Uitspraak /1/A1

Vergelijkbare documenten
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2013 in zaak nr. 12/4468 in het geding tussen:

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A1

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Uitspraak /1/A1

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RVS:2011:BP3671

Uitspraak /1/A3

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2015:1768

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging


Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Uitspraak /1/A2

Uitspraak /1/A2

Uitspraak /2/R3

ECLI:NL:RVS:2016:2279

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBMNE:2013:3316, Rechtbank Midden-Nederland, UTR

ECLI:NL:RVS:2011:BT6665

ECLI:NL:RVS:2016:3390

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2012:BY1711

Afdeling bestunrsreclitspraak. Behandelend ambtenii;ir J. Jhauw

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2016:1268

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2017:1059

Uitspraak /1/R1

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak /1/R6

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550


Afd eli n g bes tuursrechtspraak TEAM: Behandelend amhten.iar P. Slappendel

provinciale staten van Noord-Brabant. ECLI:NL:RVS:2018:2216

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

Uitspraak /1/A4

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RVS:2010:BL1854

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:RVS:2017:2013

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/2894 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2009:BI2655

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2012:BY6722

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2017:1925

Uitspraak /1/R2

Uitspraak /1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar. I.P». Feis

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2015:3233

Bestemmingsplan Doublet- en Geleenstraat 1e herziening. Vastgesteld

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /5/R1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

Bijlagen Casus Nieuwediep

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

/1/H1. Datum uitspraak: 23 december 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen Eerste aanleg - meervoudig

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Overige

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2016 in zaak nr. ROE 15/2616 in het geding tussen:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

Transcriptie:

pagina 1 van 5 Uitspraak 201506029/1/A1 Datum van uitspraak: woensdag 14 september 2016 Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:2447 201506029/1/A1. Datum uitspraak: 14 september 2016 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [appellant sub 1], wonend te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug, 2. het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug, tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juni 2015 in zaak nr. 14/6539 in het geding tussen: [appellant sub 1] en het college. Procesverloop Bij besluit van 27 november 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 1] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een vrijstaande woning op het perceel aan de [locatie] te Amerongen. Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft het college opnieuw op het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar besloten, dat bezwaar ongegrond verklaard en besloten de reeds betaalde compensatie van 7.593,20 niet van [appellant sub 1] terug te vorderen. Bij uitspraak van 19 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2014 vernietigd en het aan [appellant sub 1] te vergoeden bedrag vastgesteld op 5.459,53. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het college incidenteel hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft een zienswijze naar voren gebracht. [appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

pagina 2 van 5 De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2016, waar [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Oosterhuis en ing. M. Andrlik, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Overwegingen 1. Op 11 april 2007 heeft [appellant sub 1] een principeaanvraag ingediend voor het oprichten van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te Amerongen. Op 31 augustus 2007 heeft het college medegedeeld dat in principe geen bezwaren bestaan tegen de bouw van de woning omdat het voorgestelde bouwvlak van 85 m² binnen de zogenoemde rode contour van Amerongen valt. De woning dient zich wel te conformeren aan de kwaliteiten van de omliggende bebouwing. In verband daarmee zal de woning moeten voldoen aan de volgende vier stedenbouwkundige voorwaarden: - de woning mag maximaal twee bouwlagen en een kap bevatten; - de aan- en uitbouwen moeten terughoudend worden vormgegeven; - de massa en gevels zijn opgebouwd uit enkelvoudige en geometrische vormen; - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse erfgrens moet minimaal 3 m bedragen. Op 14 februari 2008 heeft [appellant sub 1] een aanvraag om bouwvergunning ingediend. Het college heeft bij besluit van 27 november 2008 geweigerd om deze vergunning te verlenen. Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het door Van Rijbergen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 27 november 2008, onder aanvulling van de motivering daarvan in stand gelaten. In de uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7946heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de weigering van het college aan [appellant sub 1] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwplan. De Afdeling heeft overwogen dat het college in beginsel mag terugkomen van een eerdere bereidheid om mee te werken, maar dat het college dit wel dient te motiveren. Volgens de Afdeling heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd waarom het van inzicht is veranderd en alsnog heeft geweigerd medewerking aan het bouwplan te verlenen. Het college heeft voorts ten onrechte niet bezien of er aanleiding voor compensatie bestaat. Het besluit is om die reden vernietigd. Aan het college is de opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen. [appellant sub 1] dient daarbij in de gelegenheid te worden gesteld zijn bouwplan aan te passen met het oog op stedenbouwkundige voorwaarden en redelijke eisen van welstand. Op 26 september 2011 heeft [appellant sub 1] opnieuw een aanvraag ingediend. Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het college opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2008 besloten, waarbij dat bezwaar gegrond is verklaard, het besluit van 27 november 2008 is herroepen en de aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling van 26 september 2011 in behandeling is genomen. Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college het besluit van 5 januari 2012 ingetrokken en het bezwaar van [appellant sub 1] tegen het besluit van 27 november 2008 alsnog ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover daarbij niet is onderzocht en afgewogen in hoeverre een compensatie voor door [appellant sub 1] voor de aanpassing van het bouwplan gemaakte kosten noodzakelijk was. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 30 september 2013 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant sub 1] beslist en besloten aan hem een compensatie van 7.593,20 toe te kennen. Bij uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2281 heeft de Afdeling onder meer overwogen dat het college geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 15 juni 2011. Bij besluit op bezwaar van 6 oktober 2014 heeft het college besloten aan [appellant sub 1] geen compensatie toe te kennen voor de gemaakte kosten voor het aanpassen van het bouwplan omdat de aanvraag van 14 februari 2008 niet voldeed aan de door het college gestelde voorwaarden in de brief van 31 augustus 2007.

pagina 3 van 5 Volgens het college kunnen de gemaakte kosten alleen voor compensatie in aanmerking komen indien de kosten tot de aanvraag zijn te herleiden en indien met de aanvraag is voldaan aan de voorwaarden waaronder het college bereid was planologisch medewerking te verlenen aan de realisering van een woning op het perceel, zoals verwoord in de brief van 31 augustus 2007. Het college heeft in ditzelfde besluit op bezwaar tevens besloten om de eerder, in 2013, toegekende en ook betaalde compensatie groot 7.593,20, hoewel daaraan in de visie van het college de grondslag was komen te vervallen ten gevolge van de vernietiging van het besluit van 30 september 2013 door de Afdeling, niet terug te vorderen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 juni 2015 het besluit van het college van 6 oktober 2014 vernietigd omdat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gemaakte onderzoeks- en architectkosten in het geheel niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat wat betreft die kosten niet zou zijn voldaan aan de tweede voorwaarde gesteld in de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014. Het enkele feit dat de aanvraag om een bouwvergunning ook geweigerd had kunnen worden omdat niet was voldaan aan de in het besluit van 31 augustus 2007 gestelde randvoorwaarden, maakt volgens de rechtbank niet dat in het geheel geen noodzaak tot compensatie bestaat. Het college heeft de tweede voorwaarde van de Afdeling dat "voor zover met de aanvraag werd voldaan aan de randvoorwaarden" verkeerd uitgelegd. De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien en compensatie toe te kennen voor de kosten van het onderzoeksbureau en het architectenbureau. De rechtbank heeft het te vergoeden bedrag vastgesteld op 5.459,53. Dit bedrag is het saldo van de door de rechtbank op 13.052,73 vastgestelde totale compensatie en de reeds vergoede compensatie van 7.593,20. 2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het compensatie had moeten toekennen voor de kosten van het onderzoeksbureau en het architectenbureau. Daartoe voert het college aan dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de voormelde uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014. Volgens het college volgt uit die uitspraak dat kosten slechts voor compensatie in aanmerking komen indien met de aanvraag is voldaan aan de voorwaarden waaronder het college bereid was medewerking te verlenen aan de realisering van een woning op het perceel zoals verwoord in de brief van 31 augustus 2007. Het college betoogt dat de uitspraak aldus moet worden uitgelegd dat slechts aanleiding bestaat voor compensatie indien de aanvraag in zijn geheel voldoet aan de voorwaarden genoemd in de brief van 31 augustus 2007. In dit verband verwijst het college naar vaste jurisprudentie van de Afdeling over schade geleden ten gevolge van een onrechtmatig besluit. Het college voert verder aan dat de aanvraag van 14 februari 2008 niet aan de voorwaarden genoemd in de brief van 31 augustus 2007 voldoet, zodat geen aanleiding voor compensatie bestaat. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het te vergoeden bedrag niet heeft vastgesteld op 15.774,73. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte het door het college reeds vergoede bedrag van 7.593,20 in mindering heeft gebracht. Deze kosten hebben volgens [appellant sub 1] betrekking op het aanpassen van het bouwplan en dienen gelet op de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2013 te worden vergoed. In die uitspraak is overwogen dat de kosten die zijn gemaakt voor het aanpassen van het bouwplan dienen te worden gecompenseerd. Volgens [appellant sub 1] heeft de Afdeling de uitspraak van 3 juli 2013 in haar uitspraak van 25 juni 2014 in stand gelaten, zij het dat de Afdeling er aan heeft toegevoegd dat het moment van het schenden van het vertrouwensbeginsel het besluit van 27 november 2008 en het besluit van 7 juli 2009 is. Hij voert verder aan dat de gemeentelijke legeskosten dienen te worden vergoed. Die kosten zijn tot de aanvraag te herleiden en hebben een directe relatie met de gestelde randvoorwaarden. 2.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 juni 2014 het volgende overwogen: "Anders dan de rechtbank heeft overwogen dient het college te onderzoeken en af te wegen of de kosten die verband houden met het moment dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, voor compensatie in aanmerking komen. In dat geval zijn gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2011 in zaak nr. 201009572/1/H1 zowel het besluit van het college van 27 november 2008, als het besluit van het college van 7 juli 2009 aan te wijzen als het moment dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Dat betekent dat het college diende te onderzoeken en af te wegen of de kosten die [appellant sub 1] in verband met de besluiten van 27 november 2008 en 7 juli 2009 en de voorbereiding daarvan heeft gemaakt, voor zover die zijn te herleiden tot de aanvraag en voor zover met de aanvraag werd voldaan aan de voorwaarden waaronder het college bereid was planologisch medewerking te verlenen aan de realisering van een woning op het perceel, zoals verwoord in de brief van 31 augustus 2007, voor compensatie in aanmerking komen."

pagina 4 van 5 Uit het voorgaande volgt dat er in de visie van de Afdeling slechts aanleiding bestaat voor compensatie indien aan twee voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat de gemaakte kosten moeten zijn te herleiden tot de aanvraag van 14 februari 2008. De tweede voorwaarde is dat die aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden waaronder het college bereid was om vrijstelling te verlenen zoals genoemd in de brief van het college van 31 augustus 2007. Dit laatste dient, gelet op de reden waarom de kosten voor compensatie in aanmerking zouden kunnen komen, aldus te worden uitgelegd dat de aanvraag in zijn geheel moet voldoen aan de voorwaarden genoemd in de brief van 31 augustus 2007. Gelet op het voorgaande is, anders dan de rechtbank heeft overwogen en zoals het college terecht heeft betoogd, voor het antwoord op de vraag of de kosten voor compensatie in aanmerking komen van belang of met de op 14 februari 2008 ingediende aanvraag wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de brief van 31 augustus 2007. 2.2. Het college heeft zich in het besluit van 6 oktober 2014 op het standpunt gesteld dat niet aan die voorwaarden is voldaan. Het college heeft onder meer in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift nader toegelicht dat niet aan de in de brief van 31 augustus 2007 neergelegde voorwaarde is voldaan dat de massa en gevels moeten zijn opgebouwd uit enkelvoudige en geometrische vormen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden genoemd in de brief van 31 augustus 2007. De stelling dat dit volgt uit de onder 1 genoemde uitspraken van de Afdeling en de rechtbank is daarvoor onvoldoende. Anders dan [appellant sub 1] stelt, is in die uitspraken nog geen oordeel gegeven over de vraag of aan de voorwaarden zoals verwoord in de brief van 31 augustus 2007 is voldaan. Nu de ingediende aanvraag van 14 februari 2008 in zoverre niet voldoet aan de voorwaarden in de brief van 31 augustus 2007, bestaat reeds hierom geen aanleiding voor het oordeel dat het college compensatie had moeten toekennen. Het betoog van het college slaagt, omdat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kosten van het onderzoeksbureau en het architectenbureau voor compensatie in aanmerking komen. Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte het bedrag niet heeft vastgesteld op 15.774,73 en dat ook de legeskosten vergoed moeten worden faalt nu, gelet op het voorgaande, de door hem gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. 3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2014 van het college alsnog ongegrond verklaren. 4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond; II. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug gegrond; III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juni 2015 in zaak nr. 14/6539; IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier. w.g. Kranenburg w.g. Soede voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016

pagina 5 van 5 270-712.