Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014

Vergelijkbare documenten
Toelichting. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2010

Financieel Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Sint Anthonis 2014

1.1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van belanghebbende.

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer

FINANCIEEL BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Achtkarspelen 2012

TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE BUSSUM 2011

Toelichting Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011

Toelichting op Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren.

Besluit voorzieningen Wmo gemeente Veere Vastgesteld in de collegevergadering van 17 december 2013

Financieel besluit 2010 Hoofdstuk 1 Regels rond verstrekking en verantwoording. Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Artikel 1 Beleidsregelsvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning2012

Beleidsregels wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Kapelle 2011

gelet op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Culemborg 2011;

Besluit maatschappelijke ondersteuning Heemskerk januari 2009

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2010

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ALKMAAR.

Besluit: Vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2012 (FINANCIEEL BESLUIT)

B e s l u i t e n: Burgemeester en wethouders van Purmerend, Gelet op Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2011,

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Beleidsregels. Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010

Besluit nadere regels individuele voorzieningen voor mensen met beperkingen. Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Overzicht aanpassingen Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Waalwijk > 2011

TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE EEMNES 2011

Gemeente Utrechtse Heuvelrug. Financieel Besluit. Behorende bij de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning citeertitel: Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 Scherpenzeel vastgesteld bij besluit van

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld juli 2008

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Delfzijl Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Duiven 2012

Artikel 1. Begripsbepalingen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek;

Burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek; gelet op het bepaalde in artikel 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, alsmede de

BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Súdwest-Fryslân

Toelichting. Artikel 2

Dit elektronisch gemeenteblad is een officiële uitgave van het college van de gemeente Reusel-De Mierden.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast;

Besluit maatschappelijke ondersteuning Uitgeest januari 2013

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel,

besluit vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2017.

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek.

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Ede. 8 februari 2011

GEMEENTE OOSTZAAN 2014

Voorzieningen. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Besluit maatschappelijke ondersteuning. gemeente Nunspeet 2010

Met het amendement van Tweede Kamerlid Van Miltenburg (TK, vergaderjaar , 30131, nr. 65), luidt artikel 4 Wmo als volgt:

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster Gelet op Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2013,

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE MARUM 2016

Besluit maatschappelijke ondersteuning. Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldebroek 2012.

a. op grond van aanwijzingen het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Montferland Ingangsdatum 1 januari 2014

Artikel 3.6 Persoonsgebonden budget hulpmiddel en vervoersvoorziening... 5

FINANCIEEL BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING RHENEN 2013

Toelichting Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente DenHaag

gelet op artikel van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;

(concept) VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ZEVENAAR

GEMEENTEBLAD. Nr januari Officiële uitgave van de gemeente Capelle aan den IJssel

B E S L U I T : vast te stellen de navolgende verordening tot wijziging van de Verordening voorzieningen maatschappelijke

EERSTE WIJZIGING VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING HELMOND 2010

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2014 GEMEENTE VELSEN

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE IJSSELSTEIN 2017

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2012

Toelichting Besluit Nadere Regelen Maatschappelijke Ondersteuning 2009

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Drimmelen 2011

2. Besluit Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel oktober 2018.

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordenveld 2010 Inhoudsopgave

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwkoop 2013

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint- Oedenrode 2015, versie 2 30 juni 2015

Financieel besluit maatschappelijk ondersteuning gemeente Leek september. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek;

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwkoop 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Financieel besluit maatschappelijk ondersteuning Leek september Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek;

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Oedenrode 2015, versie 3

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2007

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE VELSEN 2013

Wetstechnische informatie

Bijlage 1 van de nadere regels maatschappelijke ondersteuning. Uitleg eigen bijdrage systematiek

Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Achtkarspelen 2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning. Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015 GEMEENTE EPE

CONCEPT (model)besluit BEHORENDE BIJ DE VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2013

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woudenberg

BIJLAGE Ib. Toelichting Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning ISD De Rijnstreek

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KATWIJK 2010

Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014 Kaag en Braassem

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik 2017

Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Korendijk

Besluit individuele voorzieningen. Gemeente Tiel Gemeente Tiel Afdeling Werk, Inkomen en Zorg Unit Wmo

BESLUIT WMO GEMEENTE WERKENDAM

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente <NAAM> 2015 concept. Artikel 3.6 Persoonsgebonden budget hulpmiddel en vervoersvoorziening...

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Staphorst. Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2010 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Transcriptie:

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014

Burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle; overwegende dat de gemeenteraad van Kapelle bij besluit van, nummer 2014/ heeft vastgesteld de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014 (hierna: Verordening); dat de raad in voornoemde verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die verordening nadere regels dient te stellen in een Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning; dat het wenselijk is ten behoeve van de uitvoering van vorenbedoelde verordening en financieel besluit nadere beleidsregels te stellen; gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006, Staatsblad 2006, nummer 351, en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014; b e s lu i t e n : vast te stellen de navolgende Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014 2

Inhoudsopgave Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014 2 1. Inleiding 6 1.1 Eigen verantwoordelijkheid... 7 1.2 Mantelzorgers en vrijwilligers... 8 1.3 Juridische basis beleidsregels... 8 1.4 Nieuwe wetgeving... 8 1.5 Leeswijzer... 8 2. Vormen van voorzieningen en verstrekkingen 10 2.1 Verschillende manieren om voorzieningen te verstrekken... 10 2.2 Eigen bijdrage/eigen aandeel... 10 2.3 Het persoonsgebonden budget... 12 2.3.1 Onderscheid financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget (PGB).. 12 2.3.2 Uitzonderingen keuzevrijheid... 13 2.3.3 Voorwaarden persoonsgebonden budget... 13 2.3.4 Omvang van het persoonsgebonden budget... 14 2.3.5 Berekening persoonsgebonden budget... 15 2.3.6 Beschikking PGB en uitbetaling persoonsgebonden budget... 15 2.3.7 Verantwoording PGB... 15 2.3.8 Eigen bijdrage PGB... 16 2.3.9 Ondersteuning PGB-houders... 16 2.4 De Financiële tegemoetkoming... 16 2.5 De voorziening in natura... 16 2.5.1 Toekenning van een voorziening in natura... 16 2.6 Verschil algemeen gebruikelijke -, algemene -, collectieve - en individuele voorzieningen 17 2.6.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen... 17 2.6.2 Algemene voorzieningen... 17 2.6.3 Collectieve voorzieningen... 18 2.6.4 Individuele voorzieningen... 18 2.7 Herziening, intrekking en terugvordering van Wmo-voorzieningen... 18 2.7.1 Beëindiging van de Wmo- voorziening.... 18 2.7.2 Intrekking... 19 2.7.3 Herziening... 19 2.7.4 Terugvordering... 20 2.7.5 Invordering... 20 3 Aanmelding, het (keukentafel)gesprek, de aanvraag, medisch advies en besluitvorming 20 3.1 De aanmelding... 21 3.2 Gesprek rond de keukentafel... 21 3.2.1 Inventarisatie vraagbehoefte... 22 3.2.2 Formuleren van het te bereiken resultaat... 22 3.2.3 Het samenstellen van arrangementen... 22 3.2.4 Rol eigen verantwoordelijkheid, en (financiële) mogelijkheden bij het samenstellen van het arrangement... 23 3.2.5 Het vaststellen van het arrangement... 23 3.3 De werkelijke aanvraag... 23 3.4 Het medisch advies of een advies van een andere deskundige... 23 3.4.1 Verordening en medewerking aan het onderzoek... 24 3.4.2 Zorgvuldig onderzoek... 24 3.4.3 ICF... 25 3.5 Het besluit... 25 3

3.6 Klachten... 25 3.7 Bezwaar... 25 4. Het Eerste Domein: Een huishouden voeren 26 4.1 Voorzieningen voor hulp bij het huishouden... 27 4.2 Gebruikelijke zorg... 28 4.2.1 Omvang van de hulp bij het huishouden... 30 4.3 Wettelijk voorliggende voorzieningen... 31 4.3.1 Indicatie voor verblijf in een AWBZ-instelling... 31 4.3.2 Hospicezorg en Wmo... 32 4.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen... 32 4.5 Eigen mogelijkheden... 32 4.6 Uren of klassen... 33 4.7 Compensatieplicht bij woonvoorzieningen... 33 4.8 Vormen van woonvoorzieningen... 34 4.8.1 Algemene en algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen... 34 4.8.2 Individuele woonvoorzieningen... 35 4.9 Primaat verhuizing... 35 4.9.1 De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd... 35 4.9.2 Sociale factoren en verhuizen... 36 4.9.3 Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte 36 4.9.4 Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte... 37 4.9.5 De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing... 37 4.9.6 Het weigeren van een geschikte woning... 37 4.9.7 Primaat verhuizen en verhuiskostenvergoeding... 37 4.9.8 Een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten... 38 4.9.9 Verhuizen naar AWBZ- of zorginstellingen... 38 4.9.10 Het vrijmaken van een woning op verzoek van het college... 38 4.9.11 Verhuizen om psychosociale redenen... 38 4.10 Beoordelen mogelijkheid losse woonunit... 38 4.11 Overige (bouwkundige) voorzieningen... 39 4.12 Integrale beoordeling woonvoorzieningen... 40 4.13 Woonvoorzieningen in bijzondere situaties... 40 4.14 Bezoekbaar maken van een woning... 40 4.15 Overige beperkingen woonvoorzieningen... 41 4.16 Uitbreiding van ruimten... 42 4.17 Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen... 42 4.18 Woningsanering in verband met COPD of astma... 43 4.19 De uitraasruimte... 43 4.20 Procedure bij bouwkundige aanpassing... 44 4.20.1 Vaststellen programma van eisen... 44 4.20.2 Beoordeling offerte college... 44 4.20.3 Het college geeft toestemming... 44 4.20.4 Rol van de eigenaar... 44 4.20.5 Het college kan controleren... 44 4.20.6 Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding... 44 4.20.7 Voorwaarden uitbetaling PGB/financiële tegemoetkoming... 45 4.21 Kosten van woningaanpassingen... 45 4.22 Opstalverzekering... 46 5. Het Tweede domein. Zich verplaatsen in, om en nabij de woning 46 5.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen... 47 5.1.1 De algemene rolstoelvoorziening... 47 5.1.2 Rolstoel in natura en PGB... 48 5.1.3 Sportrolstoel... 48 4

5.2 Rolstoel en eigen bijdrage... 48 5.3 Bewoner AWBZ-instelling en (rolstoel)voorzieningen... 48 5.4 Kindvoorzieningen... 49 5.4.1 Zitondersteuningselementen... 49 5.4.2 Douche- en toiletstoelen... 49 5.4.3 Auto- en fietszitjes... 49 5.4.4 Aangepaste box en aankleedtafel... 49 5.4.5 Buggy/wandelwagen... 50 5.4.6 Speelvoertuigen... 50 6. Het Derde domein: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 50 6.1 Vormen van vervoersvoorzieningen... 50 6.1.1 De algemene vervoersvoorzieningen... 51 6.1.2 Primaat collectief vervoer... 51 6.1.3 Mogelijkheid tot gebruik openbaar vervoer... 52 6.1.4 Onderscheid vervoer voor de korte en langere afstand... 52 6.1.5 Beperkingen collectief vervoer... 52 6.1.6 Collectief vervoer niet adequaat... 54 6.1.7 Vervoersvoorzieningen voor de korte afstand... 54 6.2 Doel van het vervoer... 54 6.2.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving... 54 6.2.2 Voorzieningen ten behoeve van bovenregionaal vervoer... 54 6.2.3 Vervoer t.b.v. recreatie en ontspanning... 54 6.2.4 Vervoer in verband met werk... 55 6.2.5 Vervoer in verband met vrijwilligerswerk... 55 6.2.6 Vervoer van en naar dagopvang en -verzorging... 55 6.2.7 Vervoer in verband met het volgen van onderwijs... 55 6.2.8 Vervoer van kinderen door ouders met een beperking... 55 6.2.9 Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners... 55 6.3 Voorwaarden voor en eisen aan individuele vervoersvoorzieningen... 56 6.3.1 (Aangepaste) bruikleenauto... 57 6.3.2 (Aangepaste) gesloten buitenwagen... 58 6.3.3 Een open elektrische buitenwagen (scootmobiel)... 58 6.3.4 Een ander verplaatsingsmiddel (bijzondere fietsen)... 59 6.3.5 Tegemoetkoming of vergoeding van de kosten van vervoer... 61 6.4 Auto aanpassingen... 61 6.4.1 Meerkosten auto in speciale uitvoering... 62 6.4.2 Financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi, eigen auto of bruikleenauto... 63 6.4.3 Begeleidingskosten... 63 7. Het Vierde domein. Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of culturele activiteiten 64 7.1 Sportbeoefening en recreatieve activiteiten... 64 7.2 Sportvoorziening aanvragen... 65 BIJLAGE 1 Lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen 66 5

1. Inleiding Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele voorzieningen op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen. In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 1 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe hij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden. Artikel 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (CVV). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het CVV in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat CVV toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen 2. De aanleiding kan ook zijn dat het CVV in het individuele geval niet als goedkoopstcompenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is. Dit voorbeeld van het CVV maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit. 1 Zie LJN BG6612. 2 Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504. 6

1.1 Eigen verantwoordelijkheid De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde. Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis. Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand bijvoorbeeld bijna 65 jaar is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche zou moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Een gemeente zal daarover wel voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen. In artikel 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Kun je van iemand verwachten te investeren in zijn eigen woning als hij daarvoor over de middelen beschikt en de woning door de investering in waarde stijgt? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat 7

hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? De huidige jurisprudentie geeft hierover nog een duidelijkheid, is, maar de komende jaren worden op dit terrein wel ontwikkelingen verwacht. 1.2 Mantelzorgers en vrijwilligers Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot eigen aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven 3. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt. 1.3 Juridische basis beleidsregels In artikel 5 WMO is bepaald, dat de gemeenteraad bij verordening regels vast moet stellen over de te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder men recht heeft op het ontvangen van dergelijke voorzieningen in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Deze regels heeft de gemeente vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X 2012 die op 15 december 2011 door de gemeenteraad van X is vastgesteld. De nadere uitwerking van deze gemeentelijke regels is te vinden in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning. De status van de beleidsregels moet worden gezien tegen de achtergrond van beleidsregels zoals bedoeld in artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze beleidsregels wordt aangegeven langs welke richtlijnen het gemeentelijk beleid voor de individuele voorzieningen in het kader van de WMO nader wordt ingevuld. 1.4 Nieuwe wetgeving In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing. 1.5 Leeswijzer De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening, die wat dit betreft weer geënt is op de zogenaamde bouwstenen van de VNG. Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als een gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde. 3 Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285) 8

De Kanteling is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd. De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig. De beleidsregels geven het kader, maar maatwerk blijft in in individuele gevallen natuurlijk mogelijk. Achtereenvolgens komen aan bod: Hoofdstuk 2. Vormen van voorzieningen en verstrekkingen. Hoofdstuk 3. Het gesprek (onderzoek) Hoofdstuk 4. Het eerste domein. Een huishouden voeren. Hoofdstuk 5. Het tweede domein. Zich verplaatsen in en om de woning. Hoofdstuk 6. Het derde domein. Zich lokaal verplaatsen. Hoofdstuk 7. Het vierde domein. Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. 9

2. Vormen van voorzieningen en verstrekkingen 2.1 Verschillende manieren om voorzieningen te verstrekken Bij het behalen van het resultaat is niet meer een limitatief voorzieningenlijstje leidend, maar een oplossing op maat. Een burger doet zelf wat mogelijk is en de ondersteuning is gericht op zelfstandigheid en participatie voor zover dat redelijkerwijze van de gemeente verwacht kan worden. En de gehele situatie overziend wordt gezocht naar de oplossing die aangemerkt wordt als goedkoopst compenserend. Artikel 6 van de Wmo 4 bepaalt in lid 1 het volgende: Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van individuele verstrekking mogelijk om het resultaat, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken. De eerste vorm is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant-en-klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. De tweede vorm is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde keuzemogelijkheid om een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget, waarmee men de benodigde voorziening zelf kan inkopen. Na een wetswijziging die vanaf 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. In hoofdstuk 4 zal hierop nader worden ingegaan. De derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo: Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen wordt de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat wordt aan de aanvrager uitbetaald. Ook kan soms een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als het gaat om een taxi- of een rolstoeltaxikostenvergoeding, die op declaratiebasis wordt verstrekt. 2.2 Eigen bijdrage/eigen aandeel Artikel 15 Wmo biedt de gemeente de mogelijkheid een eigen bijdrage te vragen bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De eigen bijdrage moet op grond van artikel 16 Wmo vastgesteld en geïnd worden door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Daarnaast geeft artikel 19 Wmo de gemeente de mogelijkheid de hoogte van de financiële tegemoetkoming af te stemmen op het inkomen en vermogen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Dit wordt het eigen aandeel genoemd en de berekening daarvan komt overeen met die van de eigen bijdrage. Hoewel de gemeente wel bevoegd is zelf het eigen aandeel te berekenen, is de berekening van het eigen aandeel door de 4 Hierbij is de wettekst weergegeven zoals die luidt vanaf 1 januari 2010 10

gemeente ook opgedragen aan het CAK. Het beleid is erop gericht om voor zover mogelijk gebruik te maken van het opleggen van een eigen bijdrage en/of eigen aandeel. Op deze manier wordt gestimuleerd dat gebruikers naar draagkracht bijdragen in de kosten van de voorziening. De eigen bijdrage wordt door het CAK berekend aan de hand van het verzamelinkomen in het peiljaar. Het peiljaar is het jaar dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de defintieve verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Met ingang van 1 januari 2013 is verder het bijdrageplichtig inkomen verhoogd met de zogenaamde vermogensinkomensbijtelling. Dit betekent dat het verzamelinkomen (optelsom van belastbare inkomen uit Box I, II en III) wordt verhoogd met 8% van de grondslag sparen en beleggen op 1 januari van het peiljaar zoals vastgesteld door de belastingdienst. Met ingang van 1 januari 2013 wordt de eigen bijdrage/aandeel dus berekend over het bijdrageplichtig inkomen bestaande uit het verzamelinkomen in het peiljaar en 8% van het deel van het vermogen waarover belasting wordt geheven. Het CAK bewaakt verder dat de draagkracht van een gebruiker maar 1 keer wordt gebruikt bij het opleggen van een eigen bijdrage voor een Wmo- en/of AWBZ-voorziening. Hierdoor kan een gebruiker met meerdere voorzieningen niet geconfronteerd worden met een stapeling van eigen bijdragen. Dit is bekend onder de naam anticumulatie-regeling. Wordt een persoonsgebonden budget verstrekt voor een voorziening die bestaat uit een roerende zaak of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, dan wordt de eigen bijdrage niet langer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Dit is vastgelegd in artikel 4.1 lid 5 van het landelijke Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. In hetzelfde besluit is in de artikelen 4.1 lid 6 en 7 ook vastgelegd dat er geen eigen bijdrage/aandeel wordt opgelegd bij een rolstoel en als de aanvrager of zijn partner verblijft in een AWBZ-instelling. Naast het inkomen en het vermogen is de hoogte van de eigen bijdrage/aandeel ook afhankelijk van de kostprijs van de voorziening en de duur van de periode waarover de eigen bijdrage wordt opgelegd. De duur van de periode waarover de eigen bijdrage wordt opgelegd, is afgeleid van de technische levensduur van de betreffende voorziening. Bij de verstrekking van een nieuwe scootmobiel wordt bijvoorbeeld uitgegaan van een periode van 7 jaar en bij een traplift van een periode van 10 jaar. Voor het bepalen van de kostprijs wordt uitgegaan van de werkelijke kosten van de voorziening voor de verstrekkingsperiode, inclusief verzekering en onderhoud. Omdat wij zoveel mogelijk voorzieningen herverstrekken, wordt vaak een gebruikte voorziening verstrekt. De waarde van de herverstrekte voorziening is gelijk aan de restwaarde van de betreffende voorziening. Een scootmobiel van 4 jaar oud vertegenwoordigt dus een waarde van 3/7 van de nieuwwaarde. Ter illustratie zijn hieronder twee voorbeelden weergegeven. Voorbeeld 1 Scootmobiel wordt nieuw verstrekt. Afschrijftermijn scootmobiel: 7 jaar. De kostprijs is 3.700 en de onderhoudskosten en verzekering voor een periode van 7 jaar bedragen 577, zodat de totale kosten 4.277 bedragen. De eigen bijdrage wordt opgelegd voor 7 jaar. Dit bedrag wordt aan het CAK doorgegeven. Het CAK berekent de maximale periodebijdrage door dit bedrag te delen door 91 perioden (7 jr * 13 perioden van 4 weken) en de inkomensberekening toe te passen. De maximale eigen bijdrage dan 47 per 4 weken. Voorbeeld 2 Dezelfde scootmobiel wordt na 4 jaar aan iemand anders verstrekt vanuit het depot. De 11

restwaarde is dan 1.586 en de onderhoudskosten en verzekering voor een periode van 3 jaar bedragen 247, zodat de totale kosten 1.833 bedragen. Het CAK berekent de maximale periodebijdrage door dit bedrag te delen door 39 perioden (3 jr * 13 perioden van 4 weken) en de inkomensberekening toe te passen. De maximale eigen bijdrage is ook nu 47 per 4 weken. Op het moment dat de gebruiker de voorziening langer gebruikt dan de technische levensduur, stopt de eigen bijdrage. Op deze manier worden gebruikers beloond die langer met de voorziening doen. 2.3 Het persoonsgebonden budget Artikel 17 van de verordening bepaalt: De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt. 2.3.1 Onderscheid financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget (PGB) Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en PGB, dat in de eerste zin van dit artikel worden gebruikt, is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt, wat net weer iets anders is. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een PGB zijn het beste als volgt aan te geven. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Het eigen aandeel wordt niet gelijk op de financiële tegemoetkoming in mindering gebracht, maar wordt in 39 termijnen van vier weken door het CAK geïnd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus niet per se een kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer. Een PGB is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op dit PGB kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook hier kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden. Het verschil tussen een PGB en een financiële tegemoetkoming is, zoals wel blijkt, klein. Een PGB kan alleen aan de aanvrager (gebruiker van de voorziening) worden uitbetaald. Indien een bouwkundige woningaanpassing moet plaatsvinden, waarbij de aanvrager geen eigenaar is van de woning, dan ontvangt de eigenaar van de woning de geldelijke bijdrage van de gemeente. Omdat deze eigenaar geen aanvrager is, kan dat niet in de vorm van een PGB zijn. Daarom kan bij een bouwkundige woningaanpassing, waarbij aan de eigenaar, niet de bewoner(aanvrager), moet worden uitbetaald, dit alleen gebeuren in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het eigen aandeel komt in dit geval uiteraard voor rekening van de aanvrager van de voorziening. 12

2.3.2 Uitzonderingen keuzevrijheid In artikel 19 van de Verordening is vastgelegd: "Het college legt in het gemeentelijk Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen voorzieningen in natura of persoonsgebonden budget wordt verstrekt". Dit artikel 19 van de verordening is een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Of als verwacht kan worden dat zij een bedreiging zijn voor de in natura geleverde diensten. Het is mogelijk om zorg in natura te weigeren als de veiligheid van de zorgverlener in het geding is of de Arbowetgeving van toepassing is. Alternatieven zijn dan mogelijk het inschakelen van bemoeizorg of een andere vorm van begeleiding. Ook hier geldt dat er een goede onderbouwing nodig is. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wmo is gebleken dat overwegende bezwaren ook algemeen van aard kunnen zijn en kunnen berusten op doelmatigheidsoverwegingen. Daaronder kan worden begrepen de overweging dat een veelvuldig beroep op persoonsgebonden budgetten het instandhouden van bijvoorbeeld een systeem van collectief vervoer kan ondergraven. De gemeenten in de Oosterschelderegio stellen zich op het standpunt dat zij er aanzienlijk belang bij hebben dat er zoveel mogelijk belanghebbenden deelnemen aan het collectief vervoer teneinde het collectief vervoersysteem in stand te kunnen houden. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een PGB zou moeten worden verstrekt, zou dat de gemeente 850,00 of 1.100,00 per persoon per jaar 5 kosten tegen de gemiddelde kosten van het collectief vervoer van 435,00 per persoon per jaar. De keuze voor een persoonsgebonden budget zou derhalve behoorlijke financiële gevolgen voor de gemeenten hebben, waardoor het voortbestaan van het collectieve vervoerssysteem gevaar zou lopen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een goede natura voorziening wegvallen. Daarom is in de verordening nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Bij verzoeken om een PGB van een aanvrager die aantoonbaar van het collectief vervoer gebruik kan maken, zal deze aanvraag als daarmee het resultaat van het compenseren van de beperking wordt bereikt, daarom in beginsel afgewezen worden. Dit onderdeel is in het hoofdstuk vervoer nader uitgewerkt. Naast de hiervoor genoemde redenen om geen PGB toe te kennen, kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En dat wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een PGB, omdat al vaststaat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven. Mocht sprake zijn van dit probleem dan zal allereerst goed overleg met de aanvrager duidelijk moeten maken welke reden de aanvrager heeft voor de wens een PGB te ontvangen. Wellicht is dat doel ook op een andere manier te bereiken. Levert dit gesprek onvoldoende resultaat op, dan zal afgewogen moeten worden of een gemeente voldoende aan zijn resultaatsverplichting kan voldoen met een voorziening in natura en of er voldoende doorslaggevende argumenten zijn om te kunnen spreken van een zwaarwegende reden geen PGB te verstrekken. 2.3.3 Voorwaarden persoonsgebonden budget Artikel 6 van de Wmo bepaalt welke voorwaarden van toepassing zijn op het PGB. De eerste voorwaarde daarbij is dat een PGB alleen verstrekt wordt ten aanzien van 5 In 2009 reden de pashouders in de Oosterschelderegio gemiddeld 32 ritten per jaar en in totaal 331 kilometer per jaar. De gemiddelde ritafstand was dus 10,3 km. Als deze ritten met een reguliere taxi afgelegd moeten worden, bedragen de kosten bijna 27,00 per rit. In dat geval is derhalve een PGB van minimaal 850,00 (32 x 27,00) noodzakelijk. Bij rolstoelvervoer is dit zelfs ruim 1.100,00. 13

individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen PGB verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: dat zijn immers oplossingen die lichte, niet complexe zorg betreffen of betrekking hebben op incidentele zorgbehoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een PGB verstrekt moet worden, dan kan een aanvraag ingediend worden, of als al een aanvraag ingediend is, kan die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht worden afgehandeld. In het laatste hoofdstuk zal hier meer uitgebreid op in worden gegaan. 2.3.4 Omvang van het persoonsgebonden budget De omvang van het persoonsgebonden budget zal bepaald moeten worden. Artikel 6 lid 1 Wmo zegt daarover: "( ) ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget ( )" Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen Bij hulp bij het huishouden gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaatsvinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en elk jaar aangepast aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag ten minste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Voor het inhuren van hulp bij het huishouden met een PGB zijn er de volgende mogelijkheden: er wordt een overeenkomst aangegaan met iemand voor het verrichten van arbeid of er wordt een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer afgesloten. Bij een arbeidsovereenkomst komt de hulpverlener in dienst van de hulpvrager. Hierbij kan één van de volgende twee situaties ontstaan. 1. De hulp werkt op drie dagen of minder per week. In dat geval wordt de hulp bruto uitbetaald en moet de hulp zelf zorgen voor afdracht van belasting. Hierbij wordt dan gebruik gemaakt van de fiscale regeling Dienstverlening aan huis. 2. De hulp werkt op meer dan drie dagen per week. Op dat moment moet een reguliere arbeidsovereenkomst worden afgesloten. In dat geval is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor werknemersverzekeringen, zoals werkloosheid. In zowel situatie 1 als situatie 2 ben je verplicht minimaal het minimum (jeugd)loon uit te betalen. Bij een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer is er meestal sprake van een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) die het werk verricht. In dat geval ben je niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoef je geen afdrachten te doen. In de Oosterschelderegio bestaat vanaf 1 januari 2010 tevens de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget met ondersteuning te verstrekken, waarmee de aanvrager de hulp in het huishouden (alfahulp) en de daarbij geboden ondersteuning kan betalen. In feite wordt hier ook gebruik gemaakt van de fiscale regeling Dienstverlening aan huis, maar worden de administratieve en organisatorische taken overgenomen door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder zoekt in dat geval samen met de aanvrager een alfahulp. Deze alfahulp is formeel in dienst bij de aanvrager en werkt in opdracht van de aanvrager. De aanvrager machtigt de zorgaanbieder om met het persoonsgebonden budget de noodzakelijke 14

administratie te doen en de hulp te betalen. Verder bemiddelt de zorgaanbieder bij ziekte en vakantie en zorgt deze voor de loondoorbetaling bij ziekte conform de regeling dienstverlening aan huis. 2.3.5 Berekening persoonsgebonden budget Wat betreft de voorzieningen zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van een voorziening, als de voorziening in natura zou worden verstrekt, zijn daarbij uitgangspunt. Voor zowel de naturavoorziening als het persoonsgebonden budget geldt dan ook dat de kosten worden vastgesteld op basis van de inkoopprijs inclusief btw, vermeerderd met de onderhoudskosten, reparatiekosten en eventuele verzekeringskosten. Deze bedragen worden bij verstrekking bij de door de gemeente gecontracteerde leverancier opgevraagd. De inkoopprijs wordt vastgesteld op de cataloguswaarde minus de korting van de leverancier. Doorberekenen van deze korting naar het persoonsgebonden budget is nodig, omdat het niet de bedoeling is dat een persoonsgebonden budget meer gaat kosten dan een verstrekking in natura. We gaan ervan uit dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting kan worden aangeschaft. Is dat niet het geval, dan zal beoordeeld moeten worden of vergoeding van het volledige bedrag, zonder korting is aangewezen, omdat anders het te bereiken resultaat onmogelijk wordt. 2.3.6 Beschikking PGB en uitbetaling persoonsgebonden budget Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor welke periode het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om duidelijk te laten zijn aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking en kan het PGB worden teruggevorderd. In de beschikking wordt opgenomen dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is via het CAK. Is de beschikking verzonden, dan wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld na het indienen van de factuur. De mogelijkheid bestaat om dit in één keer of in termijnen uit te betalen. 2.3.7 Verantwoording PGB De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening een overzicht van de urenregistratie met bewijsmiddelen Iedere budgethouder dient deze stukken minimaal twee jaar te bewaren. Daarnaast dient iedere budgethouder jaarlijks het door de gemeente toegezonden verantwoordingsformulier in te vullen en te retourneren. De eisen die de gemeente stelt aan verantwoording van het persoonsgebonden budget worden schriftelijk aan de cliënt meegedeeld. Met het oog op deze verantwoording is het noodzakelijk dat de cliënt alle betalingen vanuit het persoonsgebonden budget via bankopdrachten laat verlopen. Is het budget besteed aan het afgesproken doel, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget niet of anders besteed dan bedoeld, dan vordert het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug. 15

Verder wordt dezelfde afschrijvingstermijn als bij een voorziening in natura. Voordat men opnieuw een aanvraag kan indienen voor een PGB voor een zelfde voorziening moet de afschrijvingsperiode zijn verstreken die wordt gehanteerd bij de verstrekking in natura. 2.3.8 Eigen bijdrage PGB Artikel 22 van de verordening bepaalt dat ook bij een te verstrekken persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Er wordt een bruto PGB verstrekt. Dit wil zeggen dat de eventuele eigen bijdrage hier nog op in mindering komt. Het netto PGB zal pas bekend zijn, als het CAK de definitieve eigen bijdrage heeft berekend. 2.3.9 Ondersteuning PGB-houders De gemeente Kapelle heeft met de SVB een contract gesloten voor de ondersteuning van PGB-houders met een PGB voor hulp bij het huishouden. In verband hiermee ontvangen PGB-houders de volgende ondersteuning: Informatie en advies Voorbeeldovereenkomsten Verzekering voor werkgeversaansprakelijkheid en rechtsbijstand Vergoeding voor loondoorbetaling bij ziekte (2 wachtdagen en 70% van het loon) Noodzakelijke ARBO-dienstverlening Daarnaast kan de PGB-houder tegen een kleine vergoeding per uur allerlei aanvullende administratieve diensten afnemen bij de SVB. 2.4 De Financiële tegemoetkoming Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming moet toereikend zijn voor de aan te schaffen voorziening, tenzij het gaat om een forfaitaire tegemoetkoming. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Hierbij wordt de volgende werkwijze gehanteerd: het eigen aandeel wordt niet gelijk op de financiële tegemoetkoming in mindering gebracht, maar geïnd door het CAK. Het CAK is hiervoor door de gemeente gemandateerd. Deze inning vindt, evenals bij de eigen bijdrage, gespreid plaats over 39 perioden van 4 weken. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming zal verantwoording afgelegd moeten worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: Een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt. 2.5 De voorziening in natura Wordt een voorziening verstrekt in natura, dan worden in de beschikking de voorwaarden opgenomen waaronder de verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage gevraagd, met uitzondering van een rolstoel. 2.5.1 Toekenning van een voorziening in natura Een voorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt. Dit kan een nieuwe of een gebruikte (herverstrekte) voorziening zijn. De toekenning vindt plaats in de vorm van het verstrekken van een recht op een voorziening gedurende een bepaalde periode. De lengte van die 16

periode is afgeleid van de afschrijvingstermijn die geldt voor de betreffende voorziening als ware deze als nieuw verstrekt. Gedurende deze periode is het gebruik van de voorziening gegarandeerd. Voorzieningen die via deze systematiek beschikbaar worden gesteld zijn onder andere de rolstoel, douchestoel, driewielfiets, scootermobiel, traplift en tillift. De afschrijvingsperiode van deze voorzieningen is sterk afhankelijk van het gebruik. In de regel wordt uitgegaan van een gemiddelde afschrijvingstermijn van 7 jaar, met uitzondering van de traplift, daarvoor geldt een periode van 10 jaar. Bij intensief gebruik zullen deze termijnen echter niet worden gehaald en zal eerder een vervanging aan de orde zijn. 2.6 Verschil algemeen gebruikelijke -, algemene -, collectieve - en individuele voorzieningen 2.6.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die normaal in winkels te koop zijn, die door de gemiddelde persoon in Nederland gewoon gebruikt worden en die een geaccepteerde prijsstelling hebben. Een mobiele telefoon is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Zij zijn in nogal wat winkels (maar ook op internet) op grote schaal te koop. Er is bijna niemand meer in Nederland die geen mobiele telefoon heeft. En ze zijn juist zo breed verspreid omdat er in elke prijsklasse wel een mobiele telefoon te koop is, van de simpele mobiel met een beltegoed tot een dure smartphone met een duur abonnement inclusief internet. Niet algemeen gebruikelijke voorzieningen voldoen niet aan één of meer van die drie criteria: ze zijn niet in gewone winkels te koop (tilliften), ze zijn speciaal bestemd voor mensen met een handicap (rolstoelen) of ze zijn veel duurder dan vergelijkbare producten (driewielfiets tegenover de gewone tweewieler) of er zijn geen vergelijkbare producten (weer de tillift). Uitgangspunt in de Wmo is dat algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als individuele voorziening verstrekt worden. Zijn er financiële problemen om algemeen gebruikelijke voorzieningen aan te schaffen dan kan (in omstandigheden) de Bijzondere Bijstand een oplossing bieden. Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden in het gesprek rond de keukentafel (zie hoofdstuk 3) besproken en dienen door de burger zelf aangeschaft te worden. In de bijlage is een lijst opgenomen van veel voorkomende algemeen gebruikelijke voorzieningen in de Oosterschelderegio. 2.6.2 Algemene voorzieningen Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn, in de zin dat ze bestemd zijn voor een ieder en ook door iedereen gebruikt zouden kunnen worden. Maar wel is het zo dat ze door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn. Twee al jaren bestaande voorbeelden zijn de maaltijdservice en de sociale alarmering. Deze twee voorzieningen zijn, doordat de Welzijnswet in de Wmo is opgenomen, thans onderdeel van de Wmo, maar niet van prestatieveld 6, de individuele voorzieningen. Zowel maaltijdservice als sociale alarmering zijn niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor elke inwoner die er behoefte aan heeft beschikbaar. Er is geen uitgebreide aanvraagprocedure om deze voorzieningen te verkrijgen. Artikel 1 aanhef en onder l van de verordening geeft een begripsomschrijving van de algemene voorziening: "een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure." In de Wmo ontstaan langzamerhand steeds meer nieuwe algemene voorzieningen. Zij zijn al in 2006 in de verordening opgenomen met het doel het ontwikkelen van deze algemene voorzieningen te stimuleren. 17