Liturgische attributen 01. Altaarmissaal Het altaarmissaal wordt door de voorganger gebruikt. Dit altaarmissaal bevindt zich gedurende de eredienst op het altaar. De priester leest uit dit tamelijke grote boekwerk de bij de dag behorende gebeden, lezingen en zangverzen voor. De grote oude altaarmissaals waren voor 1968 geheel in het Latijn vervat en hadden een groot lettertype. De thans gebruikelijke altaarmissaals zijn meestal vervat in de volkstaal en hebben een kleiner lettertype en een kleinere omvang. In de instructie Liturgiam Authenticam uit 2001 werd aan de bisschoppenconferenties gevraagd om de bestaande vertalingen van het missaal in de volkstaal te herzien en te verbeteren. 02. Volksmissaal Voordat in grote delen van de katholieke kerk vanaf 1965-1968 de eredienst volgens de Tridentijnse ritus plaatsmaakte voor een nieuwe liturgie (Novus Ordo Missae) die vrijwel overal in de volkstaal gevierd wordt, gebruikten de meeste gelovigen een volksmissaal, dat ook wel handmissaal genoemd wordt. Dit misboek voor de leken-gelovigen die de eredienst meevieren, is klein en gemakkelijk mee te nemen. Het bevat de vertaling van de Latijnse misgebeden naar de betreffende volkstaal, zodat iedere gelovige de gebeden en Bijbelteksten zelf kan meebidden en begrijpen. De uitgave van deze volksmissaals werd veelal verzorgd door de liturgische apostolaten van verschillende kloosters. Vooral de Benedictijnen en Norbertijnen waren actief bij de verspreiding van de volksmissaals. In Nederland en Vlaanderen is het gebruik van de volksmissaal sterk verminderd. 03. Altaarschel Een altaarschel bestaat uit een aantal kleine belletjes die aan een montuurtje met een handvat zijn bevestigd. Het aantal bellen kan variëren van één tot en met zes belletjes. De belletjes kunnen gemaakt worden van messing, brons, koper of tin en zijn altijd op elkaar afgestemd waardoor er een akkoord kan ontstaan. In Nederland was gebruikelijk om de belletjes te overkappen met een metalen mantel. Deze mantel dient als klankkast waardoor de altaarschel beduidend luider wordt. Dit is vooral handig voor grotere kerken. De buitenmantel is meestal verguld of verzilverd en is dan ook rijkelijk versierd. De altaarschel wordt door de misdienaars gebruikt in de eredienst (mis) om de gelovigen te waarschuwen dat de allerheiligste handelingen van de viering eraan komen of juist op dat moment plaatsvinden. Vooral in missen volgens de tridentijnse ritus waarbij de priester vaak in stilte bidt, is het noodzakelijk om te bellen. Aan het begin en op het eind van de Mis, vóór het introïtus en na het slotlied, wordt gebeld met de sacristiebel. Alleen wanneer de sacristiebel ontbreekt wordt gebeld met de altaarschel. Dit als aanduiding van het begin en het eind van de eredienst. In de kerken waar de misdienaars en altaarschellen verdwenen, bleef men vaak wel de sacristiebel gebruiken tijdens de consecratie. 04. Sacristiebel
De sacristiebel of sacristieklok is een kleine luidklok die naast de deur van de sacristie hangt. Er zijn twee manieren om de bel te luiden. Bij de ene manier is er een touw of ketting aan de klepel bevestigd, waarbij de misdienaar de bel kan laten luiden door de klepel te zwaaien. Bij de andere manier hangt de bel aan een mechaniek die gelijkt op een kerkklok. Door aan een touw of ketting te trekken wordt de bel gekanteld, waardoor hij zal luiden. De sacristiebel wordt met slechts één tik geluid om het begin aan te kondigen. Hierna volgt het Introïtus. Na het slotlied wordt de sacristiebel nogmaals één keer geluid om de eredienst af te sluiten. Dit laatste is alleen gebruikelijk in Nederland. De sacristiebel is in Nederland en Vlaanderen na de tweede beeldenstorm minder in onbruik geraakt omdat de bel simpelweg aan de muur bevestigd is. Het gebruik hiervan werd daardoor voortgezet. In de kerken waar de misdienaars en altaarschellen verdwenen, bleef men vaak wel de sacristiebel gebruiken tijdens de consecratie [3681]. 05. Schrijn Een schrijn (scrinium) is een plaats voor het bewaren van kostbare zaken. Meestal wordt met een schrijn een reliekschrijn bedoeld. Dat is een reliekhouder in de vorm van een kist of kistje waarin relikwieën worden bewaard. Schrijnen worden vaak van hout gemaakt en voorzien van houtsnijwerk. Dit doen de schrijnwerkers. Zij maken echter niet alleen kisten, maar ook kasten en ander meubilair. Tegenwoordig noemen we die meubelmaker of timmerman. Het woord 'schrijn' wordt in bepaalde dialecten in de betekenis van doodskist gebruikt [3688]. De gebruikelijke benaming voor het reliekschrijn van Sint Servaas is noodkist. Het bevindt zich in de Schatkamer van de Sint Servaasbasiliek in Maastricht. Die naam dankt het schrijn aan het gebruik om de kist in tijden van nood in processie door de stad te dragen. De noodkist en haar vier Brusselse pendanten behoren tot de belangrijkste voorwerpen van middeleeuwse edelsmeedkunst in de Lage Landen. 06. Reliekhouder Een reliekhouder (reliquiarium) is een voorwerp om relieken in te bewaren, meestal delen van het skelet van een heilige. Reliekhouders zijn kostbare en kunstig gemaakte voorwerpen, die tot het kunsthistorisch erfgoed behoren. Reliekhouders waren vooral in het middeleeuwse christendom populair, maar ook in latere perioden en bij andere religies zijn reliekhouders te vinden. Welbekende reliekhouders zijn het heiligkruisaltaar en de monstrans. 08. Triomfkruis Het triomfkruis is een kruis in een katholieke kerk onder de triomfboog tussen het schip en het priesterkoor. In neogotische kerken hangt het triomfkruis meestal aan een stang onder het gewelf. In de Middeleeuwen was het dikwijls de bekroning van het doksaal. Ook stond het wel eens op de grond op een sokkel, waarbij het door
zijn omvang en versiering zelf de functie van de afscheiding tussen schip en priesterkoor had. Deze situatie treffen we nogal eens aan In Scandinavische kerken. Aan het triomfkruis hing geen lijdende christus maar een Jezus christus die zijn armen spreidt als uitnodiging hem te volgen. De lijdende christus heeft in de late middeleeuwen de uitnodigende christus verdrongen. 09. Missiekruis Een missiekruis is een groot kruis dat in of buiten een kerk is opgericht ter herinnering aan een serie bijzondere godsdienstige oefeningen en plechtigheden, bijvoorbeeld een volksmissie. Hierbij werd binnen een parochie het geloof opnieuw onder de aandacht gebracht. De biecht werd afgenomen en de missie werd afgesloten met de heilige communie door de gehele parochie. Dergelijke volksmissies vonden plaats in de tweede helft van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw. 10. Bisschopstaf Een bisschopsstaf is een staf die binnen het christendom gebruikt wordt als een van de pontificalia die dienen als uiterlijke tekens van de waardigheid van bisschoppen en abten en abdissen. De bisschopsstaf is een symbolische herdersstaf, een teken voor de herderlijke zorg van de bisschop voor de gelovigen. De staf heeft een liturgische functie. Een bisschopsstaf wordt ook wel herdersstaf, pastorale staf of kromstaf genoemd. De bisschopsstaf van de paus wordt ferula of kruisstaf genoemd en draagt een crucifix, een latijns kruis [2833] of een gewoon kruis. In de Rooms-katholieke Kerk is de bisschopsstaf een kromstaf. Het is vormgegeven als een herdersstaf, met een gekruld uiteinde. De voet van de staf is puntig. Hiermee moet de herder, bij wijze van aansporing, kunnen steken. De knop is om mee te slaan. Een goede herder beschermt zijn schapen maar slaat de wolven. De bisschop draagt in zijn eigen bisdom de kromstaf met de knop naar voren. 11. Doopvont Een doopvont (fons = bron) of doopbekken is een waterbekken dat voor het bewaren van het doopwater en de toediening van de doop wordt gebruikt. De doopvont is gemaakt van hout, (natuur)steen of (edel)metaal. De vorm van een doopvont kan extra symbolische waarde hebben. Toepassing van een driehoekvorm geeft de drie-eenheid aan. De meeste doopvonten zijn cirkelvormig of achthoekig. In dat laatste geval betekent het getal 8 zowel de nieuwe schepping, als de achtste dag waarop de besnijdenis van Jezus Christus plaatsvond. De doorsnede varieert van circa 50 centimeter tot anderhalve meter. In katholieke kerken en kathedralen wordt de doopvont opgesteld in een doopkapel. Deze doopkapel bevindt zich doorgaans dicht bij het portaal van de kerk. De doopvont kan ook buiten het hoofdgebouw, in het baptisterium staan. In het protestantisme is de
doopvont meestal opgesteld op het liturgisch centrum, voorin de kerk [3059]. 12. Wijwatervat Een wijwatervat (aspersorium) is een bekken met wijwater dat in katholieke kerken meestal bij de deuren is geplaatst. Soms staat het op een voetstuk en soms is het in de muur gemetseld. Het wijwaterbekken is dikwijls uit natuursteen vervaardigd. Bij het binnengaan van de kerk dopen de gelovigen de vingertoppen van de rechterhand in het bekken en maken daarna een kruisteken, als symbool van uiterlijke reiniging. Wijwaterbekkens zijn al te vinden in kerken die dateren van enkele eeuwen na Christus. Wijwater of heilig water is water dat door een priester gewijd is. Dit water wordt in de katholieke kerk gebruikt bij verschillende religieuze handelingen. Wijwater wordt gerekend tot de sacramentalia, met name bij de doop. De dopeling wordt dan met wijwater overgoten. Een ritueel dat hiermee te maken heeft is de besprenkeling met wijwater in de paasnacht met een wijwaterkwast, dit als herinnering aan en hernieuwing van de eerder ontvangen doop. Ten slotte kan wijwater worden gebruikt om allerlei zaken aan God te wijden, om ze zo tegen kwaad en onheil te beschermen. [405, 164, 3678] 13. Baldakijn Het baldakijn wordt door kerkgemeenschappen voor meerdere doeleinden gebruikt: De 'processiehemel' is de vierkante overkapping van rijkversierde, kostbare stof waaronder de priester met de monstrans tijdens een sacramentsprocessie loopt. De grote en kleine basilieken, kerken die deze door de Pausen verleende eretitel mogen dragen, hebben het recht om een 'conopeum' in het koor te plaatsen. Dit is een fraai versierde baldakijn in de vorm van een parasol. In processies van die parochies wordt het conopeum als processiebaldakijn meegedragen. Wanneer een Paus een basiliek bezoekt wordt het conopeum hem tegemoet gedragen. Het conopeum verschijnt ook op zegel en wapen van de basiliek. Het 'altaarciborie' is een op zuilen rustende bekapping boven een altaar. Het baldakijn kan van stof, hout of steen gemaakt zijn. Tijdens de Kruistochten werd het baldakijn vanuit het oosten ook in het westen geïntroduceerd. Vanaf de 12e eeuw hing men het baldakijn boven het altaar tegen neervallend stof. Al snel werd het slechts nog ter decoratie gebruikt. Baldakijnen zijn in Italië veelvuldig te vinden, onder meer boven het pontificale hoogaltaar in de St. Pieter. in België en Nederland zijn ze een zeldzaamheid. Heiligenbeelden staan sons onder een stenen baldakijn [1747]. 14. Crucifix Een crucifix is een symbool uit de christelijke traditie. Het is een kruisbeeldvorm waarbij het lichaam
(corpus) van de gekruisigde Christus op een kruis is bevestigd om de lijdensweg van Jezus te benadrukken. Het bestaat in allerlei vormen en maten, van meters hoog tot centimeters klein. Boven het kruis hangt vaak een bord met de letters INRI, de Latijnse afkorting van Jezus van Nazareth, koning der Joden, de tekst die Pilatus volgens Johannes 19:19-22 boven het kruis liet hangen. Een crucifix wordt vooral in rooms-katholieke kringen gezien. Protestanten geven de voorkeur aan een kruis zonder Jezusfiguur. Het oudst bekende crucifix bevindt zich op de houten deur van de Santa Sabina in Rome en dateert uit ca. 430 na Chr. Een kruis als beeld bestond vlak na Jezus' tijd nog niet. Het woord is afgeleid van het Latijnse cruci fix, dat "aan een kruis vastgemaakt" betekent. Haast altijd draagt de gekruisigde Christus een lendenschort, hoewel dat in strijd is met de Bijbelteksten. Verder rusten de voeten van de gekruisigde vaak op een sokkel, wat echter evenals de lendendoek een onjuiste weergave is.