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Artlkel 163, lid 2 Flessen of vaten, als in heteerste lid bedoeld, moeten zodanig zijn opgesteld, dat zij niet kunnen omvallen. Artikel 173a, lid 1 Indien een der hierna omschreven gevaren zich voordoet, hetzij in een geval waarop het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde niet van toepassing is, hetzij in een geval waarin de naleving daarvan niet leidt tot vermijding van dat gevaar, moeten, onverminderd vorenbedoelde bepalingen, voor de arbeiders die aan dat gevaar blootstaan, de daarbij aangegeven persoonlijke beschuttingsmiddelen, in voldoend aantal, beschikbaar zijn en moet er voor worden gezorgd dat die arbeiders die middelen gebruiken: A. gevaar van verwonding door vallende, omvallende of wegvliegende voorwerpen of vallende stoffen dan wel door het stoten van het hoofd: doelmatige veiligheidshelm; B. gevaar van voet- of beenverwondingen door scherpe, vallende, omvallende of wegrollende voorwerpen of door knellen: doelmatig veiligheidsschoeisel; C. gevaar van oogverwonding door spatten van bijtende, hete of zeer koude stoffen dan wel door vonken, splinters, schilfers of stof: doelmatige brillen of gelaatsschermen; D. gevaar te worden gegrepen door bewegende delen van een werktuig, machine, apparaat of installatie dan wel door machinaal bewogen werkstukken en dergelijke: doelmatige nauwsluitende kleding of hoofdbedekking; E. gevaar van ongevallen door bijtende, hete of zeer koude stoffen: beschermende kleding, handschoenen, hoofdbedekking of andere doelmatige middelen ter bescherming van het lichaam; F. gevaar van verwonding bij het gebruik van verplaatsbaar gereedschap: beschermende kleding of andere doelmatige middelen ter bescherming van het lichaam. Artikel 173a, lid 2 Persoonlijke beschuttingsmiddelen, als bedoeld in het eerste lid, moeten in goede staat verkeren en zindelijk worden gehouden. Artikel 173b, lid 1 Voor zover dit nodig is voor een veilig verblijf van arbeiders of voor het veilig verrichten van hun arbeid, moeten goed leesbare en in de Nederlandse taal luidende voorschriften, aanwijzingen of waarschuwingen of algemeen gebruikeliike aanduidingen op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht zijn.

blz.11 Artikel 173b, lid 2 Indien er arbeiders zijn die de Nederlandse taal niet voldoende beheersen, moeten voor zoveel nodig de in het eerste lid bedoelde voorschriften, aanwijzingen of waarschuwingen zodanig luiden, dat ook die arbeiders deze kunnen begrijpen. Artikel 175 In elke fabriek of werkplaats, als in het vorige artikel (artikel 174) bedoeld, moet een voldoend aantal biljetten, waarop de bij ongevallen te verlenen eerste hulp op licht begrijpelijke wijze is beschreven en voor zover nodig door afbeeldingen is verduidelijkt, zijn opgehangen zodanig, dat daarvan gemakkelijk kennis kan worden genomen. Artikel 176 In een fabriek of werkplaats, waar gevaar voor verdrinken bestaat, moeten doelmatige middelen voor het redden van drenkelingen op een goed zichtbare en doelmatige plaats beschikbaar zijn. Artikel 177, lid 1 Nabij een werklokaal in een fabriek of werkplaats, waar ontsnapping van voor inademing ongeschikte gassen of dampen te duchten is, moet een doelmatig toestel, dat de inademing van zuivere lucht of zuurstof waarborgt, steeds beschikbaar zijn en ter bediening daarvan een voldoend aantal arbeiders zijn aangewezen die met het gebruik van het toestel vertrouwd zijn. Artikel 177, lid 2 Bij het verrichten van werkzaamheden in een put, riool, grondkuip, kelder, gashouder, reservoir of andere dergelijke min of meer afgesloten ruimten, waarin gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging bestaat, moeten doelmatige middelen beschikbaar zijn en aangewend worden om een persoon, die zich in een zodanige ruimte begeeft tot redding van een ander, bij bedwelming onmiddellijk daarbuiten te kunnen brengen. Artikel 183 Giftige stoffen moeten zodanig worden bewaard, dat het gevaar voor vergiftiging zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat zij niet in handen van onbevoegden kunnen geraken.

blz.12 3.2 Werktijdenbesluit voor bad- en zweminrichtingen 3.2.1 Algemene bepalingen Artikel 1, lid 1 Dit besluit verstaat onder: A. 'overdekte zweminrichting': een gebouw of deel van een gebouw, waarin aan het publiek gelegenheid pleegt te worden gegeven tot zwemmen of baden; B. 'openlucht zweminrichting': een ruimte, waar aan het publiek gelegenheid pleegt te worden gegeven tot zwemmen of baden in de open lucht, of tot het ten behoeve van zodanig zwemmen of baden wisselen van kleding, dan wel tot het in de open lucht zwemmen onder toezicht; C. 'zweminrichting': een onder a of b bedoelde inrichting; D. 'badinrichting': een niet tot een zweminrichting behorend gebouw of deel van een gebouw, waarin aan het publiek gelegenheid pleegt te worden gegeven tot het nemen van kuip-, douche-, stoom- of soortgelijke baden, met uitzondering van baden, welke uitsluitend als onderdeel van een medische behandeling worden genomen. Artikel 1, lid 2 Indien de onder a en b van het eerste lid bedoelde inrichtingen door één onderneming worden gedreven en mede uit hoofde van hun ligging als één inrichting moeten worden beschouwd, wordt deze inrichting aangemerkt als een overdekte zweminrichting, tenzij de overdekte zweminrichting kennelijk slechts een aanhorigheid van de openlucht-zweminrichting is, in welk geval de gehele inrichting als een openlucht-zweminrichting wordt aangemerkt zolang deze laatste voor het publiek geopend is. Artikel 1, lid 3 Met een bad- of zweminrichting worden geacht één geheel uit te maken de aanhorigheden, zoals gangen, trappen, portalen, privaten, machinekamers, ketelhuizen, wacht- en schaftruimten, kleedcabines, ruimten bestemd voor massage, hoogtezonbehandeling of persoonlijke verzorging en ligruimten. Artikel 2 Dit besluit verstaat onder: A. 'arbeid in een badinrichting' en 'arbeid in een zweminrichting': arbeid in de zin van de Arbeidswet 1919, voor zover verricht in een badonderscheidenlijk een zweminrichting, of verricht door een in een badonderscheidenlijk zweminrichting werkzame arbeider buiten die inrichting doch in de onderneming, waartoe die inrichting behoort; B. 'arbeider': persoon, die al of niet geregeld arbeid verricht als onder a bedoeld; C. 'jeugdig persoon': een arbeider beneden 18 jaar; D. 'districtshoofd' en 'Onze Minister': hetgeen daaronder wordt verstaan in de Arbeidswet 1919.

blz.13 Artikel 2a Een bad- en een zweminrichting, onder beheervan het Rijk, een provincie, een gemeente of een ander publiekrechtelijk lichaam, een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of een stichting worden voor de toepassing der Arbeidswet 1919 met een onderneming gelijkgesteld. Artikel 2b Een bad- en een zweminrichting worden aangewezen als inrichtingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, der Arbeidswet 1919. 3.2.2 Badrichtingen en overdekte zweminrichtingen 3.2.2.1 Arbeidsduur Artikel 3 Een arbeider mag in een bad- of overdekte zweminrichting niet langer arbeid verrichten dan achteneenhalf uur per dag -een arbeider van 18 jaar of ouder echter op twee dagen per week elf uren- en achtenveertig uren per week. 3.2.2.2 Wekelijkse rustdag Artikel 4 Een arbeider, die arbeid verricht in een badinrichting, moet een wekelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zesendertig uren, waarin de zondag in zijn geheel is begrepen. Artikel 5, lid 1 Een jeugdig persoon, die arbeid verricht in een overdekte zweminrichting, moet een wekelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zesendertig uren, waarin de zondag in zijn geheel is begrepen. Artikel 5, lid 2 Een arbeider van 18 jaar of ouder, die arbeid verricht in een overdekte zweminrichting moet: A. hetzij een wekelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zesendertig uren, waarin ten minste om de andere week de zondag in zijn geheel is begrepen; B. hetzij een wekelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zesendertig uren waarin de zondag steeds is begrepen, met dien verstande, dat in een periode van twee weken één der hier bedoelde rusttijden door ten hoogste vier opeenvolgende uren arbeid op zondag mag worden onderbroken en de duur van deze rusttijd dienovereenkomstig mag worden verkort, mits de duur van de ononderbroken wekelijkse rusttijd dienovereenkomstig wordt verlengd.

blz.14 3.2.2.3 Vrije morgen of middag Artikel 6, lid 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 en 5 ten aanzien van de wekelijkse rustdag mag een niet in direct opeenvolgende ploegen werkende arbeider in een bad- of overdekte zweminrichting bovendien geen arbeid verrichten op een andere dag der week voor of na 13 uur. Artikel 6, lid 2 Indien de in artikel 4 of artikel 5 en de in het eerste lid van dit artikel bedoelde rusttijden aan elkaar aansluiten, mag de gezamenlijke duur daarvan worden teruggebracht tot eenenveertig uren, tenzij het tweede lid onder b van artikel 5 van toepassing is, in welk geval deze eenenveertig uren met evenveel uren mogen worden verkort onderscheidenlijk moeten worden verlengd als waarmede de wekelijkse rusttijd door uren arbeid wordt, onderscheidenlijk werd onderbroken. 3.2.2.4 Dagelijkse rusttijd Artikel 7, lid 1 Een jeugdig persoon, die arbeid verricht in een bad- of overdekte zweminrichting, moet een dagelijkse onafgebroken rusttijd hebben van ten minste twaalf uren, waarin de tijd tussen 19 en 6 uur is begrepen. Artikel 7, lid 2 Een arbeider van 18 jaar of ouder, die arbeid verricht in een bad- of overdekte zweminrichting, moet een dagelijkse onafgebroken rusttijd hebben van ten minste elf uren; evenwel mag deze rusttijd eenmaal per week ten minste tien uren bedragen. Artikel 7, lid 3 Indien in direct opeenvolgende ploegen wordt gewerkt, mag in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, de dagelijkse rusttijd van de bij de ploegendienst betrokken arbeiders in verband met de ploegwisseling eenmaal per twee weken ten minste acht uren bedragen. 3.2.2.5 Onderbreking van de arbeid Artikel 8, lid 1 De arbeidstijd van een arbeider, die arbeid verricht in een bad- of overdekte zweminrichting moet op elke dag waarop hij meer dan vijfeneenhalf uur arbeid verricht, worden onderbroken door een rusttijd. Deze rusttijd moet ten minste een half uur aaneengesloten bedragen, behalve indien tussen begin en einde van de arbeidstijd meer dan twaalf uren zijn gelegen, in welk geval een onafgebroken rusttijd van ten minste anderhalf uur moet worden gegeven.

blz.15 Artikel 8, lid 2 Bovendien moeten de eisen worden nageleefd, welke door het districtshoofd zijn gesteld omtrent het verlenen van één of meer rusttijden van ten minste een half uur en ten hoogste anderhalf uur buiten de in het eerste lid bedoelde rusttijden, alsmede omtrent de tijdstippen waartussen deze en de in het eerste lid bedoelde rusttijden moeten worden gegeven. Artikel 8, lid 3 Tegen een eis, ingevolge het tweede lid door het districtshoofd gesteld, kan het hoofd of de bestuurder der onderneming binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking in beroep komen bij Onze Minister. Diens beslissing wordt met redenen omkleed. Wordt de eis in beroep gewijzigd, dan treedt de gewijzigde eis in de plaats van die, waartegen beroep is ingesteld. Artikel 8, lid 4 Voor het hoofd of de bestuurder vloeit geen verplichting voort uit een eis zolang daartegen beroep kan worden ingesteld en zolang omtrent een ingesteld beroep niet is beslist. Artikel 8, lid 5 Rusttijden van minder dan een kwartier, worden geacht tijden te zijn gedurende welke arbeid wordt verricht. 3.2.3 Openlucht Zweminstellingen 3.2.3.1 Arbeidsduur Artikel 9, lid 1 Een jeugdig persoon mag in een openlucht zweminrichting niet langer arbeid verrichten dan achteneenhalf uur per dag en achtenveertig uren per week. Artikel 9, lid 2 Een arbeider van 18 jaar en ouder mag in een openlucht zweminrichting niet langer arbeid verrichten dan tien uren per dag en vijfenvijftig uren per week. Artikel 9, lid 3 Een arbeider van 18 jaar of ouder mag in een openlucht zweminrichting, gedurende het tijdvak van 15 mei tot en met 15 september, ten hoogste elf uren per dag en vijfenzestig uren per week arbeid verrichten, mits de gemiddelde arbeidstijd over een periode van vier achtereenvolgende weken, te rekenen vanaf de eerste week, waarin verlenging van de in het tweede lid vastgestelde wekelijkse arbeidstijd is toegepast, niet meer dan vijfenvijftig uren per week bedraagt.

blz.16 3.2.3.2 Wekelijkse rustdag Artikel 10, lid 1 Een jeugdig persoon, die arbeid verricht in een openlucht zweminrichting, moet een wekelijkse onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zesendertig uren, waarin de zondag in zijn geheel is begrepen. Artikel 10,1id 2 Een arbeider van 18 jaar of ouder, die arbeid verricht in een openlucht zweminrichting moet: A. hetzij een wekelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zesendertig uren, waarin ten minste om de andere week de zondag in zijn geheel is begrepen; B. hetzij een twee-wekelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste zestig uren, waarin de zondag in zijn geheel is begrepen. Artikel 10, lid 3 Ten aanzien van een arbeider van 18 jaar of ouder mag, gedurende het tijdvak van 15 mei tot en met 15 september, de in het tweede lid, onder a vastgestelde wekelijkse, onafgebroken rusttijd éénmaal per vier weken worden teruggebracht tot tweeëndertig uren, onder voorwaarde, dat de wekelijkse, onafgebroken rusttijd, over die vier achtereenvolgende weken gerekend, gemiddeld niet minder dan zesendertig uren bedraagt. Artikel 10, lid 4 Ten aanzien van een arbeider van 18 jaar of ouder mag, gedurende het tijdvak van 15 mei tot en met 15 september, van het in het tweede lid bepaalde ten aanzien van de vrije zondag worden afgeweken, onder voorwaarde, dat in genoemd tijdvak in de wekelijkse of tweewekelijkse onafgebroken rusttijd ten minste viermaal de zondag in zijn geheel is begrepen. 3.2.3.3 Vrije morgen of middag Artikel 11, lid 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 10 ten aanzien van de wekelijkse rustdag mag een arbeider in een openlucht zweminrichting bovendien geen arbeid verrichten op een andere dag der week voor of na 13 uur. Artikel 11, lid 2 Aan het bepaalde in het eerste lid behoeft ten aanzien van arbeiders van 18 jaar of ouder niet te worden voldaan in het tijdvak van 15 mei tot en met 15 september.

blz.17 Artikel 11, lid 3 Indien de in artikel 10, eerste lid, of tweede lid, onder a, en de in het eerste lid van dit artikel bedoelde rusttijden aan elkaar aansluiten, mag de gezamenlijke duur daarvan worden teruggebracht tot eenenveertig uren. 3.2.3.4 Dagelijkse rusttijd Artikel 12, lid 1 Een jeugdig persoon die arbeid verricht in een openlucht zweminrichting, moet een dagelijkse, onafgebroken rusttijd hebben van ten minste twaalf uren, waarin de tijd tussen 19 en 6 uur is begrepen. Artikel 12, lid 2 Een arbeider van 18 jaar of ouder, die arbeid verricht in een openlucht zweminrichting, moet een dagelijkse onafgebroken rusttijd hebben van ten minste elf uren. Artikel 12, lid 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid mag, gedurende het tijdvak van 15 mei tot en met 15 september, de dagelijkse rusttijd ten hoogste twaalf malen in een periode van vier achtereenvolgende weken worden teruggebracht tot negen uren. 3.2.3.5 Onderbreking van de arbeid Artikel 13,lid 1 De arbeidstijd van een arbeider, die arbeid verricht in een openlucht zweminrichting, moet op elke dag, waarop hij meer dan vijfeneenhalf uur arbeid verricht, worden onderbroken door een rusttijd. Deze rusttijd moet ten minste een half uur aaneengesloten bedragen, behalve indien tussen begin en einde van de arbeidstijd meer dan twaalf uren zijn gelegen, in welk geval een onafgebroken rusttijd van ten minste anderhalf uur moet worden gegeven. Artikel 13, lid 2 Bovendien moeten de eisen worden nageleefd, welke door het districtshoofd zijn gesteld omtrent het verlenen van een of meer rusttijden van ten minste een half uur en ten hoogste anderhalf uur buiten de in het eerste lid bedoelde rusttijden, alsmede omtrent de tijdstippen, waartussen deze en de in het eerste lid bedoelde rusttijden moeten worden gegeven. Artikel 13, lid 3 Tegen een eis, ingevolge het tweede lid door het districtshoofd gesteld, kan het hoofd of de bestuurder der onderneming binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking in beroep komen bij Onze Minister. Diens beslissing wordt met redenen omkleed. Wordt de eis in beroep gewijzigd, dan treedt de gewijzigde eis in de plaats van die, waartegen beroep is ingesteld.

blz.18 Artikel 13, lid 4 Voor het hoofd of de bestuurder vloeit geen verplichting voort uit een eis, zolang daartegen beroep kan worden ingesteld en zolang omtrent een ingesteld beroep niet is beslist. Artikel 13, lid 5 Rusttijden van minder dan een kwartier worden geacht tijden te zijn gedurende welke arbeid wordt verricht. 3.2.4 Bepalingen in het belang van de controle 3.2.4.1 Arbeidslijst of rooster Artikel 14, lid 1 De arbeids- en rusttijden van een arbeider moeten zijn vermeld op een arbeidslijst of rooster. Deze moet zijn en blijven opgehangen in de bad- of zweminrichting of het met de bad- of zweminrichting één geheel uitmakende kantoor op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle arbeiders en wel op zodanige wijze, dat deze daarvan op gemakkelijke wijze kennis kunnen nemen. Indien zich ter plaatse waar de arbeid wordt verricht geen gebouw bevindt, waar de arbeidslijst of rooster kan worden opgehangen, kan met het voorhanden hebben daarvan worden volstaan. Artikel 14, lid 2 De arbeidslijst of rooster vermeldt omtrent alle arbeiders het uur van begin en einde van de dagelijkse arbeidstijd en de daartussen gelegen rusttijden alsmede de wekelijkse rustdag of de tijdsruimte voor de wekelijkse rusttijd bestemd. Tevens vermelt de arbeidslijst of rooster de standplaats van het districtshoofd. Artikel 14, lid 3 De arbeidslijst of rooster mag geen regeling bevatten, welke in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de Arbeidswet 1919. Artikel 14, lid 4 De arbeidslijst of rooster kan uit een of meer bladen bestaan. Indien de arbeidsregeling niet voor alle arbeiders gelijk is, moeten -zo een arbeidslijst wordt gebezigd- die verschillende regelingen elk op een afzonderlijk blad van de arbeidslijst worden vermeld. Tevens moet op elk blad duidelijk zijn aangegeven voor welke groep van personen die arbeidsregeling geldt. Indien een rooster voor een arbeider verschillende werktijdregelingen aangeeft, moet uit de rooster of een daarnaast opgehangen geschrift blijken, welke dezer regelingen op welk willekeurig tijdstip voor hem geldt.

blz.19 Artikel 14, lid 5 Elk blad van de arbeidslijst of rooster moet zijn gedagtekend en ondertekend door het hoofd of de bestuurder. Indien de onderneming onder het beheer staat van twee of meer hoofden of bestuurders behoeft de ondertekening slechts door een hunner te geschieden. Artikel 14, lid 6 Elk blad van de arbeidslijst of rooster treedt in werking op de daarop bepaalde dag of, indien zodanige dag niet is vermeld, op de dag waarop het is gedateerd. Het vervalt, zodra het door een ander blad is vervangen. Artikel 14, lid 7 Voor of op de dag waarop een blad van de arbeidslijst of rooster in werking treedt, wordt een afschrift daarvan aan het districtshoofd gezonden. Artikel 14, lid 8 Betreffende de vorm waarin aan het omtrent de arbeidslijst in dit artikel bepaalde moet zijn voldaan, is de beschikking van Onze Minister, genomen op grond van het bepaalde in artikel 68, veertiende lid, van de Arbeidswet 1919, van overeenkomstige toepassing. 3.2.4.2 Arbeidsregister Artikel 15, lid 1 In de bad- of zweminrichting of in het met de bad- of zweminrichting één geheel uitmakende kantoor moet een arbeidsregister aanwezig zijn dat voldoet aan de bij of krachtens dit artikel gegeven voorschriften. Artikel 15, lid 2 Het arbeidsregister vermeldt: A. de namen, de voornamen en de geboortedata van alle arbeiders, benevens voor ieder hunner een aanwijzing op welk blad der arbeidslijst, te zijnen aanzien de arbeidsregeling is vermeld of welke op de rooster aangegeven arbeidsregeling voor hem geldt; B. ten aanzien van welke arbeiders het bepaalde in artikel 21 toepassing vindt. Artikel 15, lid 3 Betreffende de vorm waarin aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel moet zijn voldaan, is de beschikking van Onze Minister, genomen op grond van het bepaalde in artikel 68, veertiende lid, van de Arbeidswet 1919, van overeenkomstige toepassing.

blz.20 Artikel 15, lid 4 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid behoeft geen arbeidsregister aanwezig te zijn, indien in de onderneming door niet meer dan vier arbeiders arbeid wordt verricht en voor hen eenzelfde werktijdregeling geldt. Artikel 16, lid 1 Door het districtshoofd kan aan het hoofd of de bestuurder van een onderneming voor een bepaalde tijd een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijstelling worden verleend van het bepaalde in de artikelen 14 en 15. Zodanige vrijstelling kan te allen tijde worden ingetrokken. Artikel 16, lid 2 Tegen de beschikking van het districtshoofd, waarbij een vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, is geweigerd of tegen de aan een vrijstelling verbonden voorwaarden dan wel tegen de intrekking van zulk een vrijstelling kan het hoofd of de bestuurder binnen veertien dagen na de dagtekening der weigering of vrijstelling dan wel intrekking in beroep komen bij Onze Minister. Wordt in beroep de beschikking gewijzigd, dan treedt de gewijzigde beschikking in de plaats van die, waartegen het beroep is ingesteld. Artikel 17 Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht te zorgen: A. dat in elke door het districtshoofd aangewezen ruimte, waarin in zijn onderneming arbeid wordt verricht, een afschrift van het blad van de arbeidslijst of rooster, dat de arbeidsregeling voor in die ruimte werkzame personen geldend aangeeft, wordt opgehangen en opgehangen blijft, zodanig dat daarvan gemakkelijk door de daar werkende arbeiders kan worden kennis genomen; B. dat het arbeidsregister en ingeval artikel 14, eerste lid, derde volzin, van toepassing is de arbeidslijst of rooster op aanvrage onverwijld ter inzage wordt verstrekt aan de bij artikel 84 der Arbeidswet 1919 bedoelde ambtenaren; C. dat aan de bij artikel 77 der Arbeidswet 1919 bedoelde ambtenaren gelegenheid wordt gegeven om op de bladen van de arbeidslijst of rooster en op afschriften van die bladen en in het arbeidsregister de door hen wenselijk geachte aantekeningen te stellen, betrekking hebbende op de naleving van enige wet, waarvan het toezicht op de naleving aan de Arbeidsinspectie is opgedragen; D. dat de onder c. bedoelde aantekeningen niet onleesbaar worden gemaakt, daaraan niets wordt toegevoegd en daarin geen veranderingen worden gebracht door anderen, dan de onder c bedoelde ambtenaren; E. dat wordt voldaan aan een eis van het districtshoofd om op een door hem aangegeven plaats op te hangen en opgehangen te houden de door of namens dat districtshoofd schriftelijk, gedagtekend en ondertekend, verstrekte mededelingen, betrekking hebbende op de naleving van enige wet, waarvan het toezicht op de naleving aan de Arbeidsinspectie is opgedragen.

blz.21 3.2 4.3 Gebondenheid aan arbeidslijst of rooster Artikel 18 Een arbeider mag geen arbeid verrichten tussen het voor hem op de arbeidslijst of rooster vermelde uur van einde en dat van aanvang van de dagelijkse arbeidstijd en evenmin gedurende de rusttijden of op de rustdagen, voor hem op de arbeidslijst of rooster vermeld, een en ander behoudens het bepaalde in artikel 19. Artikel 19, lid 1 Indien bij een vergunning krachtens artikel 19 der Arbeidswet 1919 een werktijdregeling is vastgesteld, treedt deze voor de arbeiders, voor wie de vergunning geldt, gedurende de duur der vergunning, voor zover daarvan gebruik wordt gemaakt, in de plaats van de voor hen op de arbeidslijst of rooster vermelde regeling. Artikel 18 is met betrekking tot de in de vergunning aangegeven werktijdregeling van overeenkomstige toepassing. Artikel 19, lid 2 Indien bij een vergunning krachtens artikel 19 der Arbeidswet 1919 geen werktijdregeling is vastgesteld, mag een arbeider voor wie de vergunning geldt, gedurende de duur dier vergunning afwijken van de voor hem op de arbeidslijst of rooster vermelde regeling, onder voorwaarde, dat naast de arbeidslijst of rooster, zolang van de vergunning gebruik wordt gemaakt, een door het hoofd of de bestuurder der onderneming of een door deze daarmee belast persoon, als bedoeld in artikel 75 der Arbeidswet 1919, ondertekend geschrift is opgehangen, dat de op grond dier vergunning te volgen werktijdregeling aangeeft. Dit geschrift moet voldoen aan de in de eerste volzin van het tweede lid van artikel 14 voor een arbeidslijst gestelde eisen. Deze regeling treedt voor de arbeiders, voor wie zij geldt, gedurende de duur der vergunning, voor zover daarvan gebruik wordt gemaakt, in de plaats van de op de arbeidslijst of rooster vermelde. Het bepaalde in artikel 18 is met betrekking tot de in het geschrift aangegeven werktijdregeling van overeenkomstige toepassing. Artikel 19, lid 3 Wanneer ten aanzien van een arbeider van 18 jaar of ouder gebruik wordt gemaakt van een machtiging, als bedoeld in artikel 20 der Arbeidswet 1919, mag die arbeider dienovereenkomstig arbeid verrichten op andere tijden dan voor hem op de arbeidslijst of rooster zijn aangegeven. Artikel 20,lid 1 Door het districtshoofd of in beroep ingevolge het tweede lid door Onze Minister, kan aan het hoofd of de bestuurder van een badof zweminrichting voor een bepaalde tijd en voorwaardelijk of onvoorwaardelijk geheel of ten dele vrijstelling worden verleend van het bepaalde in artikel 18. Zodanige vrijstelling kan te allen tijde worden ingetrokken.

blz.22 Artikel 20, lid 2 Tegen de beschikking van het districtshoofd, waarbij een vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, is geweigerd of tegen de aan een vrijstelling verbonden voorwaarden dan wel tegen de intrekking van zulk een vrijstelling kan het hoofd of de bestuurder binnen veertien dagen na de dagtekening der weigering of vrijstelling dan wel intrekking in beroep komen bij Onze Minister. Wordt de beschikking in beroep gewijzigd, dan treedt de gewijzigde beschikking in de plaats van die, waartegen beroep is ingesteld. 3.2.5 Slotartikelen Artikel 21, lid 1 Het bepaalde in dit besluit, met uitzondering van het bepaalde in artikel 15, alsmede het in de artikelen 14 en 16 tot en met 21 der Arbeidswet 1919 bepaalde is niet van toepassing op de arbeid van: A. personen, die, niet zijnde hoofd of bestuurder der onderneming, uitsluitend of in hoofdzaak met de leiding van de in de inrichting werkzame arbeiders zijn belast, mits zij ten minste drie arbeiders onder hun toezicht hebben; B. personen, wier jaarlijks in geld vastgesteld loon in de onderneming waarin zij werkzaam zijn, F 26.400,-- of meer bedraagt. Artikel 21, lid 2 Het in het eerste lid, onder b, genoemde bedrag wordt al naar gelang de ontwikkeling van het algemene loonniveau verhoogd of verlaagd. Op een zodanige verhoging of verlaging is artikel 7a, tweede tot en met zesde lid, van het Werktijdenbesluit voor kantoren 1937 (Stb. 844) van overeenkomstige toepassing. Artikel 22 Het bepaalde in dit besluit, met uitzondering van het bepaalde in artikel 15, alsmede het in de artikelen 14 en 16 tot en met 21 der Arbeidswet 1919 bepaalde is niet van toepassing op de arbeid van de persoon, die bij ziekte van het hoofd of bestuurder der onderneming deze vervangt, gedurende die vervanging, mits de vervanging onverwijld wordt bekend gemaakt door ophangen naast de arbeidslijst of rooster, bedoeld in artikel 4, van een desbetreffend geschrift, waarin tevens is vermeld de naam van de persoon, die het hoofd of de bestuurder vervangt. Artikel 23, lid 1 Het bepaalde in dit besluit, met uitzondering van het bepaalde in artikel 15, alsmede het in de artikelen 14 en 16 tot en met 21 der Arbeidswet 1919 bepaalde is mede niet van toepassing op de arbeid van personen, die naar het oordeel van het districtshoofd of in beroep ingevolge het tweede lid naar het oordeel van Onze Minister, op grond van de aard van hun arbeid met de in artikel 21, onder a, genoemde categorie van arbeiders kunnen worden gelijkgesteld. Aan zodanige gelijkstelling kunnen voorwaarden worden verbonden en zij kan te allen tijde

worden ingetrokken.

blz.23 Artikel 23, lid 2 Tegen de beschikking van het districtshoofd, waarbij een gelijkstelling, als bedoeld in het eerste lid, is geweigerd of tegen de aan een gelijkstelling verbonden voorwaarden dan wel tegen de intrekking van zulk een gelijkstelling kan het hoofd of de bestuurder binnen veertien dagen na de dagtekening der weigering of gelijkstelling dan wel intrekking in beroep komen bij Onze Minister. Wordt de beschikking in beroep gewijzigd, dan treedt de gewijzigde beschikking in de plaats van die, waartegen beroep is ingesteld. 3.3 Arbeidsbesluit jeugdigen Artikel 2 Een jeugdig persoon (beneden 18 jaar) mag geen arbeid verrichten waarbij: -het dragen van beschuttingsmiddelen ter voorkoming van opname van schadelijke stoffen in het organisme krachtens de Veiligheidswet 1934 is voorgeschreven; - de installatie die gebruikt of de werkwijze die gevolgd moet worden, zodanig is dat gemakkelijk een onjuiste handeling kan worden verricht, die verspreiding van schadelijke stoffen teweeg brengt in een mate dat onmiddellijk gevaar voor het leven of de gezondheid ontstaat. Een jeugdig persoon mag voorts geen arbeid verrichten die kennelijk of naar het oordeel van het districtshoofd het gevaar met zich brengt dat schadelijke stoffen in zodanige mate in het organisme worden opgenomen, dat een nadelige invloed op de gezondheid is te duchten. Artikel 4 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten: A. welke het gevaar met zich brengt dat hij in aanraking komt met stoffen die door hun chemische of fysische werking een acute beschadiging van de huid of de ogen veroorzaken, of B. waarbij wegens het onder a genoemde gevaar bedekking van de huid of de ogen krachtens de Veiligheidswet 1934 is voorgeschreven.